ECLI:NL:GHSHE:2022:4173

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
20-002658-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en verboden wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en verboden wapenbezit. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, en had de inbeslaggenomen ringen verbeurd verklaard. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de verdediging een beroep deed op noodweer en vrijspraak bepleitte voor de feiten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en is tot een andere bewezenverklaring gekomen. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 8 augustus 2020 in Veghel de aangever heeft geslagen met gebalde vuisten, terwijl hij grote ringen droeg, en dat hij de aangever heeft bedreigd met een mes.

Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden. Daarnaast heeft het hof de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte 200 dagen van een eerdere gevangenisstraf moet ondergaan. Het hof heeft de beslissing gegrond op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002658-20
Uitspraak : 2 december 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 24 november 2020 in de strafzaak met parketnummer 01-203613-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met v.i.-zaaknummer 99-000620-44, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
verblijvende te [geboortedatum] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van poging tot zware mishandeling (feit 1 primair) en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest en ten aanzien van het handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (feit 3) heeft de rechtbank toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Voorts heeft de rechtbank de onder de verdachte inbeslaggenomen ringen (10 stuks) verbeurd verklaard en het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf. Tot slot heeft de rechtbank de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.-zaaknummer 99-000620-44) gedeeltelijk toegewezen en de tenuitvoerlegging gelast van een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, die als gevolg van de regeling voorwaardelijke invrijheidsstelling niet ten uitvoer was gelegd.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdediging heeft – op gronden als verwoord in de pleitnota – ten aanzien van feit 1 een beroep gedaan op noodweer, dat zou moeten leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging (nader: OVAR) bij een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit en vrijspraak bij bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit. Voorts is ten aanzien van de feiten 2 en 3 vrijspraak bepleit, heeft de verdediging om teruggave van de inbeslaggenomen ringen verzocht en is bepleit de voorwaardelijke invrijheidsstelling niet te herroepen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de meervoudige kamer van de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 8 augustus 2020 te Veghel, gemeente Meierijstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen één of meerdere malen met gebalde vuist(en) (terwijl hij grote ringen droeg) en/of met een mes in de hand(en) voornoemde [slachtoffer] in het gezicht en/of tegen het hoofd, althans tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 8 augustus 2020 te Veghel, gemeente Meierijstad [slachtoffer] heeft mishandeld door één of meerdere malen met gebalde vuist(en) (terwijl hij grote ringen droeg) voornoemde [slachtoffer] in het gezicht en/of tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, te slaan/stompen;
2.
hij op of omstreeks 8 augustus 2020 te Veghel, gemeente Meierijstad [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door, terwijl hij met die [slachtoffer] in gevecht was en/of slaande bewegingen in de richting van die [slachtoffer] maakte, een mes vast te houden en/of te tonen en/of (daarbij) te zeggen dat hij die [slachtoffer] af zou maken en/of neer zou steken;
3.
hij op of omstreeks 8 augustus 2020 te Veghel, gemeente Meierijstad een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 8 augustus 2020 te Veghel, gemeente Meierijstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meerdere malen met gebalde vuist(en) terwijl hij grote ringen droeg voornoemde [slachtoffer] in het gezicht en tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 8 augustus 2020 te Veghel, gemeente Meierijstad [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door, terwijl hij met die [slachtoffer] in gevecht was, een mes vast te houden en te tonen en te zeggen dat hij die [slachtoffer] neer zou steken;
3.
hij op 8 augustus 2020 te Veghel, gemeente Meierijstad een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 8 augustus 2020 (dossierpagina’s 10-11), met als bijlage foto’s op dossierpagina’s 12-13, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] en een opmerking van verbalisant:
Op zaterdag 8 augustus 2020, omstreeks 02:45 uur, liep ik alleen over het Bolkenplein te Veghel. Specifiek liep ik ter hoogte van een kroeg, genaamd Op de Hoek. Deze zit ook aan het Bolkenplein gevestigd. Vervolgens zag ik dat een man mij tegemoet liep. Ik herkende hem direct als zijnde, [verdachte] . Ik hoorde hem naar mij roepen: "Nu heb ik je”. Ik zag dat [verdachte] direct zijn vuisten balden. Ik zag dat hij om beide handen diverse dikke ringen droeg. Ik zag dat hij mij met gebalde vuisten begon te slaan. Ik zag en voelde dat hij tegen mijn hoofd sloeg. Ik voelde pijn en ik zag dat er bloed uit mijn hoofd stroomde. Ik weet niet hoe vaak [verdachte] mij sloeg. Ik zag dat [verdachte] een klein mesje in zijn rechterhand hield. Ik weet niet zeker of hij het mesje tussen zijn vuist had zitten of recht in zijn hand hield. Ik hoorde [verdachte] een aantal keer roepen "Ik maak je kapot, ik steek je neer”.
Opmerking verbalisant: Ik verbalisant zie dat de aangever diverse verwondingen op
zijn hoofd en achterhoofd heeft.
2.
Het proces-verbaal van getuigenverhoor van de getuige [getuige 1] door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof d.d. 23 augustus 2022, voor zover inhoudende als verklaring van getuige:
U vraagt mij of ik mij nog kan herinneren dat zij elkaar tegenkwamen. Ja. [slachtoffer] kwam voorbij mijn terras gelopen en zoals ik het gezien heb keek hij [verdachte] aan. Toen vloog [verdachte] ernaartoe. [slachtoffer] keek richting ons terras, waar [verdachte] zat. U vraagt mij hoe [verdachte] ernaartoe vloog. Hij stond op en ging recht naar [slachtoffer] toe. Hij vloog hem aan.
U vraagt mij of ik heb gezien of [slachtoffer] iets deed voordat [verdachte] op hem afvloog. Nee. Hij kwam gewoon voorbij gelopen.
U vraagt mij of ik heb gezien wat verder is gebeurd toen [verdachte] op [slachtoffer] is afgevlogen. Ze sloegen elkaar.
3.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 8 augustus 2020 (dossierpagina’s 98-101), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
V: vraag verbalisant.
A: antwoord verdachte.
V: Je zou [slachtoffer] geslagen hebben. Hoe is dat gegaan?
A: Ik heb hem constant in zijn gezicht geslagen. Met mijn vuisten.
A: Ik had een aardappelschil mesje bij. Tijdens het vechten viel die bijna uit mijn broek. Ik heb toen het mes gepakt en ik heb dat mes alleen getoond om hem te laten stoppen.
4.
Het proces-verbaal van getuige d.d. 8 augustus 2020 (dossierpagina’s 19-20), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
Op zaterdag 8 augustus 2020, omstreeks 02:50, stond ik buiten bij café Buuf aan het Bolkenplein in Veghel. Op een gegeven moment zag ik dat twee personen aan het vechten waren. Ik ben er vervolgens naartoe gelopen om het te stoppen maar toen zag ik dat de persoon die met [slachtoffer] aan het vechten was een mes in zijn hand had. Ik zag dat hij dit in zijn rechterhand vast had.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 augustus 2020 (dossierpagina’s 31-38), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] (incl. foto's op p. 32-38:
Ten behoeven van het onderzoek, heb ik verbalisant, de ringen van de verdachte in
beslag genomen. Ik, heb foto's gemaakt van de ringen zoals de verdachte deze droeg.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 augustus 2020 (dossierpagina’s 8-9), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] en [verbalisant 1] :
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , voerde bij de verdachte [verdachte] een veiligheidsfouillering uit. [verdachte] was gekleed in een wit shirt en korte blauwe broek. In de rechter broekzak werd een zwart mes aangetroffen waarbij het lemmet in een zwarte plastic beschermhoes zat. Dit mes werd veiliggesteld en inbeslaggenomen.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 augustus 2020 (dossierpagina’s 40-44), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] (inclusief foto’s op dossierpagina’s 41-42):
(dossierpagina 40)
Op zondag 9 augustus 2020 bekeek ik het inbeslaggenomen mes wat werd aangetroffen op de verdachte [verdachte] .
Ik zag dat het mes een snijkant had en dat het lemmet was afgedekt door een plastic
hoes. Ik zag dat het lemmet 9 cm was. Het complete mes met heft was 20 cm lang.
Middels de kennisbank KWWM werd de conclusie getrokken dat het hier zou gaan om een mes in de categorie IV onder 7 WWM strafbaar gesteld onder artikel 54 WWM icm artikel 27 lid 1 WWM.
(dossierpagina 44)
Gelet op de aard van het voorwerp en/of de omstandigheden waaronder dit voorwerp werd aangetroffen kan redelijkerwijs worden aangenomen dat dit voor geen ander doel bestemd was dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Het voorwerp valt niet onder een van de andere Categorieën van de Wet Wapens en Munitie. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van art. 2 lid 1, Categorie IV onder 7° van de Wet wapens en munitie.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van feit 1 een beroep gedaan op noodweer en voorts bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder feit 2 en feit 3 tenlastegelegde. Daartoe is – op gronden zoals verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat onvoldoende bewijs aanwezig is, de aangever wisselend heeft verklaard, verdachte geen opzet heeft gehad op de tenlastegelegde bedreiging omdat er steeds een hoesje om het mes heeft gezeten en de verdachte niets heeft gezegd noch bewegingen heeft gemaakt die als bedreigend kunnen worden opgevat. Daarnaast is onvoldoende bewijs voor handen dat sprake zou zijn van het dragen van een mes – het moet immers gaan om het dragen anders dan voor vervoer – daarbij komt dat het een bijzonder klein mes betrof dat nog in een beschermende hoes zat, aldus de verdediging.
Naar het oordeel van het hof vindt het door de verdediging gevoerde verweer zijn weerlegging in de inhoud van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen.
De door de verdediging aangevoerde feiten en omstandigheden zijn niet van die aard en ernst, dat de voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt dan wel dat deze te dier zake gerede twijfel doen ontstaan. Aangever heeft verklaard een mes bij de verdachte te hebben gezien en dat de verdachte de dreigende woorden heeft geuit. De aanwezigheid van het mes ten tijde van de vechtpartij wordt zowel door verdachte erkend als bevestigd door een getuige. Het hof ziet geen aanleiding om aan de verklaring van aangever te twijfelen. Daarnaast heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij het mes heeft laten zien om aangever te laten stoppen. De verklaring ter terechtzitting dat hij dit mes tussen duim en wijsvinger vast had om te laten zien dat hij er niet mee wilde dreigen, acht het hof niet aannemelijk.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht – voor zover hier relevant – is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en het opzet van de verdachte, al dan niet in de vorm van voorwaardelijk opzet, daarop was gericht.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen volgt derhalve dat op 8 augustus 2020 in de nacht te Veghel door verdachte flink geweld is toegepast. Aangever is in zijn gezicht en op zijn hoofd geslagen terwijl de verdachte tien zware ringen om zijn vingers had. Daarbij heeft de verdachte een mes getoond en de woorden toegevoegd “Ik maak je kapot, ik steek je neer”.
De geschetste gedragingen van de verdachte zijn naar het oordeel van het hof van zodanige aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat bij verdachte minst genomen sprake was van voorwaardelijk opzet aangever te bedreigen met enig misdrijf tegen het leven gericht. Dat er steeds een hoesje om het mes heeft gezeten doet daar niet aan af.
Voorts stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet kan worden gesproken van het
dragen van een mes in de zin van de Wet wapens en munitie (WWM) omdat het moet gaan om het dragen anders dan voor vervoer.
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 27 WWM in verbinding met artikel 2 lid 1, categorie IV, sub 7 WWM. Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woord 'dragen' is gebruikt in de betekenis die dat woord heeft in de genoemde wet(sbepaling). De term ‘dragen’ dient ruim te worden uitgelegd. Immers, in artikel 1, sub 10 van de WWM wordt het begrip 'dragen' omschreven als ‘het op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich hebben van een wapen anders dan voor vervoer in de onder 9° bedoelde zin’. Artikel 1, sub 9 handelt over 'vervoer' van een wapen dat zodanig is verpakt, dat het niet voor onmiddellijk gebruik kan worden aangewend. Dat steeds een hoesje om het lemmet heeft gezeten maakt niet dat sprake is van een zodanige verpakking dat het niet voor onmiddellijk gebruik van een bedreiging met dat wapen zou kunnen worden aangewend. Derhalve is naar het oordeel van het hof ten aanzien van het dragen van het mes, als tenlastegelegd, sprake van ‘dragen’ in de zin van de wet.
Het hof is – anders dan de verdediging – van oordeel dat, gelet op bovenstaande (de aard van het voorwerp, het aantreffen tijdens een vechtpartij en de dreigende bewoording), sprake is van dusdanige omstandigheden dat redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het mes bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen.
Het verweer wordt derhalve in alle onderdelen verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Beroep op noodweer
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer en dat de verdachte bij een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw heeft daartoe gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich gerechtvaardigd heeft verdedigd. Volgens de raadsvrouw was sprake van een onmiddellijke dreiging van een aanval door aangever, immers kwam hij provocerend, in een vechthouding, dreigend op verdachte af en heeft aangever de verdachte als eerste geslagen. De manier waarop aangever op de verdachte kwam aflopen en de confrontatie opzocht levert onder de gegeven omstandigheden een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding op waartegen de verdachte zich mocht verdedigen, aldus de raadsvrouw.
Het hof stelt op grond van bestendige jurisprudentie het volgende beoordelingskader voorop. Een beroep op noodweer in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk gevaar voor zo een aanranding.
Bestendige jurisprudentie brengt mee dat een beroep op noodweer niet kan worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als 'verdediging', maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie (vgl. HR 8 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4788, rov. 2.5.; HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, rov. 3.3 en 3.6.1. en HR 7 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1828, rov. 2.5.1).
Het hof is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, geen beroep op noodweer rechtvaardigen.
Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat op het moment dat de verdachte het slachtoffer sloeg er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. Op grond van de verklaring van getuige [getuige 1] dat aangever gewoon voorbij kwam gelopen, acht het hof het niet aannemelijk dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte. Weliswaar kan onder een ogenblikkelijke aanranding onder omstandigheden mede worden begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding, echter de enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe niet voldoende. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Eerder komt het tegendeel uit de bewijsmiddelen naar voren. Uit de verklaring van de getuige [getuige 1] volgt dat aangever geen agressieve bewegingen heeft gemaakt, maar het juist de verdachte is die een gerichte aanval op aangever inzet en met het fysieke geweld start.
Op grond van het voorgaande wordt het beroep op noodweer verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde of de verdachte uitsluiten.
Het feit is strafbaar. De verdachte is strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

poging tot zware mishandeling.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het onder 3 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Op te leggen sanctie

Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij is tijdens zijn proefverlof in afwijking van zijn verlofplan naar zijn oude stamkroeg gegaan waar hij later op de avond aangever, een voor hem oude bekende, tegenkwam. Hier is een
langlopend conflict tot uitbarsting gekomen en is een vechtpartij tussen beiden ontstaan. De verdachte heeft aangever meermalen met zijn vuisten in zijn gezicht en op zijn hoofd geslagen, terwijl hij tien grote, zware ringen om zijn vingers had. Door met deze grote, zware ringen in het gezicht en tegen het hoofd de aangever te slaan/stompen heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Als gevolg van het bewezenverklaarde heeft het slachtoffer enkel lichamelijk letsel opgelopen. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer.
Het gewelddadig karakter van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten laat zien dat de verdachte er niet voor terugschrikt om geweld tegen een ander te gebruiken. Hij liep in de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeling voor doodslag en pleegt vervolgens wederom een geweldsdelict waarbij hij aangever heeft bedreigd met een mes. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zichzelf slechts als slachtoffer ziet en geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden. De verdachte ziet de ernst van het door hem aan zijn slachtoffer aangedane leed kennelijk niet, dan wel onvoldoende in.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het dragen van een mes dat, gelet op de aard en omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs
bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen. Het op dreigende wijze
tonen van dit mes tijdens een vechtpartij draagt bij aan het gewelddadig karakter hiervan en
dit rekent het hof de verdachte aan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 oktober 2022 waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk voor strafbare geweldsdelicten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Tot slot heeft het hof bij de bepaling van de op te leggen straf acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de ernst van het feit en de omstandigheid dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een zeer ernstig geweldsmisdrijf – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof – evenals de rechtbank – oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Het hof heeft in de omstandigheden waaronder feit 3 is begaan aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en aldus te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf. Het opleggen van een geldboete dient naar het oordeel van het hof in dit geval geen redelijk doel.
Beslag
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het hem tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Tot slot is aan de orde een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met zaaknummer 99-000620-44. Het gedeelte van de bij arrest van 31 oktober 2014 onder parketnummer 20-003665-12 opgelegde vrijheidsstraf, dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, betreft een gevangenisstraf voor de duur van 1460 dagen.
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voldoet aan de wettelijke vereisten. Krachtens de wettelijke bepalingen is het hof bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. In hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen en in de persoon van de veroordeelde, ziet het hof aanleiding om tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling over te gaan. De verdachte is tijdens zijn verlof de fout in gegaan door van zijn verlofplan af te wijken en een geweldsdelict te plegen. Dit geeft er blijk van
dat de verdachte nog niet klaar was om terug te keren in de samenleving. Gelet op de omstandigheid dat de verdachte in een voorwaardelijke invrijheidsstelling liep voor een levensdelict en het nu een poging tot zware mishandeling betreft, acht het hof een gedeeltelijke herroeping passend. Uit de laatste reclasseringsrapportage leidt het hof af dat sprake is van verbetering. Het hof zal uit oogpunt van proportionaliteit met het bewezenverklaarde en gelet op het tijdsverloop een kleiner deel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling herroepen dan door de advocaat-generaal is gevorderd en in eerste aanleg is toegewezen. Het hof zal de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelasten van voormelde gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 45, 57, 62, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
verklaart het onder 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
10 STK Ring (Omschrijving: G1695847 / 10 grote ringen);

vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de bij arrest van 's-Hertogenbosch van 31-10-2014 onder parketnummer 20-003665-12 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk, en wel voor de duur van 200 (tweehonderd) dagen, wordt ondergaan;
wijst de vordering voor het overige af.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. J.P.F. Rijken en mr. C.A. van Roosmalen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 2 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt - tenzij anders vermeld - telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie, eenheid Oost-Brabant, District ‘s-Hertogenbosch, Basisteam Meierij, registratienummer PL2100-2020179707 met sluitingsdatum 17 augustus 2020, doorgenummerde dossierpagina’s 1-140. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.