Uitspraak
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
en
[minderjarige 2] ( [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 31 maart 2022;
- het V8-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 13 juli 2022;
- de e-mail van de advocaat van de moeder van 1 augustus 2022.
3.De beoordeling
In ECLI:NL:PHR:2021:283 overweegt de Procureur-Generaal van de Hoge Raad het volgende:
‘’
Terzijde merk ik het volgende op. In deze zaak is pas ruim een jaar nadat het opvoedbesluit genomen was om gezagsbeëindiging verzocht. Dit lijkt niet wenselijk omdat na het opvoedbesluit, zoals in casu, de hulpverlening doorgaans niet meer gericht is op het werken naar thuisplaatsing, maar op het bevorderen van een bestendige toekomst van het kind in het pleeggezin en ondersteunen van de ouder(s) bij het invullen van hun rol van ouder op afstand. De kinderrechter die langere tijd na het nemen van een opvoedbesluit over de gezagsbeëindiging moet oordelen, kan zo voor een voldongen feit worden geplaatst. In discussie is of de wet voorziet in rechterlijke toetsing van het opvoedbesluit. Ik ben van mening dat het opvoedbesluit op grond van de geschillenregeling van artikel 1:262b BW aan de kinderrechter kan worden voorgelegd. De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft in een in december 2020 gepubliceerd advies geconstateerd dat op dit moment een adequate rechtspositieregeling voor de betrokkenen bij een opvoedbesluit (perspectiefbesluit) ontbreekt. De RSJ beveelt aan dat er een rechtspositieregeling wordt gerealiseerd en dat wettelijk wordt vastgelegd dat het perspectiefbesluit binnen drie maanden nadat het genomen is ter toetsing wordt voorgelegd aan de kinderrechter.’’
De GI merkt hierbij op dat de lagere rechtspraak hierbij aansluit, bijvoorbeeld in ECLI:NL:RBZWB:2022:2824 en in onderhavige procedure.