ECLI:NL:GHSHE:2022:4444

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
21/01194 tot en met 21/01197
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschriften tegen aanslagen inkomstenbelasting en boetebeschikkingen niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van bezwaarschriften tegen aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringenheffing (IB/PVV) voor de jaren 2010 tot en met 2013. De inspecteur van de Belastingdienst had de bezwaarschriften niet-ontvankelijk verklaard omdat deze buiten de wettelijke termijn waren ingediend. Het hof oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, aangezien belanghebbende geen feiten heeft aangevoerd die erop wijzen dat hij niet in verzuim was. De inspecteur heeft de aanslagen en de daarbij opgelegde boetes terecht gehandhaafd.

De procedure begon met de oplegging van aanslagen door de inspecteur, waarop belanghebbende bezwaar maakte. De inspecteur verklaarde de bezwaren niet-ontvankelijk, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het hof. Tijdens de zitting op 17 november 2022 was belanghebbende niet aanwezig, ondanks een aangetekende uitnodiging.

Het hof concludeert dat de bezwaarschriften tegen de aanslagen en de boetebeschikkingen terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. De termijn voor het indienen van bezwaarschriften bedraagt zes weken, en deze termijn was ruimschoots overschreden. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen redenen voor een veroordeling in de proceskosten of voor het vergoeden van het griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummers: 21/01194 tot en met 21/01197
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 5 augustus 2021, nummers BRE 20/281 tot en met 20/284, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringenheffing (IB/PVV) over de jaren 2010 tot en met 2013 opgelegd. Tevens is telkens bij beschikking heffingsrente respectievelijk belastingrente in rekening gebracht en zijn boetebeschikkingen gegeven.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende en zijn gemachtigde, [gemachtigde 1] , zijn niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij brief van 13 oktober 2022 heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief, met nummer [nummer] , is aangetekend verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres. Tot de gedingsstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 14 oktober 2022 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd.
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft de aangiften IB/PVV voor de jaren 2010 tot en met 2013, na daartoe te zijn uitgenodigd, herinnerd en aangemaand, niet binnen de gestelde termijnen ingediend.
2.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 31 juli 2013 ambtshalve de aanslag 2010 vastgesteld De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.917. Tevens is bij beschikking € 724 heffingsrente in rekening gebracht en een boetebeschikking van € 2.500 gegeven.
2.3.
De inspecteur heeft met dagtekening 7 augustus 2013 ambtshalve de aanslag 2011 vastgesteld De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.184. Tevens is bij beschikking € 55 heffingsrente vergoed en een boetebeschikking van € 1.303 gegeven.
2.4.
De inspecteur heeft met dagtekening 4 februari 2015 ambtshalve de aanslag 2012 vastgesteld De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 936. Tevens is bij beschikking € 212 belastingrente in rekening gebracht en een boetebeschikking van € 4.920 gegeven.
2.5.
De inspecteur heeft met dagtekening 24 juni 2015 ambtshalve de aanslag 2013 vastgesteld De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 148. Tevens is bij beschikking € 256 belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een boete van € 4.920 opgelegd.
2.6.
Op 27 september 2016 heeft belanghebbende alsnog aangiften IB/PVV voor de jaren 2011 tot en met 2013 ingediend. De inspecteur heeft deze aangiften als bezwaarschriften tegen de ambtshalve opgelegde aanslagen over deze jaren aangemerkt.
2.7.
Op 6 oktober 2016 heeft de inspecteur een bezwaarschrift tegen de aanslag 2010 ontvangen met dagtekening 4 oktober 2015 (hof: bedoeld zal zijn 2016). Ter motivering van het bezwaarschrift is een aangifte IB 2010 meegestuurd die een datum heeft van 27 september 2016.
2.8.
Met dagtekening 15 maart 2018 is aan gemachtigde [gemachtigde 2] een verzoek om informatie verstuurd. Hierbij zijn vragen gesteld over verschillende rubrieken in de alsnog ingediende aangiften IB/PVV over de jaren 2010 tot en met 2013.
2.9.
Ondanks herhaalde verzoeken is nooit gereageerd op de volgende verzoeken van de inspecteur:
12 maart 2019 het verzoek om het bezwaarschrift te motiveren
3 april 2019 het verzoek om opgevraagde informatie te verstrekken
29 april 2019 het rappel verzoek om opgevraagde informatie te verstrekken
11 juni 2019 het verzoek om een hoorgesprek te laten plaatsvinden
8 juli 2019 het herhaalde verzoek om een hoorgesprek te laten plaatsvinden
18 augustus 2019 het herhaalde verzoek om een hoorgesprek te laten plaatsvinden
2.10.
Met dagtekening 5 december 2019 is telkens per separate brief uitspraak gedaan op de bezwaarschriften. De inspecteur heeft de bezwaarschriften over de jaren 2010 tot en 2013 niet-ontvankelijk verklaard omdat deze niet binnen de wettelijke termijn zijn ingediend.
2.11.
Alhoewel de bezwaarschriften niet-ontvankelijk zijn verklaard, heeft de inspecteur beoordeeld of de bezwaarschriften als verzoek om ambtshalve vermindering als bedoeld in artikel 9.6 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) in behandeling genomen kunnen worden.
2.12.
Voor het jaar 2010 heeft de inspecteur geoordeeld dat het verzoek is binnengekomen na afloop van de in artikel 9.6 Wet IB 2001 bedoelde periode van vijf jaar na afloop van het kalenderjaar. De inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering derhalve afgewezen.
2.13.
Voor de jaren 2011 tot en met 2013 heeft de inspecteur geoordeeld dat het verzoek om ambtshalve vermindering wel tijdig is binnengekomen, maar dat het verzoek desondanks wordt afgewezen. De inspecteur merkt hier in zijn brieven van 5 december 2019 het volgende over op:
Beslissing op verzoek
Eveneens kan ik uw bezwaar niet behandelen omdat het niet de gronden van het bezwaar bevat. Er is geen informatie door u verstrekt om de motivering van het bezwaar, noch heeft u aangeven wanneer dat zou kunnen plaatsvinden. Een en ander ondanks mijn verzoek in de brieven van:
12 maart 2019 met het verzoek om dit bezwaarschrift te motiveren
03 april 2019 met het verzoek om opgevraagde informatie te verstrekken
29 april 2019 Rappel met het verzoek om opgevraagde informatie te verstrekken
11 juni 2019 Verzoek om een hoorgesprek te laten plaatsvinden
08 juli 2019 Herhaald verzoek om een hoorgesprek te laten plaatsvinden
18 augustus 2019 Herhaald verzoek om hoorgesprek te laten plaatsvinden.
Ik handhaaf de aanslag.”
2.14.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank de inspecteur opgedragen om het bij de rechtbank ingediende beroepschrift tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2010 tot en met 2013 in behandeling te nemen als een bezwaarschrift daartegen.
2.15.
Met dagtekening 21 oktober 2021 is namens belanghebbende een beroep op betalingsonmacht gedaan. Belanghebbende heeft niet voldaan aan het verzoek van de griffier van het hof om dit beroep op betalingsonmacht nader te onderbouwen. De griffier heeft het beroep op betalingsonmacht bij brief van 17 december 2021 afgewezen. Het door belanghebbende ter zake van het hoger beroep verschuldigde griffierecht is vervolgens alsnog voldaan.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de bezwaarschriften tegen de aanslagen, de beschikkingen heffings- respectievelijk belastingrente en de daarbij opgelegde boetebeschikkingen terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.
3.2.
Belanghebbende concludeert - naar het hof begrijpt - tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, ontvankelijkverklaring van de bezwaarschriften en vermindering van de aanslagen, de beschikkingen heffings- respectievelijk belastingrente en de daarbij opgelegde boetebeschikkingen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.1.
Zoals volgt uit de onder 1.5. vermelde stukken is de uitnodiging op 14 oktober 2022 uitgereikt. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.
Ten aanzien van het geschil
4.2.
Op grond van artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De termijn vangt in beginsel aan met ingang van de dag na dagtekening van aanslag. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn is ontvangen [1] dan wel ter post is bezorgd, en niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen [2] . Niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest. [3]
4.3.
De bezwaarschriften tegen de aanslagen 2010 tot en met 2013, de gegeven beschikkingen heffings- respectievelijk belastingrente en de gegeven boetebeschikkingen zijn ruim buiten de termijn van zes weken ingediend. Het is aan belanghebbende om feiten te stellen - en in het geval van de aanslagen aannemelijk te maken - op basis waarvan kan worden geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet aan hem is toe te rekenen. [4] Belanghebbende heeft geen redenen aangevoerd op basis waarvan kan worden geoordeeld dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. De termijnoverschrijding is aldus niet-verschoonbaar. De inspecteur heeft de bezwaarschriften terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Tussenconclusie
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.5.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.6.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door C.W.M.M. Verkoijen, raadsheer, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier.
De griffier, De raadsheer,
A.S. van Middelkoop C.W.M.M. Verkoijen
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op 7 december 2022 aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 6:9, lid 1, Awb.
2.Artikel 6:9, lid 2, Awb.
3.Artikel 6:11 Awb.
4.Vgl. Hoge Raad 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102, rov. 2.4.3 en 2.6.1.