ECLI:NL:GHSHE:2022:4831

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
20-002252-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder vrijgesproken van het medeplegen van de handel in softdrugs, maar werd wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren voor andere feiten. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte, dat ook gericht was tegen de vrijspraak, niet-ontvankelijk verklaard voor dat deel. Het hof heeft de tenlastelegging als cumulatief opgevat en heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten die in strijd zijn met de Opiumwet, waaronder het medeplegen van het buiten het grondgebied brengen van harddrugs en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de inbeslaggenomen auto verbeurd verklaard, maar het geldbedrag is teruggegeven aan de verdachte, omdat niet kon worden vastgesteld of dit geld uit de drugshandel afkomstig was. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid bij de criminele organisatie en de maatschappelijke gevolgen van de drugshandel.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002252-17
Uitspraak : 1 december 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 7 juli 2017, in de strafzaak met parketnummer 03-721227-13 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De verdachte is – kort gezegd – bij vonnis waarvan beroep door de rechtbank vrijgesproken ter zake van het onder 2B tenlastegelegde (het medeplegen van de handel in softdrugs) en ter zake van het tenlastegelegde onder
  • 1A (het medeplegen van het buiten het grondgebied brengen van harddrugs, meermalen gepleegd),
  • 1B (het medeplegen van de handel in harddrugs, meermalen gepleegd),
  • 2A (het medeplegen van het buiten het grondgebied brengen van softdrugs, meermalen gepleegd),
  • 3 (deelneming aan een criminele organisatie),
  • 4 (het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hoeveelheden heroïne en cocaïne in een aantal panden, meermalen gepleegd) en
  • 5 (het medeplegen van voorbereidingshandelingen harddrugs door het voorhanden hebben van gekochte, geprepareerde en gewaarmerkte telefoons met telefoonkaarten, meermalen gepleegd),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van het voorarrest.
Verder heeft de rechtbank met betrekking tot de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen de teruggave aan de verdachte gelast van geld en een personenauto verbeurd verklaard.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van hetgeen aan hem onder 2B is tenlastegelegd. Het onder 2 tenlastegelegde dient – gelet op de zinsnede ‘en/of’ – taalkundig als alternatief/cumulatief te worden opgevat. Uit het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en tevens in hoger beroep, leidt het hof af dat het Openbaar Ministerie de tenlastelegging klaarblijkelijk zo heeft willen opstellen dat een vrijspraak voor het ene feit, niet automatisch leidt tot een vrijspraak van het andere feit. Het hof zal aldus – in navolging van het oordeel van de rechtbank zoals deze in het vonnis waarvan beroep is vervat – uitgaan van een cumulatieve tenlastelegging.
Nu het gaat om gevoegde feiten, staat er – gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering – voor de verdachte tegen de beslissing tot vrijspraak van het onder 2B tenlastegelegde geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep voornoemde gegeven vrijspraak.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en – in zoverre opnieuw rechtdoende – de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest.
De verdediging heeft, op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord, integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Met betrekking tot het beslag heeft de verdediging verzocht het inbeslaggenomen voertuig aan de verdachte terug te geven.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank en het ook overigens niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover nog aan de orde in hoger beroep – tenlastegelegd dat:

1.

A.
hij (meermalen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 19 november 2013 in de gemeente Rotterdam en/of in de gemeente Gouda en/of in een of meer gemeente(n) in de provincie Limburg en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet), (telkens) (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA (telkens) een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, (telkens) opzettelijk die heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, buiten het grondgebied van Nederland gebracht en/of met bestemming Frankrijk en/of België, althans met bestemming naar het buitenland, vervoerd en/of doen vervoeren, (onder meer) hierin bestaande dat die heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA werd verkocht aan Belgische en/of Franse klanten;
en/of
B.
hij (meermalen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 19 november 2013 in de gemeente Rotterdam en/of in de gemeente Gouda en/of in een of meer gemeente(n) in de provincie Limburg en/of (elders) in Nederland en/of in België en/of in Frankrijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA (telkens) een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;

2.

A.
hij (meermalen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 19 november 2013 in de gemeente Rotterdam en/of in de gemeente Gouda en/of in een of meer gemeente(n) in de provincie Limburg en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet), (telkens) (grote) hoeveelheden hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II,immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen,(telkens) opzettelijk die hennep en/of hasjiesj, buiten het grondgebied van Nederland gebracht en/of met bestemming Frankrijk en/of België, althans met bestemming naar het buitenland, vervoerd en/of doen vervoeren, (onder meer) hierin bestaande dat die hennep en/of hasjiesj werd verkocht of verstrekt aan Belgische en/of Franse klanten;

3.

hij in of omstreeks de periode van 26 februari 2013 tot en met 19 november 2013, in de gemeente Rotterdam en/of in de gemeente Gouda en/of in een of meer gemeente(n) in de provincie Limburg en/of (elders) in Nederland en/of in België en/of in Frankrijk, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een (duurzaam) samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten (inclusief hij, verdachte, zelf):
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of
[medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [verdachte] en/of
[medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of één of meer ander(e) perso(o)n(en) en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en/of vijfde lid en/of artikel 10a, eerste lid, en/of artikel 11, derde, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet, namelijk
- het buiten het grondgebied van Nederland brengen van (grote) hoeveelheden heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of hennep en/of hasjiesj en/of
- het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van (grote) hoeveelheden heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of hennep en/of hasjiesj en/of
- het aanwezig hebben van (grote) hoeveelheden heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of hennep en/of hasjiesj;

4.

hij op of omstreeks 19 november 2013 in de gemeente Valkenburg aan de Geul en/of in de gemeente Eijsden-Margraten en/of in de gemeente Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- in een pand aan [adres 2] , ongeveer 878,6 gram heroïne en/of ongeveer 70,55 gram cocaïne en/of
- in een pand aan [adres 3] , ongeveer 510 gram heroïne en/of ongeveer 422 gram heroïne en/of ongeveer 19 gram cocaïne en/of
- in een pand aan [adres 4] , ongeveer 3151 gram heroïne en/of ongeveer 139 gram cocaïne,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

5.

hij in of omstreeks de periode van 26 februari 2013 tot en met 19 november 2013 in de gemeente Valkenburg aan de Geul en/of in de gemeente Gouda en/of in de gemeente Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meerdere (speciaal daarvoor aangekochte, geprepareerde en/of gewaarmerkte) mobiele telefoontoestel(len) met telefoonkaartje(s) voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die mobiele telefoontoestel(len) en/of telefoonkaartje(s) bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Aanvullende overweging omtrent de verbeterde lezing van het onder feit 2A tenlastegelegde
Het hof overweegt ter zake van de dagvaarding van het onder feit 2A tenlastegelegde ambtshalve het volgende.
Het ten tijde van deze tenlastelegging (en bewezenverklaring) geldende artikel 2 van de Opiumwet houdt, voor zover relevant, in dat het verboden is een middel als bedoeld op lijst I van de Opiumwet buiten het grondgebied van Nederland te brengen, dan wel een dergelijk middel te telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren.
Onder feit 2A wordt de verdachte – kort gezegd – verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van hennep en/of hasjiesj, door die hennep en/of hasjiesj te verkopen aan Belgische en/of Franse klanten. Het kernverwijt daarbij is de uitvoer van softdrugs, terwijl de verkoop van softdrugs de nadere verfeitelijking daarvan is. Het hof is van oordeel dat – tegen de achtergrond van de inhoud van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep – de tenlastelegging bezwaarlijk anders kan worden begrepen, en het ook de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging is geweest, om het verwijt te formuleren dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de uitvoer van hennep en/of hasjiesj door deze hennep en/of hasjiesj te verkopen of te verstrekken aan de buitenlandse klanten.
Gelet daarop zal het hof de tenlastelegging en bewezenverklaring verbeterd lezen in dier voege dat het aan de tenlastelegging de woorden ‘of verstrekt’ zal toevoegen. Het hof is van oordeel dat de verdachte als gevolg van deze uitleg en verbeterde lezing van de tenlastelegging, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet in zijn verdediging is geschaad.
Vrijspraak feit 4
De verdachte wordt – kort gezegd – bij het onder feit 4 tenlastegelegde verweten dat hij, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), op of omstreeks 19 november 2013 heroïne en/of cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad in een drietal panden in Nederland (te Berg en Terblijt, Margraten en Rotterdam).
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte samen met anderen in een drietal panden harddrugs aanwezig heeft gehad, zodat het onder 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde. Zij heeft daartoe, samengevat, aangevoerd dat bij de verdachte zowel betrokkenheid bij die panden, wetenschap als beschikkingsmacht over de aangetroffen harddrugs ontbreekt. De omstandigheid dat de verdachte mogelijk lid is geweest van een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van Opiumwetdelicten maakt dat niet anders, nu een lid van een criminele organisatie niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor (alle) (handels)voorraad.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft, met de verdediging, uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor de vraag of de verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 2, onder C van de Opiumwet, op grond van bestendige jurisprudentie vereist is dat: a) de drugs zich in de ‘machtssfeer’ van de verdachte bevinden en, b) dat de verdachte op de hoogte is van de aanwezigheid van de drugs.
Voor wat betreft het eerste vereiste geldt dat om te kunnen aannemen dat verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden, uit feiten en omstandigheden – al dan niet in hun onderlinge samenhang beschouwd – dient te kunnen worden afgeleid dat de verdachte een zodanige macht kon uitoefenen over de verdovende middelen dat de verdachte geacht kan worden die verdovende middelen aanwezig te hebben gehad. Daarbij is niet doorslaggevend aan wie die drugs toebehoren. Er hoeft daarnaast ook geen sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van die drugs.
Voor wat betreft het tweede vereiste geldt dat die wetenschap/het opzet ook kan worden ingevuld in de vorm van voorwaardelijk opzet, waarbij de verdachte ten minste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het aanwezig zijn van de drugs (vgl. HR 23 september 1980, ECLI:NL:HR:1980:AC6985; HR 28 mei 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8903; HR 15 september 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC4312 en HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3696).
In het licht van deze vooropstelling, overweegt het hof als volgt.
Uit tapgesprekken tussen [medeverdachte 1] en de verdachte op 16 en 19 oktober en 14 november 2013 kan weliswaar worden afgeleid dat de verdachte ‘iets’ uit een voorraad pakt, maar het hof kan aan de hand van de genoemde tapgesprekken, of de overige inhoud van het procesdossier, niet vaststellen dat de verdachte op (om omstreeks) 19 november 2013 wetenschap had van – en beschikkingsmacht over – de aangetroffen heroïne en cocaïne in de panden aan [adres 2] , [adres 5] en [adres 4] . Dat de verdachte wel zal worden veroordeeld ter zake van deelneming aan een criminele organisatie in de periode van 20 september 2013 tot en met 19 november 2013 maakt dit niet anders.
Het hof zal de verdachte aldus vrijspreken van hetgeen aan hem onder 4 tenlastegelegd is.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1A, 1B, 2A, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
A.
meermalen in de periode van 1 juni 2013 en met 19 november 2013 in de provincie Limburg, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne of cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededaders, telkens opzettelijk die heroïne en/of cocaïne, met bestemming Frankrijk en/of België doen vervoeren, hierin bestaande dat die heroïne en/of cocaïne werd verkocht aan Belgische en/of Franse klanten;
en
B.
meermalen in de periode van 1 juni 2013 tot en met 19 november 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne of cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;

2.

A.
meermalen in de periode van 1 juni 2013 tot en met 19 november 2013 in de provincie Limburg, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) hoeveelheden hennep of hasjiesj, zijnde hennep en hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededaders, opzettelijk die hennep en hasjiesj met bestemming Frankrijk en/of België doen vervoeren, hierin bestaande dat die hennep en/of hasjiesj werd verkocht of verstrekt aan Belgische en/of Franse klanten;

3.

in de periode van 1 juni 2013 tot en met 19 november 2013, in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten (inclusief hij, verdachte, zelf):
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 12] en
[medeverdachte 6] en [verdachte] en [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] en/of één of meer ander(e) perso(o)n(en) en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid, en/of artikel 11, vierde lid van de Opiumwet, namelijk
- het buiten het grondgebied van Nederland brengen van (grote) hoeveelheden heroïne en/of cocaïne en/of hennep en/of hasjiesj en
- het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van (grote) hoeveelheden heroïne en/of cocaïne en
- het aanwezig hebben van (grote) hoeveelheden heroïne en/of cocaïne en/of hennep en/of hasjiesj;

5.

in de periode van 1 juni 2013 tot en met 19 november 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van
hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne of cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, speciaal daarvoor aangekochte, geprepareerde en gewaarmerkte mobiele telefoontoestellen met telefoonkaartjes voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten dat die mobiele telefoontoestellen en telefoonkaartjes bestemd waren tot het plegen van die feiten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en -overwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Het hof zal – indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld – de bewijsvoering en bewijsoverwegingen opnemen in een aanvulling op dit arrest, welke aanvulling dan aan dit arrest wordt gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1A bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 1B bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2A bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde lid, vierde lid en vijfde lid, artikel 10a, eerste lid en artikel 11, vierde lid van de Opiumwet.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft – rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep – gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft (subsidiair) een strafmaatverweer gevoerd, in die zin dat is bepleit om de aan de verdachte op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten, en dat daarnaast wordt volstaan met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf of de maximum taakstraf per bewezenverklaard feit. Volgens de verdediging is sprake van een excessieve overschrijding van de redelijke termijn waardoor de keuze voor de strafmodaliteit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet langer opportuun is. De verdediging heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat de verdachte na de onderhavige feiten niet met justitie in aanraking is geweest.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Het gaat in het onderzoek Seville om een criminele organisatie die zich bezighield met diverse overtredingen van de Opiumwet met betrekking tot heroïne, cocaïne en – in mindere mate – hennep en hasjiesj, waaronder de verlengde uitvoer van voornoemde drugs naar Frankrijk en België. De criminele organisatie werkte op een professionele manier, in die zin dat er een duidelijke taakverdeling was, er een zogenaamde ‘telefooncarrousel’ bestond en er cadeautjes – in de vorm van hennep of hasjiesj – werden meegegeven aan de klanten. Heroïne was bovendien beschikbaar in verschillende kwaliteiten met bijbehorende prijzen en er was een min of meer standaard werkwijze, waarbij de klanten uit Frankrijk of België (meermalen) van tevoren belden hoe laat hij/zij er zal zijn, waarna door het lid van de criminele organisatie een plek werd genoemd en waarna de drugs ofwel direct – al dan niet in een reserveband – werden geleverd ofwel werden geleverd nadat de koper(s) het in een (vakantie)woning hadden geproefd. Blijkens het dossier heeft de organisatie in de bewezenverklaarde periode grote hoeveelheden van met name heroïne uitgevoerd naar Frankrijk en België. De criminele organisatie bestond uit een aantal personen die in wisselende samenstelling hebben geopereerd. Dit betroffen in ieder geval [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 7] , [verdachte] en [medeverdachte 8] . In verband daarmee heeft de verdachte zich eveneens schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen van harddrugs door het voorhanden hebben van gekochte, geprepareerde en gewaarmerkte telefoons met telefoonkaarten, ten behoeve van voornoemde telefooncarrousel.
Door deel te nemen aan een dergelijke organisatie hebben de verdachte en zijn medeverdachten geen oog gehad voor de maatschappelijke problemen die de handel in drugs met zich meebrengt. Niet alleen op het gebied van de effecten van het gebruik van verdovende middelen voor de volksgezondheid, maar ook vanwege het feit dat de handel in en de uitvoer van harddrugs gepaard gaat met diverse vormen van criminaliteit die zorgen voor schade en overlast voor de maatschappij; mede omdat drugsverslaafden, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. Criminele organisaties als deze hebben bovendien een ontwrichtend effect op de rechtsorde, door de interne normen en omgangsvormen die worden gehanteerd, en door de winsten die dergelijke organisaties maken en die op enig moment weer in de bovenwereld geïnvesteerd worden. Op deze wijze vindt vermenging van de (illegale) onderwereld met de (legale) bovenwereld plaats. Dit werkt ontwrichtend en ondermijnend voor de maatschappij. De verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Het hof heeft gelet op de rol die de verdachte binnen deze organisatie heeft gehad, in die zin dat hij gedurende een relatief korte periode betrokken is geweest bij de bewezenverklaarde feiten, en hij binnen de organisatie fungeerde als drugsrunner.
van verdachte heeft het hof voorts nog gelet op de inhoud van het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 augustus 2022, waaruit volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld, zij het niet voor soortgelijke feiten.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, in beginsel passend en geboden.
In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om tot een andersluidend oordeel te komen. Dat verdachte sinds deze strafzaak niet meer in aanraking is geweest met politie en justitie, werkt – anders dan de raadsman stelt – niet strafmatigend. Het niet plegen van strafbare feiten is immers de norm.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof nog als volgt.
Redelijke termijn
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 19 december 2013, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 7 juli 2017. De behandeling in eerste aanleg is derhalve niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na de aanvang van de hiervoor genoemde termijn. Er is in eerste aanleg sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer één jaar en zeven maanden.
De verdachte heeft op 13 juli 2017 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 1 december 2022. In hoger beroep is aldus tevens sprake van een termijnoverschrijding, nu de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. Deze overschrijding van de redelijke termijn ongeveer bijna drie jaar en vijf maanden.
Een deel van de overschrijding in eerste aanleg en in hoger beroep vindt echter zijn rechtvaardiging in de omvang en de complexiteit van het onderzoek. Deze strafzaak maakt deel uit van het onderzoek Seville, een omvangrijk politieonderzoek waarbij in hoger beroep dertien verdachten gelijktijdig terechtstaan. In deze zaken zijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep vele getuigen verzocht, en ook toegewezen, welke deels woonachtig zijn in het buitenland. Bovendien hebben de coronamaatregelen de voortgang van het onderzoek vertraagd. Naar het oordeel van het hof is daarmee sprake van bijzondere omstandigheden die de redelijke termijn – zowel in eerste aanleg als in hoger beroep – met één jaar verlengt. In eerste aanleg is derhalve nog sprake van termijnoverschrijding van zeven maanden en in hoger beroep van twee jaar en vijf maanden.
Het hof ziet in voornoemde overschrijdingen aanleiding om een andere straf op te leggen dan het zou hebben gedaan zonder die termijnoverschrijdingen. Het hof is van oordeel dat, indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, op zijn plaats zou zijn geweest. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, zal het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van voorarrest, opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Inbeslaggenomen goederen
De verdediging heeft het hof met betrekking tot het beslag naar voren gebracht dat er nog altijd beslag rust op de Marokkaanse bankrekening en het appartement van de vader van de verdachte. Verzocht is om het onder de verdachte in beslag genomen voertuig – naar het hof begrijpt: de Audi A4 – gekentekend [kenteken] – aan hem terug te geven.
Op pagina 81 van het vonnis heeft de rechtbank omtrent de inbeslaggenomen goederen het volgende overwogen.

De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen geldbedrag van € 473,00 dient te worden teruggegeven aan de beslagene. Het is op basis van het dossier immers niet duidelijk of dit geld afkomstig is uit de drugshandel of uit een legale bron, te weten zijn uitkering. In dat geval kan geen verbeurdverklaring van het geld worden uitgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen auto wel verbeurd dient te worden verklaard. Immers is dit de auto die [verdachte] op naam had genomen en uit het procesdossier blijkt dat met deze auto meerdere strafbare feiten zijn gepleegd.
Het hof sluit zich aan bij deze overweging en neemt deze beslissing over. In aanvulling daarop overweegt het hof nog dat het wat betreft het verbeurdverklaarde goed heeft gelet op de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 10a, 11 en 11b van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2B tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1A, 1B, 2A, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1A, 1B, 2A, 3 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- zie besl.portaal 1 1.00 STK Personenauto [kenteken] , AUDI A4 QUATRO VTG20.001;
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- zie lijst Ligom 23 Geld Nederlands WI067 03.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid mr. J.P.T.G. van den Uithoorn, griffier,
en op 1 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.