ECLI:NL:GHSHE:2022:4826

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
20-002291-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten die verband houden met de Opiumwet, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van grote hoeveelheden heroïne en cocaïne, alsook het aanwezig hebben van deze middelen in verschillende panden. De verdachte heeft in de periode van 1 januari 2008 tot en met 19 november 2013 samen met anderen deze strafbare feiten gepleegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in harddrugs. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor bepaalde feiten, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan de hem ten laste gelegde feiten, met uitzondering van enkele punten waar hij vrijgesproken is. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een lagere straf dan oorspronkelijk door de rechtbank was opgelegd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002291-17
Uitspraak : 1 december 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 7 juli 2017 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-721324-13 en 03-700698-13, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De verdachte is – kort gezegd – bij vonnis waarvan beroep:
  • in de zaak met parketnummer 03-700698-13 vrijgesproken van het onder 1A, 1B, 2A, 2B en 3 tenlastegelegde,
  • in de zaak met parketnummer 03-721324-13 vrijgesproken van het onder 2B tenlastegelegde en
  • in de zaak met parketnummer 03-721324-13 veroordeeld ter zake van het onder 1A (het medeplegen van het buiten het grondgebied brengen van harddrugs, meermalen gepleegd), 1B (het medeplegen van de handel in harddrugs, meermalen gepleegd), 2A (het medeplegen van het buiten het grondgebied brengen van softdrugs, meermalen gepleegd), 3 (deelneming aan een criminele organisatie), 4 (het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hoeveelheden heroïne en cocaïne in een aantal panden, meermalen gepleegd) en 5 (het medeplegen van voorbereidingshandelingen harddrugs door het voorhanden hebben van gekochte, geprepareerde en gewaarmerkte telefoons met telefoonkaarten, meermalen gepleegd) tenlastegelegde, tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie is in de zaak met parketnummer 03-700698-13 niet-ontvankelijk verklaard ter zake van feit 4 op de dagvaarding.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 03-700698-13 onder 1A, 1B, 2A, 2B en 3 is tenlastegelegd. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraakbeslissingen.
Daarnaast is het onbeperkt appel van de verdachte mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 03721324-13 onder 2B is tenlastegelegd. Het in de zaak met parketnummer 03-721324-13 onder 2 tenlastegelegde dient – gelet op de zinsnede ‘en/of’ – taalkundig als alternatief/cumulatief te worden opgevat. Uit het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en tevens in hoger beroep, leidt het hof af dat het Openbaar Ministerie de tenlastelegging klaarblijkelijk zo heeft willen opstellen dat een vrijspraak voor het ene feit, niet automatisch leidt tot een vrijspraak van het andere feit. Het hof zal aldus – in navolging van het oordeel van de rechtbank zoals deze in het vonnis waarvan beroep is vervat – uitgaan van een cumulatieve tenlastelegging.
Nu het gaat om gevoegde feiten, staat er – gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering – voor de verdachte tegen de beslissing tot vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 03-721324-13 onder 2B tenlastegelegde geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep voornoemde gegeven vrijspraak.
Het hof overweegt in de zaak met parketnummer 03-700698-13 omtrent hetgeen aan de verdachte onder 4 ten laste is gelegd, in navolging van de rechtbank nog het volgende. Onder feit 4 van de op 12 februari 2014 gedagtekende dagvaarding met parketnummer 03-721324-13 heeft de officier van justitie het opzettelijk aanwezig hebben van diverse soorten verdovende middelen op diverse locaties in Nederland tenlastegelegd, waaronder ongeveer 3151 gram heroïne en ongeveer 139 gram cocaïne in een pand aan [adres 4] . Dit laatste deelverwijt heeft de officier van justitie ook tenlastegelegd als feit 4 op de op 7 juni 2014 gedagtekende dagvaarding met parketnummer 03-700698-13. Omdat met laatstgenoemde dagvaarding sprake is van een dubbeling, verklaart het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk ter zake van feit 4 op de dagvaarding met parketnummer 03700698-13.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep voor zover aan zijn oordeel onderworpen zal bevestigen met inbegrip van de beslissing op het beslag en met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal heeft zich wat betreft het beslag op het standpunt gesteld dat het hof hieromtrent conform het vonnis van de rechtbank kan beslissen.
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 2A en 4 (pand aan [adres 2] en aan [adres 3] ) tenlastegelegde bepleit. Subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank en het ook overigens niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 03-721324-13
1.
A.
hij (meermalen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 19 november 2013 in de gemeente [locatie 1] en/of in de gemeente Gouda en/of in een of meer gemeente(n) in de provincie Limburg en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet), (telkens) (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA (telkens) een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, (telkens) opzettelijk die heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, buiten het grondgebied van Nederland gebracht en/of met bestemming Frankrijk en/of België, althans met bestemming naar het buitenland, vervoerd en/of doen vervoeren, (onder meer) hierin bestaande dat die heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA werd(en) verkocht aan Belgische en/of Franse klanten;
en/of
B.
hij (meermalen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 19 november 2013 in de gemeente [locatie 1] en/of in de gemeente Gouda en/of in een of meer gemeente(n) inde provincie Limburg en/of (elders) in Nederland en/of in België en/of in Frankrijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA (telkens) een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;

2 A.

hij (meermalen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 19 november 2013 in de gemeente [locatie 1] en/of in de gemeente Gouda en/of in een of meer gemeente(n) in de provincie Limburg en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet), (telkens) (grote) hoeveelheden hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, (telkens) opzettelijk die hennep en/of hasjiesj, buiten het grondgebied van Nederland gebracht en/of met bestemming Frankrijk en/of België, althans met bestemming naar het buitenland, vervoerd en/of doen vervoeren, (onder meer) hierin bestaande dat die hennep en/of hasjiesj werd(en) verkocht of verstrekt aan Belgische en/of Franse klanten;
en/of
B.
hij (meermalen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 19 november 2013 in de gemeente [locatie 1] en/of in de gemeente Gouda en/of in een of meer gemeente(n) in de provincie Limburg en/of (elders) in Nederland, en/of in België en/of in Frankrijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elkgeval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) (grote) hoeveelheden hennep en/of hasjiesj, in elk geval (telkens) een hoeveelheid/hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;

3 hij in of omstreeks de periode van 26 februari 2013 tot en met 19 november 2013, in de gemeente [locatie 1] en/of in de gemeente Gouda en/of in een of meer gemeente(n) in de provincie Limburg en/of (elders) in Nederland en/of in België en/of in Frankrijk, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een (duurzaam) samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten (inclusief hij, verdachte, zelf): [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of

[medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of
[medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 13] en/of één of meer ander(e) perso(o)n(en) en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en/of vijfde lid en/of artikel 10a, eerste lid, en/of artikel 11, derde, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet, namelijk
  • het buiten het grondgebied van Nederland brengen van (grote) hoeveelhedenheroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of hennep en/of hasjiesj en/of
  • het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van (grote) hoeveelheden heroïne en/of cocaïne en/of amfetamineen/of hennep en/of hasjiesj en/of
  • het aanwezig hebben van (grote) hoeveelheden heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of hennep en/of hasjiesj;

4 4.hij op of omstreeks 19 november 2013 in de gemeente Valkenburg aan de Geul en/of in de gemeente [locatie 2] en/of in de gemeente [locatie 1] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad:

  • in een pand aan [adres 2] , ongeveer 878,6 gram heroïne en/of ongeveer 70,55 gram cocaïne en/of
  • in een pand aan [adres 3] , ongeveer 510 gram heroïne en/of ongeveer 422 gram heroïne en/of ongeveer 19 gram cocaïne en/of
  • in een pand aan [adres 4] , ongeveer 3151 gram heroïne en/of ongeveer 139 gram cocaïne,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

5 5.hij in of omstreeks de periode van 26 februari 2013 tot en met 19 november 2013 in de gemeente Valkenburg aan de Geul en/of in de gemeente Gouda en/of in de gemeente [locatie 1] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meerdere (speciaal daarvoor aangekochte, geprepareerde en/of gewaarmerkte) mobiele telefoontoestel(len) met telefoonkaartje(s) voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die mobiele telefoontoestel(len) en/of telefoonkaartje(s) bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verbeterde lezing van het onder feit 2A tenlastegelegde
Het hof overweegt ter zake van de dagvaarding van het in de zaak met parketnummer 03721324-13 onder feit 2A tenlastegelegde het volgende.
Het ten tijde van deze tenlastelegging (en bewezenverklaring) geldende artikel 2 van de Opiumwet houdt, voor zover relevant, in dat het verboden is een middel als bedoeld op lijst I van de Opiumwet buiten het grondgebied van Nederland te brengen, dan wel een dergelijk middel te telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren.
Onder feit 2A wordt de verdachte – kort gezegd – verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van hennep en/of hasjiesj, door die hennep en/of hasjiesj te verkopen aan Belgische en/of Franse klanten. Het kernverwijt daarbij is de uitvoer van softdrugs, terwijl de verkoop van softdrugs de nadere verfeitelijking daarvan is. Het hof is van oordeel dat – tegen de achtergrond van de inhoud van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep – de tenlastelegging bezwaarlijk anders kan worden begrepen, en het ook de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging is geweest, om het verwijt te formuleren dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de uitvoer van hennep en/of hasjiesj door deze hennep en/of hasjiesj te verkopen of te verstrekken aan de buitenlandse klanten.
Gelet daarop zal het hof de tenlastelegging verbeterd lezen in dier voege dat het aan de tenlastelegging de woorden ‘of verstrekt’ zal toevoegen. Het hof is van oordeel dat de verdachte als gevolg van deze uitleg en verbeterde lezing van de tenlastelegging, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet in zijn verdediging geschaad.
Vrijspraak feit 2A (parketnummer 03-721324-13)
De verdachte wordt – kort gezegd – bij het onder feit 2A tenlastegelegde verweten dat hij, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), op of omstreeks de periode 1 januari 2008 tot en met 19 november 2013 hennep en/of hasjiesj opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, door die hennep en/of hasjiesj te verkopen of te verstrekken aan Belgische en/of Franse klanten.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte samen met anderen opzettelijk hennep en hasjiesj buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zodat het onder 2A tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring van het onder 2A tenlastegelegde te komen. Zij heeft in dat kader opgemerkt dat de door de rechtbank aangehaalde tapgesprekken tussen medeverdachte [medeverdachte 3] en de verdachte [
het hof begrijpt: de tapgesprekken tussen verdachte [medeverdachte 3] en [verdachte] van 1 en 2 september 2013] niet zien op het cadeau doen van een jointje, maar op een grotere hoeveelheid.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 03-721324-13 onder 2A tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van het hof is uit het dossier onvoldoende gebleken dat de verdachte wetenschap had van de uitvoer van hennep en/of hasjiesj door die softdrugs te verkopen of te verstrekken aan buitenlandse klanten. Dat in twee tapgesprekken – die kort na elkaar zijn gevoerd – wordt gesproken over ‘spinazie’ [
het hof begrijpt: wiet] die de verdachte in zijn huis heeft liggen, doet aan het vorenstaande niet af.
Partiële vrijspraak feit 4 (parketnummer 03-721324-13), locatie te [locatie 3]
De verdachte wordt – kort gezegd – bij het onder feit 4 tenlastegelegde onder meer verweten dat hij, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), op of omstreeks 19 november 2013 heroïne en/of cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad in een drietal panden in Nederland (te [locatie 3] , [locatie 2] en [locatie 1] ).
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte samen met anderen in een drietal panden harddrugs aanwezig gehad, zodat het onder 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof de verdachte dient vrij te spreken van het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en cocaïne in het pand aan [adres 2] en aan [adres 5] , nu niet kan worden bewezen dat hij op 19 november 2013 wetenschap en beschikkingsmacht had over de aangetroffen harddrugs in die panden. Dat de verdachte op enig moment – ruim voor 19 november 2013 – in het pand aan [adres 5] is geweest, doet aan het voorgaande niet af.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat voor de vraag of de verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 2, onder C van de Opiumwet, op grond van bestendige jurisprudentie vereist is dat: a) de drugs zich in de ‘machtssfeer’ van de verdachte bevinden en, b) dat de verdachte op de hoogte is van de aanwezigheid van de drugs.
Voor wat betreft het eerste vereiste geldt dat om te kunnen aannemen dat verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden, uit feiten en omstandigheden – al dan niet in hun onderlinge samenhang beschouwd – dient te kunnen worden afgeleid dat de verdachte een zodanige macht kon uitoefenen over de verdovende middelen dat de verdachte geacht kan worden die verdovende middelen aanwezig te hebben gehad. Daarbij is niet doorslaggevend aan wie die drugs toebehoren. Er hoeft daarnaast ook geen sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van die drugs.
Voor wat betreft het tweede vereiste geldt dat die wetenschap/het opzet ook kan worden ingevuld in de vorm van voorwaardelijk opzet, waarbij de verdachte ten minste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het aanwezig zijn van de drugs (vgl. HR 23 september 1980, ECLI:NL:HR:1980:AC6985; HR 28 mei 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC8903; HR 15 september 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC4312 en HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3696).
Naar het oordeel van het hof is uit het dossier onvoldoende gebleken dat de verdachte op (of omstreeks) 19 november 2013 wetenschap c.q. beschikkingsmacht had van de aangetroffen heroïne en cocaïne in het pand aan [adres 2] . Uit het dossier is niet gebleken dat de verdachte zich op enig moment in dit pand heeft bevonden. Dat de verdachte wel zal worden veroordeeld ter zake van deelneming aan een criminele organisatie in de periode van 15 juli 2013 tot en met 19 november 2013 maakt dit niet anders.
Het hof is van oordeel dat wat betreft de panden aan [adres 5] en aan [adres 4] wel een bewezenverklaring kan volgen en verwijst hiertoe naar hetgeen het in de bewijsoverwegingen heeft opgenomen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-721324-13 onder 1A, 1B, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 03-721324-13

1.A.

hij meermalen in de periode van 15 juli 2013 tot en met 19 november 2013 in de provincie Limburg, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne of cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededaders, telkens opzettelijk die heroïne en/of cocaïne, met bestemming Frankrijk en/of België doen vervoeren, hierin bestaande dat die heroïne en/of cocaïne werd verkocht aan Belgische en/of Franse klanten;
en
B.
hij meermalen in de periode van 15 juli 2013 tot en met 19 november 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne of cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;

3.hij in de periode van 15 juli 2013 tot en met 19 november 2013, in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten (inclusief hij, verdachte, zelf):

[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] en/of één of meer ander(e) perso(o)n(en) en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a, eerste lid, en/of artikel 11, vierde lid van de Opiumwet, namelijk
- het buiten het grondgebied van Nederland brengen van (grote) hoeveelheden heroïne en/of cocaïne en/of hennep en/of hasjiesj en
- het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van (grote) hoeveelheden heroïne en/of cocaïne en
- het aanwezig hebben van (grote) hoeveelheden heroïne en/of cocaïne en/of hennep en/of hasjiesj;

4.hij op 19 november 2013 in de gemeente [locatie 2] en in de gemeente [locatie 1] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad:

- in een pand aan [adres 5] , ongeveer 510 gram heroïne en ongeveer 422 gram heroïne en ongeveer 19 gram cocaïne en
- in een pand aan [adres 4] , ongeveer 3151 gram heroïne en ongeveer 139 gram cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

5.5.hij in de periode van 15 juli 2013 tot en met 19 november 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van

hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne of cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, speciaal daarvoor aangekochte, geprepareerde en gewaarmerkte mobiele telefoontoestellen met telefoonkaartjes voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten dat die mobiele telefoontoestellen en telefoonkaartjes bestemd waren tot het plegen van die feiten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Het hof zal – indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld – de bewijsvoering en bewijsoverwegingen opnemen in een aanvulling op dit arrest, welke aanvulling dan aan dit arrest wordt gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-721324-13 onder 1A bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 03-721324-13 onder 1B bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 03-721324-13 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde lid, vierde lid en vijfde lid, artikel 10a, eerste lid en artikel 11, vierde lid van de Opiumwet.
Het in de zaak met parketnummer 03-721324-13 onder 4 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 03-721324-13 onder 5 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft – rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht – gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd. Zij heeft daartoe naar voren gebracht de verdachte een ander levenspad heeft gekozen; hij heeft werk, een woning, een vrouw en (binnenkort) twee kinderen. Hij heeft die periode uit zijn leven achter zich gelaten en wil een goede vader zijn. De verdachte neemt verantwoordelijkheid voor zijn gedragingen. Hij had voorts een onderschikte rol en is voor een korte periode betrokken geweest bij de tenlastegelegde feiten. Daarnaast is de redelijke termijn fors overschreden en dient rekening te worden gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Indien de eis van de advocaat-generaal wordt gevolgd, en de verdachte moet terug het gevang in, dan is alles wat hij thans heeft opgebouwd weg. Dit is ook niet in het belang van de maatschappij. Gelet op het vorenstaande, verzoekt de verdediging het hof om aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, een forse voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf voor de duur van 240 uren. In dat kader heeft de raadsman gewezen op uitspraak van de Rotterdamse STMK d.d. 8 november 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:9523.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Het gaat in het onderzoek Seville om een criminele organisatie die zich bezighield met diverse overtredingen van de Opiumwet met betrekking tot heroïne, cocaïne en – in mindere mate – hennep en hasjiesj, waaronder de verlengde uitvoer van voornoemde drugs naar Frankrijk en België. De criminele organisatie werkte op een professionele manier, in die zin dat er een duidelijke taakverdeling was, er een zogenaamde ‘telefooncarrousel’ bestond en er cadeautjes – in de vorm van hennep of hasjiesj – werden meegegeven aan de klanten. Heroïne was bovendien beschikbaar in verschillende kwaliteiten met bijbehorende prijzen en er was een min of meer standaard werkwijze, waarbij de klanten uit Frankrijk of België (meermalen) van tevoren belden hoe laat hij/zij er zal zijn, waarna door het lid van de criminele organisatie een plek werd genoemd en waarna de drugs ofwel direct – al dan niet in een reserveband – werden geleverd ofwel werden geleverd nadat de koper(s) het in een (vakantie)woning hadden geproefd. Blijkens het dossier heeft de organisatie in de bewezenverklaarde periode grote hoeveelheden van met name heroïne uitgevoerd naar Frankrijk en België. De criminele organisatie bestond uit een aantal personen die in wisselende samenstelling hebben geopereerd. Dit betroffen in ieder geval [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] . In verband daarmee heeft de verdachte zich eveneens schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen van harddrugs door het voorhanden hebben van gekochte, geprepareerde en gewaarmerkte telefoons met telefoonkaarten, ten behoeve van voornoemde telefooncarrousel. Daarnaast heeft de verdachte – in het kader van de criminele organisatie – met enkele medeverdachten op 19 november 2013 in een tweetal panden in Nederland in totaal ruim 4 kilogram heroïne en ongeveer 160 gram cocaïne opzettelijk aanwezig gehad.
Door deel te nemen aan een dergelijke organisatie hebben de verdachte en zijn medeverdachten geen oog gehad voor de maatschappelijke problemen die de handel in drugs met zich meebrengt. Niet alleen op het gebied van de effecten van het gebruik van verdovende middelen voor de volksgezondheid, maar ook vanwege het feit dat de handel in en de uitvoer van harddrugs gepaard gaat met diverse vormen van criminaliteit die zorgen voor schade en overlast voor de maatschappij; mede omdat drugsverslaafden, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. Criminele organisaties als deze hebben bovendien een ontwrichtend effect op de rechtsorde, door de interne normen en omgangsvormen die worden gehanteerd, en door de winsten die dergelijke organisaties maken en die op enig moment weer in de bovenwereld geïnvesteerd worden. Op deze wijze vindt vermenging van de (illegale) onderwereld met de (legale) bovenwereld plaats. Dit werkt ontwrichtend en ondermijnend voor de maatschappij. De verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag, hetgeen hij ter terechtzitting in hoger beroep ook heeft verklaard.
De verdachte fungeerde binnen de organisatie als chauffeur van drugstransporten vanuit de Randstad naar Zuid-Limburg en hij was stashbeheerder. Ook verstrekte hij drugs aan de buitenlandse klanten. Zoals hiervoor vermeld werden op 19 november 2013 op twee stashlocaties verdovende middelen aangetroffen, waaronder in de woning in [locatie 1] waarin hij destijds verbleef ruim drie kilogram heroïne en 139 gram cocaïne. Het hof heeft in matigende zin oog voor de relatief korte periode dat hij binnen de criminele organisatie werkzaam was, zijn lage (uitvoerende) positie en voor het feit dat hij als medepleger van de diverse delicten een evident ondergeschikte rol bij de uitvoering ervan heeft gehad. Evenals de rechtbank, weegt het hof ook mee dat de verdachte, nadat zijn voorlopige hechtenis op 22 november 2013 was geëindigd, binnen een week weer contact had met een buitenlandse drugskoper.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof voorts nog gelet op:
- de inhoud van het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 augustus 2022, waaruit volgt dat verdachte – ook na de onderhavige zaak – vaker onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten,
- de omstandigheid dat hij het laakbare van zijn gedrag inziet en verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedragingen,
- het de verdachte betreffende reclasseringsrapport d.d. 28 oktober 2022 en
- de overige (gewijzigde) persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Een straf zoals voorgesteld door de raadsman doet geen recht aan de ernst van het bewezenverklaarde en de overige omstandigheden in de onderhavige zaak.
Gezien de vrijspraak van het onder 2A bewezenverklaarde en de partiële vrijspraak het onder 4 bewezenverklaarde acht het hof een lagere straf dan de rechtbank, namelijk een gevangenisstraf van drieënhalf jaren in beginsel passend en geboden. Met betrekking tot het procesverloop in deze zaak overweegt het hof nog als volgt.
Redelijke termijn
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 28 november 2013, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 7 juli 2017. De behandeling in eerste aanleg is derhalve niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na de aanvang van de hiervoor genoemde termijn. Er is in eerste aanleg sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim één jaar en zeven maanden.
Verdachte heeft op 18 juli 2017 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 1 december 2022. In hoger beroep is aldus tevens sprake van een termijnoverschrijding, nu de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. Deze overschrijding van de redelijke termijn bedraagt ongeveer drie jaren en vierenhalve maand.
Een deel van de overschrijding in eerste aanleg en in hoger beroep vindt echter zijn rechtvaardiging in de omvang en de complexiteit van het onderzoek. Deze strafzaak maakt deel uit van het onderzoek Seville, een omvangrijk politie onderzoek waarbij in hoger beroep dertien verdachten gelijktijdig terechtstaan. In deze zaken zijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep vele getuigen verzocht, en ook toegewezen, welke deels woonachtig zijn in het buitenland. Bovendien hebben de coronamaatregelen de voortgang van het onderzoek vertraagd. Naar het oordeel van het hof is daarmee sprake van bijzondere omstandigheden die de redelijke termijn – zowel in eerste aanleg als in hoger beroep – met één jaar verlengt. In eerste aanleg is derhalve nog sprake van termijnoverschrijding van zeven maanden en in hoger beroep van twee jaren en vierenhalve maand.
Het hof ziet in voornoemde overschrijdingen aanleiding om een andere straf op te leggen dan het zou hebben gedaan zonder die termijnoverschrijdingen. Het hof is van oordeel dat, indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drieënhalf jaren, met aftrek van voorarrest, op zijn plaats zou zijn geweest. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, zal het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren, opleggen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Inbeslaggenomen goederen
Op pagina 84 van het vonnis heeft de rechtbank omtrent de inbeslaggenomen goederen het volgende overwogen.

De rechtbank beslist als volgt over de onder verdachte in beslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank is van oordeel dat de volgende voorwerpen verbeurd moeten worden verklaard nu deze zijn gebruikt ten behoeve van de drugshandel:
  • De personenauto Opel Astra [kenteken 2] (beslagnummer 1);
  • Het aangetroffen geld (€ 750,00) op de actiedag (beslagnummer 14);
  • De geprepareerde telefoons (beslagnummers 8 tot en met 11);
  • De aangetroffen telefoon in de berging (beslagnummer 12);
  • De bescheiden inbeslaggenomen op [adres 6] (beslagnummers 13 en 16);
  • De kluis inbeslaggenomen op [adres 5] (beslagnummer 17);
  • De weegschaal (beslagnummer 18);
  • Een adapter (beslagnummer 20).
De rechtbank zal de volgende voorwerpen bewaren ten behoeve van de rechthebbende:
  • De sleutels van een Vespa scooter (beslagnummer 19);
  • Een huurovereenkomst aangetroffen op [adres 7] (beslagnummer 21).
De rechtbank zal bevelen dat de gsm van het merk Nokia (beslagnummer 22), inbeslaggenomen op [adres 8] , teruggeven moet worden aan [naam] . Uit het dossier is niet komen vast te staan dat deze telefoon gebruikt is ten behoeve van de drugshandel.
Het hof sluit zich aan bij deze overweging en neemt deze beslissing over. In aanvulling daarop overweegt het hof nog dat het wat betreft de verbeurdverklaarde goederen heeft gelet op de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-721324-13 onder 2B en in de zaak met parketnummer 03-700698-13 onder 1A, 1B, 2A, 2B, 3 en 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-721324-13 onder 2A tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-721324-13 onder 1A, 1B, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 03-721324-13 onder 1A, 1B, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- zie beslagportaal 1 1.00 STK Personenauto [kenteken 1] OPEL ASTRA [kenteken 3];
- 30-546418 14 Geld Nederlands CO50A.02.05.001.001;
- zie beslagportal 8 1.00 STK GSM NOKIA met losse batterij CO50A.02.05.001.004;
- zie beslagportal 9 1.00 STK GSM Kl:zwart/grijs NOKIA tevens losse batterij CO50A.02.05.001.005;
- zie beslagportal 10 1.00 STK GSM Kl:zwart/grijs NOKIA tevens losse batterij CO50A.02.05.001.006;
- zie beslagportal 11 1.00 STK GSM Kl:zwart/grijs NOKIA tevens losse batterij CO50A.02.05.001.007;
- zie beslagportal 12 1.00 STK GSM NOKIA CO50b.01.01.003;
- 30-546418 13 1.00 STK Papier kwitantie MJ mode BE003.01.01.001;
- zie beslagportal 16 1.00 STK Papier BE0030103003;
- zie beslagportal 17 1.00 STK Kluis HO0270101001;
- zie beslagportal 18 1.00 STK Weegschaal JK0300101016005;
- zie beslagportal 20 1.00 STK Adapter BE0260201002;
Gelast de
teruggaveaan [naam] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- zie beslagportal 22 1.00 STK Telefoontoestel NOKIA FE16A0103001;
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- zie beslagportal 19 3.00 STK Sleutel VESPA EM0340301002;
- zie beslagportal 21 1.00 STK Papier ST14C0101001.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.G. Gersen en mr. J.P.T.G. van den Uithoorn, griffiers,
en op 1 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.