Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 25 mei 2021, waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft bepaald;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties.
ii. [appellant] te veroordelen om aan [geïntimeerde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting en binnen twee dagen na betekening van het door de rechtbank in eerste aanleg te wijzen vonnis, te betalen een bedrag van € 32.842,71, vermeerderd met de wettelijke rente;
- Kosten huishoudelijke hulp, gevorderd € 2.340,00 (grief 2);
- Kleding d.d. 14 augustus 2015, gevorderd € 200,00 (grief 3);
- Immateriële schade, gevorderd € 15.000,00 (grief 4);
- Toekomstige schade, gevorderd € 12.385,00 (grief 5).
“(…) dat er in 2015 reeds een deel van het eigen risicokanzijn gebruikt, waarvoor [appellant] niet aansprakelijk is, (…)”(memorie van grieven nr. 13). Wat betreft 2015 en 2016 is door [appellant] niet gesteld op grond van welke redenen van wetenschap hij de toerekening van het eigen risico aan het schietincident betwist.
“(…) Uit onderzoek blijkt dat de enkel in alle richtingen beperkt en pijnlijk is bij bewegen. Actief kan dhr zijn linker enkel bijna niet bewegen. (…)”.Deze verklaring is gedateerd op 30 januari 2017 zodat moet worden aangenomen dat ook in 2017 nog verdere behandeling nodig was. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] daar onvoldoende tegenover gesteld. Het eigen risico over 2017 dient daarom ook te worden toegewezen.
6.21. [geïntimeerde] stelt dat het t-shirt en de korte broek onbruikbaar zijn geworden als gevolg van het schietincident, omdat ze daarna vol met bloedvlekken zaten. Hij heeft deze stelling, tegenover de gemotiveerde betwisting door [appellant] , naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd, zodat deze kledingstukken niet voor vergoeding door [appellant] in aanmerking komen.
6.25. [geïntimeerde] heeft ter zake van immateriële schade een vergoeding gevorderd van
€ 15.000,00, die door de rechtbank in eerste aanleg is toegewezen. [appellant] komt daartegen op met grief 4.
6.29. [geïntimeerde] stelt verder dat sprake is van grote, ontsierende littekens op zijn linker onderbeen en -heup. [geïntimeerde] heeft die stelling met de overgelegde foto’s (productie 17 bij dagvaarding in eerste aanleg) voldoende onderbouwd. Die foto’s dateren van 1 februari 2017 zodat [geïntimeerde] in ieder geval tot februari 2017 met deze littekens heeft moeten leven. Gezien de omvang van de littekens zoals die blijken uit de overgelegde foto's, is voldoende onderbouwd en onvoldoende weersproken dat die littekens zichtbaar zullen blijven.
6.30. Gelet op het voorgaande faalt grief 4, die luidt dat de rechtbank de gevorderde schadepost ‘Immateriële schade’ (van € 15.000,00) ten onrechte (volledig) heeft toegewezen.
7.De uitspraak
‘Kleding d.d. 14 augustus 2015’van € 200,00 en de gevorderde schadepost
‘Toekomstige schade’van € 12.385,00
‘Kleding d.d. 14 augustus 2015’van € 200,00;