ECLI:NL:RBZWB:2022:2824

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
C/02/393860 / JE RK 22-87 (wijziging verblijf) C/02/394529 / JE RK 22-212 (geschillenregeling) C/02/395706 / JE RK 22-463 (verlenging ots+muhp
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing, wijziging verblijf en toetsing perspectiefbesluit in het kader van de geschillenregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 mei 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige]. De ouders hebben verzocht om wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar een neutraal pleeggezin, terwijl de grootouders verweer hebben gevoerd tegen deze wijziging. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds juni 2020 onder toezicht staat en dat er verschillende incidenten zijn geweest die hebben geleid tot de huidige situatie. De ouders hebben aangegeven dat zij stappen hebben gezet in hun ontwikkeling en dat zij geloven dat [minderjarige] weer bij hen kan wonen. De GI heeft echter zorgen over de opvoedsituatie van de ouders en de grootouders, en heeft geconcludeerd dat het perspectief van [minderjarige] niet bij hen ligt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ouders ontvankelijk zijn in hun verzoek tot toetsing van het perspectiefbesluit en heeft de behandeling van de zaak aanhouden tot 15 november 2022. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 13 mei 2023, en de GI opgedragen om het perspectiefbesluit na zes maanden te heroverwegen. De rechtbank heeft benadrukt dat de samenwerking tussen de ouders, grootouders en de GI cruciaal is voor de toekomst van [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummers: C/02/393860 / JE RK 22-87 (
wijziging verblijf)
C/02/394529 / JE RK 22-212 (
geschillenregeling)
C/02/395706 / JE RK 22-463 (
verlenging ots + muhp)
Datum uitspraak: 12 mei 2022
(nadere) beschikking van de kinderrechter over een wijziging verblijf, de geschillenregeling en verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
in de zaak
JE RK 22-87en
JE RK 22-463van

[naam] ,

hierna te noemen: de GI,
gevestigd te [plaats] ,
en de zaak
JE RK 22-212van

[naam] (hierna: de moeder) en [naam] (hierna: de vader),

hierna samen genoemd: de ouders,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. W.J. van Bel te Rotterdam,
betreffende

[naam] , geboren op [geboortedag] 2020 te Goes,

hierna te noemen: [minderjarige] .
In de zaak
JE RK 22-87en
JE RK 22-463merkt de kinderrechter als belanghebbenden aan:

de ouders, voornoemd,

FAMILIE [naam] ,

hierna te noemen: de grootouders vaderszijde (vz),
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. C.L. de Koeijer te Terneuzen.
In de zaak
JE RK 22-212merkt de kinderrechter als belanghebbenden aan:

de GI, voornoemd,

de grootouders (vz), voornoemd.

Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
De kinderrechter merkt als informanten in de zaken aan:

mw. [naam] en mw. [naam] , werkzaam bij [de stichting] ,

gevestigd te [plaats] ,
hierna te noemen: de medewerkers van [de stichting] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure met het kenmerk
JE RK 22-87blijkt uit:
- de beschikking van de kinderrechter van 15 februari 2022 en alle daarin genoemde stukken;
- de aanvullende informatie van [de stichting] (ongedateerd), ontvangen op 4 maart 2022;
- de e-mail van de GI van 3 maart 2022;
- de e-mail van de griffier van deze rechtbank aan de belanghebbenden van 8 maart 2022;
- de e-mail van mr. Van Bel van 16 maart 2022;
- het proces-verbaal van bevindingen van de politie d.d. 28 maart 2022, ontvangen op 28 maart 2022;
- de tijdens de mondelinge behandeling van 14 april 2022 door mr. Van Bel overgelegde beslissing van de klachtencommissie LJ&R d.d. 18 januari 2022.
Het verloop van de procedure met het kenmerk
JE RK 22-212blijkt uit:
- de beschikking van de kinderrechter van 15 februari 2022 en alle daarin genoemde stukken;
- de tijdens de mondelinge behandeling van 14 april 2022 door mr. Van Bel overgelegde beslissing van de klachtencommissie LJ&R d.d. 18 januari 2022.
Het verloop van de procedure met het kenmerk
JE RK 22-463blijkt uit:
- het verzoekschrift van de GI van 14 maart 2022, met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 16 maart 2022;
- de tijdens de mondelinge behandeling van 14 april 2022 door mr. Van Bel overgelegde beslissing van de klachtencommissie LJ&R d.d. 18 januari 2022.
Op 14 april 2022 heeft de meervoudige kamer de drie zaken tijdens de mondelinge behandeling (nader) met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door mr. W.J. van Bel;
- de grootouders (vz), bijgestaan door mr. C.L. de Koeijer;
- twee vertegenwoordigsters namens de GI;
- een vertegenwoordigster namens de Raad;
- de medewerkers van [de stichting] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 5 juni 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 5 juni 2020 en tot 5 juni 2021.
Bij beschikking van 13 november 2020 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 13 november 2020 en tot 13 mei 2021.
Bij beschikking van 6 mei 2021 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 5 juni 2022 en is de uithuisplaatsing in een voorziening van pleegzorg verlengd tot 13 november 2021.
Bij beschikking van 29 oktober 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg laatstelijk verlengd tot 13 mei 2022.
Op grond van laatstgenoemde beschikking verblijft [minderjarige] bij grootouders (vz).

De verzoeken

C/02/393860 / JE RK 22-87
De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, op grond van artikel 1:265i van het Burgerlijk Wetboek (BW) toestemming te verlenen tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar een neutraal pleeggezin.
C/02/394529 / JE RK 22-212
De ouders hebben een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Zij verzoeken de rechtbank het geschil te beslechten, althans ten aanzien van het geschil een zodanige beslissing te nemen als in het belang van [minderjarige] wenselijk wordt geacht.
De rechtbank begrijpt (na mondelinge toelichting c.q. aanvulling van hun verzoek tijdens de mondelinge behandeling) dat de ouders
  • primair verzoeken om te bepalen dat het perspectiefbesluit heroverwogen moet worden, in die zin dat het perspectief bij de ouders dient te liggen;
  • subsidiair verzoeken om te bepalen dat het perspectiefbesluit heroverwogen moet worden, eventueel na nader onderzoek (bijvoorbeeld door het NIFP).
De ouders verzoeken de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
C/02/395706 / JE RK 22-463
De GI heeft verlenging van de ondertoezichtstelling verzocht voor de duur van een jaar. Tevens is verzocht om een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van een jaar, indien mogelijk gelijk te trekken met de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De standpunten

De ouders
Door en namens de ouders is aangevoerd dat zij vinden dat [minderjarige] binnen afzienbare termijn weer bij hen kan wonen. Zij hebben vanaf juni 2020 hard aan zichzelf gewerkt en daarin stappen gezet. De moeder heeft een actieve houding richting hulpverlening en door het gebruik van zuchtremmers is het alcoholgebruik van de vader nu nihil. De communicatie tussen de ouders is verbeterd en er vinden slechts sporadisch conflicten plaats. Zij nemen zelf het initiatief tot het zoeken van hulp. De vader erkent inmiddels dat hij op 2 november 2021 een melding bij de politie heeft gedaan in verband met onenigheid tussen de ouders. Die onenigheid kwam voort uit frustraties door het (thuisplaatsings)traject waar zij doorheen gingen en dat hen veel energie kostte en stress veroorzaakte. De moeder had die dag een terugval in haar alcoholgebruik, maar heeft zich de volgende dag herpakt en een afspraak met Emergis gemaakt. De ouders hebben hun onenigheid de volgende dag ook weer bijgelegd. Benadrukt wordt dat [minderjarige] op dat moment niet aanwezig was. De moeder herkent zich niet in hetgeen de vader tijdens de melding aangeeft over een overdosis medicatie twee maanden eerder. Zij drinkt nu geen alcohol meer. De ouders hebben het incident niet gemeld bij de GI uit angst voor onterechte conclusies en consequenties.
De ouders vinden dat genoemd incident het perspectiefbesluit van de GI niet kan rechtvaardigen. Het perspectiefbesluit is op een onzorgvuldige wijze tot stand gekomen en kan niet in stand blijven. Er is op basis van een enkel incident door de GI bepaald dat het perspectief van [minderjarige] in een neutraal pleeggezin ligt, zonder dat er nader onderzoek is gedaan. De ouders menen dat het perspectiefbesluit lichtzinnig is genomen en dat daaruit de onzorgvuldigheid blijkt. Het besluit ontbeert onderbouwing en een degelijke belangenafweging. De GI heeft de progressie die de ouders hebben geboekt in de wind geslagen en is desondanks terughoudend geweest met het thuisplaatsingstraject. Het thuisplaatsingstraject liep tot het moment dat de GI in november 2021 werd geconfronteerd met de melding bij de politie van 2 november 2021. De GI stelt dat het patroon van huiselijk geweld en alcoholgebruik niet is doorbroken en stelt de onbetrouwbaarheid van de ouders voorop, ondanks dat de pedagogische vaardigheden van de ouders in orde zijn volgens [de stichting] . De ouders verwijzen naar het stuk van Emergis dat is overgelegd, waaruit blijkt dat er grote stappen worden gezet in de behandeling van de moeder en dat de hulpverlening wordt afgebouwd aangezien de behandeldoelen ofwel behaald zijn, ofwel dat dit in de nabije toekomst ligt. Daags na het incident heeft de moeder contact met Emergis opgenomen en de hulp weer opgepakt. De vader is uit de situatie gestapt en heeft contact opgenomen met de politie. De ouders zijn altijd open geweest en hebben altijd de communicatie opgezocht. Dat de communicatie met de GI na 30 november 2021 moeilijker is verlopen, kan niet alleen aan de ouders worden verweten. De klachtencommissie heeft namelijk geoordeeld dat de wijze waarop door de GI met de ouders is gecommuniceerd over de politiemelding, onzorgvuldig is geweest. Dit, en de beslissing van de GI om de omgangsregeling te beperken, heeft spanningen opgeleverd in de communicatie met de GI. De ouders betreuren dit.
Ten aanzien van het verzoek omtrent de geschilbeslechting zijn de ouders van mening dat hun verzoek ontvankelijk moet worden verklaard. Het aanvechten van een perspectiefbesluit via de geschillenregeling is de juiste weg, gelet op jurisprudentie (bijvoorbeeld: Rechtbank Den Haag 31 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2020:15321) en de aanbevelingen van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) van 18 december 2020, opdat er een rechtspositie voor ouders gecreëerd worden om een perspectiefbesluit binnen drie maanden ter toetsing aan de kinderrechter voor te leggen. Een perspectiefbesluit is een zeer verstrekkende beslissing voor ouders, omdat vanaf het moment dat een (negatief) perspectiefbesluit wordt genomen, niet meer wordt gewerkt aan thuisplaatsing en vaak de stap richting een gezagsbeëindigende maatregel wordt gezet. Zo lang er tijdelijke maatregelen gelden, moet er wel degelijk worden gewerkt aan thuisplaatsing. Dat de GI hier na november 2021 niet meer aan heeft gewerkt, gaat tegen de wet in gelet op de aard van de maatregel en de rechterlijk gegeven opdracht. [de stichting] ziet geen belemmeringen voor thuisplaatsing (met inzet van hulpverlening) en in oktober 2021 is door de kinderrechter vastgesteld dat de ouders grote stappen hebben gezet en dat [minderjarige] binnen afzienbare termijn thuisgeplaatst diende te worden. Het is niet aan de GI om vervolgens een andere weg in te slaan.
Primair wordt verzocht om te bepalen dat het perspectiefbesluit heroverwogen moet worden, in die zin dat het perspectief bij de ouders dient te liggen. Subsidiair wordt verzocht te bepalen dat het perspectiefbesluit heroverwogen moet worden, eventueel na nader onderzoek (bijvoorbeeld door het NIFP). De ouders refereren zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling. De machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verlengd voor maximaal zes maanden. In die periode moet worden opgepakt wat in de beschikking van de kinderrechter van 29 oktober 2021 is overwogen, namelijk toewerken naar thuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouders.
Het gewijzigde standpunt van het NJI ten aanzien van de aanvaardbare termijn, namelijk dat daarvoor geen strikte termijnen moeten worden gehanteerd, maar dat moet worden gekeken naar de specifieke omstandigheden van het kind dat het betreft, maken ook dat er ruimte is om het perspectiefbesluit te heroverwegen. Niet gebleken is dat [minderjarige] niet veilig zou zijn gehecht aan de ouders en de grootouders en hij is nog zo jong dat hij van zittingen niets meekrijgt. In de tijd dat de heroverweging plaatsvindt, moet gewerkt blijven worden aan de thuisplaatsing van [minderjarige] .
De ouders verzoeken om het verzoek tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] af te wijzen.
Gedurende de periode dat wordt gewerkt aan thuisplaatsing van [minderjarige] , is het voor hem het beste dat hij bij de grootouders blijft. Het is niet in het belang van [minderjarige] dat hij te maken krijgt met een nieuwe wisseling van verblijfplaats. Ook als de rechtbank beslist dat [minderjarige] niet thuis kan worden geplaatst, willen de ouders dat [minderjarige] bij de grootouders blijft wonen. Het weghalen van [minderjarige] bij de ouders en grootouders zou grote schade bij hem veroorzaken. De communicatie tussen de ouders en de grootouders is aanzienlijk verbeterd, nadat zij op eigen initiatief onderling gesprekken hebben gehad en zaken hebben uitgesproken. De omgang tussen de ouders en [minderjarige] verloopt goed. Omdat de vader in verband met zijn (nieuwe) werk op donderdag niet bij de begeleide bezoekmomenten aanwezig kan zijn, ziet hij [minderjarige] met instemming van de grootouders in het weekend bij hen thuis. Soms gaat de moeder dan ook mee. De ouders hebben de GI of [de stichting] daarvan op de hoogte gesteld.
De ouders zijn bereid om er alles aan te doen om [minderjarige] weer thuis te laten wonen en willen de samenwerking met de GI en andere hulpverlening verder oppakken. [minderjarige] is veilig bij hen en de ouders zullen langdurige hulpverlening accepteren.
De grootouders
Door en namens de grootouders is verweer gevoerd tegen het verzoek tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] . Zij hebben aangevoerd dat de primaire reden van de GI (en [pleegzorg] ) voor wijziging van het verblijf van [minderjarige] is gelegen in de slechte verstandhouding tussen de ouders en de grootouders, zodanig dat [minderjarige] daar last van gaat krijgen. Er moet echter niet teveel worden gefocust op enkel dat punt. [minderjarige] is een jong kind dat veel heeft meegemaakt en op jonge leeftijd te maken heeft gehad met huiselijk geweld. Het is een gevoelig jongetje dat slecht tegen veranderingen kan. De grootouders zijn zijn primaire hechtingsfiguren en de grootouders menen dat het heel schadelijk voor hem zal zijn als hij wordt overgeplaatst naar een neutraal pleeggezin. Er zijn allerlei onderzoeken die dit ondersteunen. Voor [minderjarige] is van belang dat zijn opvoedsituatie stabiel blijft. Uitgaande van het standpunt van de GI zou [minderjarige] tot zijn achttiende levensjaar uit huis geplaatst blijven. Dat betekent, gelet op onderzoeken hierover en de praktijk in de jeugdzorg, dat de kans zeer groot is dat hij nog meerdere keren overgeplaatst wordt, terwijl de grootouders onvoorwaardelijk voor [minderjarige] willen zorgen zo lang als nodig is. Betwist wordt dat de grootouders niet in de ontwikkelingsbehoeften van [minderjarige] op de langere termijn kunnen voorzien. Het is onduidelijk wat de GI met die, pas tijdens de mondelinge behandeling voor het eerst ingenomen, stelling bedoelt en waar dit op is gebaseerd.
De verstandhouding tussen de ouders en de grootouders is aanzienlijk verbeterd. Er zijn verschillende gesprekken geweest om een en ander uit te praten. Tussen de grootmoeder en de vader gold altijd al een redelijke basis, maar nu is ook de verstandhouding tussen de moeder en de grootouders verbeterd. De moeder heeft andere medicatie en de grootouders merken dat zij rustiger blijft en dat de communicatie beter verloopt. De GI is afwachtend geweest op dit vlak en er is te weinig ingezet om de onderlinge verstandhouding tussen de ouders en de grootouders te verbeteren. Er is geen specialistische hulp voor ingezet. Het is de ouders en de grootouders nu onderling wel gelukt om hierin stappen te zetten. Nu is het moment om hulpverlening op dit vlak in te zetten, om ervoor te zorgen dat de verstandhouding goed blijft. De grootouders zijn altijd bereid geweest om de samenwerking aan te gaan en afspraken te maken.
Met een eerder betrokken jeugdbeschermer is besproken dat er geen bezwaar was dat de ouders bij de grootouders op bezoek zouden komen. De grootouders gingen ervan uit dat dit nog steeds het geval was, ondanks dat er inmiddels nieuwe jeugdbeschermers betrokken zijn. De grootouders hebben er daarom geen belemmering in gezien dat de vader (soms samen met de moeder) [minderjarige] bij hen thuis bezoekt, omdat doordeweeks contact in verband met het werk van de vader niet meer mogelijk was. De grootouders begrijpen nu dat dit niet de bedoeling is en vinden het belangrijk dat er duidelijke afspraken komen en dat iedereen zich daaraan houdt.
Bij de beslissing tot wijziging van verblijf moet vanuit het kind worden gekeken. Door de GI wordt weinig naar voren gebracht over wat de consequenties voor [minderjarige] zijn in het geval van wijziging van zijn verblijf en hoe de situatie er dan voor hem uit gaat zien, bijvoorbeeld ten aanzien van het contact met de grootouders. Het gaat goed met [minderjarige] bij de grootouders. De kinderarts en het consultatiebureau zijn tevreden over hem. Hij krijgt vrijwel niets mee van de zaken die nu spelen. [minderjarige] vindt het fijn om zijn ouders te zien en vindt het ook weer fijn om mee terug te gaan naar de grootouders. De grootouders voeren verweer tegen de wijziging van het verblijf van [minderjarige] . Zij vinden dat er moet worden gewerkt aan thuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouders. In de tussentijd moet [minderjarige] bij hen blijven wonen. Als thuisplaatsing niet haalbaar blijkt, dan willen de grootouders voor [minderjarige] blijven zorgen zolang als dat nodig is.
De grootouders refereren zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de verzoeken omtrent de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing en de geschillenregeling.
Als het verzoek tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] wordt toegewezen, wordt verzocht om die beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Als [minderjarige] al wordt overgeplaatst naar een neutraal pleeggezin voordat een beslissing in hoger beroep is genomen, ontstaat mogelijk een onomkeerbare situatie.
De GI
De GI heeft aangevoerd dat [minderjarige] al lange tijd bij de grootouders woont, terwijl [pleegzorg] vanaf het begin een negatief advies over langdurige plaatsing bij de grootouders heeft gegeven. De GI heeft besloten om [minderjarige] toch bij de grootouders te laten wonen tot er meer duidelijkheid was over het perspectief van de ouders. De GI wilde hiermee voorkomen dat [minderjarige] meermalen overgeplaatst zou moeten worden. Er is begeleiding van [de stichting] ingezet om te bezien of er bij ouders sprake is van goed genoeg ouderschap. Vanuit [de stichting] is aangegeven dat de ouders beschikken over opvoedvaardigheden en dat de omgangsmomenten goed verlopen. Omdat er al veel informatie beschikbaar was vanuit [de stichting] , is besloten om geen nader onderzoek door Agathos in te zetten. Terwijl er werd toegewerkt naar thuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouders, raakte de GI op de hoogte van de melding van de vader bij de politie. De GI heeft vervolgens het perspectiefbesluit genomen dat [minderjarige] in een neutraal pleeggezin op moet groeien.
De GI heeft dit besluit niet genomen op basis van dit ene incident, maar op grond van het steeds terugkerende patroon bij de ouders waarbij zich incidenten (op het gebied van huiselijk geweld en middelengebruik) voordoen en waarover de ouders vervolgens niet (direct) open en eerlijk zijn. Dit baart de GI veel zorgen, omdat dergelijke situaties zich ook kunnen voordoen terwijl [minderjarige] bij de ouders verblijft en dan raakt de GI daar mogelijk niet van op de hoogte. De GI heeft het perspectiefbesluit genomen op grond van de onbetrouwbaarheid van de ouders, de hoge risicotaxatie en de onmogelijkheid om een veiligheidsplan te maken als onduidelijk is of de ouders zich hieraan zullen houden en of zij het zullen melden als zich problemen voordoen. De problematiek van de moeder is kennelijk niet onder controle en dit beïnvloedt hoe ze met hulpverlening en [minderjarige] omgaat. Contact met de moeder was na de politiemelding onvoldoende mogelijk. Het incident op zich was zorgelijk, maar had op zichzelf niet hoeven te betekenen dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de ouders ligt, als hierover een gesprek mogelijk was geweest en veiligheidsafspraken gemaakt hadden kunnen worden. De onbetrouwbaarheid van de ouders maakt dat de GI nu het besluit heeft genomen dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de ouders ligt. Ten aanzien van de aanvaardbare termijn voert de GI aan dat de algemene termijn voor een kind van de leeftijd van [minderjarige] veel lager ligt dan de tijd (sinds oktober 2020) dat hij nu uit huis geplaatst is. De GI heeft in het geval van [minderjarige] naar zijn specifieke situatie gekeken en onderzoek gedaan.
Door het incident bij de ouders en het gebrek aan openheid daarover, is de omgangsregeling tussen de ouders en [minderjarige] teruggebracht naar een lagere frequentie en kortere duur. Gebleken is dat de ouders [minderjarige] buitenom de door de GI bepaalde regeling in het weekend bij de grootouders zien. Dit is niet met de GI besproken en de GI is er achteraf via pleegzorg en [de stichting] van op de hoogte geraakt. Dit laat ook zien dat de GI onvoldoende grip heeft op de ouders en de grootouders. Hoewel er geen zorg wordt gezien in de omgang tussen de ouders en [minderjarige] , zijn er wel zorgen over de relatie tussen de ouders. Als op dat gebied iets gebeurt in het bijzijn van [minderjarige] , terwijl er geen begeleiding aanwezig is, kan de GI de veiligheid van [minderjarige] niet waarborgen.
De GI is van mening dat het perspectief van [minderjarige] ook niet meer bij de grootouders ligt. Vanaf het begin is al duidelijk dat [minderjarige] niet bij de grootouders op kan groeien. [pleegzorg] heeft op 10 januari 2022 opnieuw een advies gegeven en heeft aangegeven dat het niet in het belang van [minderjarige] is om verder op te groeien bij de grootouders. De reden daarvoor is niet alleen gelegen in de verstoorde verstandhouding tussen de ouders en grootouders en het ontbreken van communicatie, maar ook in het gebrek aan reflectievermogen bij de grootouders ten aanzien van hun eigen gedrag. De zorg is dat zij niet kunnen aansluiten bij de ontwikkelbehoeftes van [minderjarige] . Hoewel er nu verbetering is gekomen in de relatie tussen de ouders en de grootouders, blijft dit iets waar de GI al jaren aandacht voor heeft en wat telkens wisselt. De zorg is daarnaast dat de ouders en de grootouders nu samen, zonder instemming van de GI, omgang tussen de ouders en [minderjarige] regelen. Vanuit de grootouders wordt onvoldoende openheid gegeven. De verwachting is niet dat daar binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn voldoende verandering in komt.
De GI ziet onvoldoende mogelijkheden om gedurende het komende half jaar te bekijken of er verandering mogelijk is, zowel ten aanzien van de ouders als de grootouders en heeft daarom de hulpverlening van Zorgtafel niet meer ingezet. Ook bij de grootouders wordt een patroon gezien waarbij de communicatie verbetert, maar vervolgens weer minder goed wordt. [pleegzorg] heeft hen meerdere keren gescreend, ook op het moment dat de communicatie tussen de ouders en de grootouders beter was, maar telkens de conclusie getrokken dat een langdurige plaatsing bij de grootouders niet in het belang van [minderjarige] is. De openheid van de ouders over het incident in november 2021 is pas nu tijdens de mondelinge behandeling gekomen. De vraag is of de ouders het komende half jaar wel open zullen zijn. De GI kan daar onvoldoende zicht op houden omdat gebleken is dat ouders niet open zijn. Uit de geluidsopname van de melding blijkt dat er eerder ook zorgen waren over een overdosis medicatie door de moeder waarover de GI niet is geïnformeerd door de ouders. De veiligheid van [minderjarige] kan onvoldoende gewaarborgd worden als hij thuis zou wonen.
[minderjarige] verblijft inmiddels al sinds oktober 2020 niet bij de ouders en de zorgen over hun opvoedsituatie blijven bestaan. Zowel de ouders als de grootouders hebben meerdere kansen gehad en er wordt onvoldoende verbetering bij hen gezien. Het perspectief van [minderjarige] ligt daarom niet meer bij de ouders of de grootouders. Hij verdient een stabiele, rustige plek in een neutraal pleeggezin van waaruit hij contact met de ouders en grootouders kan onderhouden.
De Raad
De Raad heeft aangegeven dat er twee zaken van belang zijn: dat de ouders over voldoende opvoedvaardigheden beschikken en dat de afgelopen periode is gebleken dat zij onvoldoende openheid van zaken geven. Er is een ondertoezichtstelling uitgesproken omdat het de ouders niet zelfstandig lukt om volledig in het belang van [minderjarige] te handelen. Het is noodzakelijk dat de ouders gaan samenwerken met de GI, onder meer om te bezien of het mogelijk is om te werken aan thuisplaatsing van [minderjarige] . Dat lukt onvoldoende als zij geen openheid geven. Ook de houding van de grootouders moet veranderen. Door de houding van zowel de ouders als de grootouders verliest de GI het zicht op [minderjarige] , en raken de belangen van [minderjarige] ook uit het oog. Om te kunnen werken aan thuisplaatsing, zullen de ouders en de grootouders moeten samenwerken met de GI. Als de ouders blijven strijden en geen openheid geven, kan onvoldoende worden gewerkt aan de doelen die in het kader van de ondertoezichtstelling zijn gesteld.
Het is van belang dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd. Het komende half jaar moet worden bezien waar het perspectief van [minderjarige] ligt. Omdat de opvoedvaardigheden van de ouders als voldoende worden gezien, moet nog worden bekeken of het perspectief van [minderjarige] bij de ouders ligt. Het is het meest in het belang van een kind als zijn ouders hem zelf op kunnen voeden. Als de ouders echter oneerlijk blijven, geen openheid van zaken geven en zaken samen met de grootouders buitenom de GI regelen, kan niet vastgesteld worden of zij hun opvoedvaardigheden op de juiste manier in kunnen zetten en hulp in kunnen schakelen als dat nodig is. De Raad heeft hier grote zorgen over. De ouders en de grootouders zullen het contact en de samenwerking met de GI moeten herstellen en open en eerlijk moeten zijn. [minderjarige] is een kwetsbare jongen en samenwerking tussen alle bij hem betrokkenen is in zijn belang. Als de onderlinge relatie, ook als er wordt ingestoken op herstel, beschadigd blijft dan moet worden bezien of het de ouders ondanks die beschadigde relatie lukt om in samenwerking met de GI en de grootouders de belangen van [minderjarige] voorop te stellen. Als dat niet lukt, zal er iets gedaan moeten worden, ondanks dat dat schadelijk is voor [minderjarige] . Het is echter nog schadelijker voor hem als er niet wordt gehandeld volgens afspraken en er geen zicht op hem is. De Raad adviseert om het verzoek omtrent de ondertoezichtstelling toe te wijzen.
Het verzoek omtrent de machtiging tot uithuisplaatsing kan worden toegewezen voor zes maanden, onder aanhouding van het restant. De verzoeken omtrent wijziging van het verblijf en de geschillenregeling kunnen ook worden aangehouden voor zes maanden. Het komende half jaar moet dan door alle betrokkenen hard worden gewerkt aan het verbeteren van de onderlinge verstandhouding, waarna kan worden bezien of het perspectiefbesluit gehandhaafd kan blijven of heroverwogen moet worden. Ondanks dat [minderjarige] al sinds oktober 2020 uit huis geplaatst is, vindt de Raad dat er nog ruimte is voor [minderjarige] om gedurende een korte periode te bezien of er nog iets kan veranderen in zijn perspectief als er sprake is van een verbeterde samenwerking.
[de stichting]
De medewerkers van [de stichting] hebben – in aanvulling op hun schriftelijke adviezen – aangegeven dat [de stichting] betrokken is geraakt om de opvoedvaardigheden van de ouders te beoordelen en dat zij van mening zijn dat de ouders over voldoende opvoedvaardigheden beschikken. De ouders zoeken makkelijk contact met vragen over opvoedvaardigheden en nemen adviezen op dat vlak aan. [de stichting] heeft er wel zorgen over dat de ouders niet open zijn geweest over het incident van 2 november 2021. Zij hebben dat niet bij [de stichting] gemeld, terwijl er dagelijks medewerkers bij hen aanwezig waren. [de stichting] wil zich echter alleen uitlaten over de opvoedvaardigheden van de ouders. Het is aan de GI om te beslissen over het perspectief van [minderjarige] .

Het wettelijk kader

C/02/393860 / JE RK 22-87 (wijziging verblijf)
Op basis van het bepaalde in artikel 1:265i lid 1 BW behoeft de GI de toestemming van de kinderrechter voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander als de ouder is opgevoegd en verzorgd als behorende tot zijn gezin. Op basis van bepaalde in artikel 1:265i lid 2 BW wordt de toestemming door de kinderrechter op verzoek van de GI verleend en slechts afgewezen indien de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
C/02/394529 / JE RK 22-212 (geschillenregeling)
In artikel 1:262b BW is bepaald dat geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, voor zover niet vallend onder de reikwijdte van het klachtrecht als bedoeld in artikel 4.2.1 van de Jeugdwet, aan de kinderrechter kunnen worden voorgelegd. De kinderrechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Alvorens te beslissen beproeft hij een vergelijk tussen betrokkenen.
C/02/395706 / JE RK 22-463 (verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing)
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.

De beoordeling

C/02/395706 / JE RK 22-463 (verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing)
Ondertoezichtstelling
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat is voldaan aan de gronden voor verlenging van de ondertoezichtstelling. [minderjarige] woont nog steeds bij de grootouders. Ondanks dat [de stichting] heeft vastgesteld dat de ouders over voldoende opvoedvaardigheden beschikken, is het thuisplaatsingstraject door de GI stop gezet naar aanleiding van een melding bij de politie van een incident bij de ouders thuis. Gebleken is dat de moeder teveel alcohol had gedronken, waarna de situatie tussen de ouders is geëscaleerd, de moeder met een vaas heeft gegooid en de vader het huis uit is gevlucht en de politie heeft gebeld. De komende periode zal er, zoals in het navolgende onder “de geschillenregeling” zal worden overwogen, duidelijkheid moeten komen over de vraag of het perspectief van [minderjarige] bij de grootouders ligt dan wel in een neutraal pleeggezin en zal verder moeten worden gewerkt aan de gestelde doelen. De betrokkenheid van de GI is daarvoor noodzakelijk om regie te voeren, hulpverlening in te zetten en de voortgang te monitoren. Geen van de belanghebbenden voert verweer tegen verlenging van de ondertoezichtstelling. De rechtbank zal het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling dan ook als onweersproken toewijzen en de ondertoezichtstelling verlengen voor de na te melden termijn.
Machtiging tot uithuisplaatsing
Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing overweegt de rechtbank als volgt. [minderjarige] is in oktober 2020 uit huis geplaatst in verband met ruzies en spanningen tussen de ouders, waar [minderjarige] veel van mee heeft gekregen. Daarnaast werden de ouders overvraagd door de zorg voor [minderjarige] en de daarbij komende taken. Daarbij speelde het alcoholprobleem van de vader en de alcohol en psychische problematiek van de moeder een rol. De ouders dienden toe te werken naar een stabiele opvoed- en thuissituatie, waarbij er onderzoek zou plaatsvinden naar de pedagogische vaardigheden van de ouders.
Bij beschikking van 29 oktober 2021 heeft de kinderrechter overwogen dat er een positieve ontwikkeling heeft plaatsgevonden ten aanzien van het contact tussen de ouders en [minderjarige] en dat de ouders tips en adviezen goed oppakken. Vanuit [de stichting] is geadviseerd om geleidelijk toe te werken naar thuisplaatsing van [minderjarige] en de GI heeft hierop een traject ingezet, waarbij de contacten tussen de ouders en [minderjarige] stapsgewijs uitgebreid werden. De kinderrechter heeft overwogen dat als de contacten goed zouden blijven verlopen en [minderjarige] er goed op zou blijven reageren, hij binnen zes maanden weer thuis zou kunnen wonen, en heeft opdracht aan de GI gegeven om het traject korter te houden als het korter kan. De GI heeft dit vervolgens opgepakt en heeft de contacten uitgebreid, tot zij in november 2021 bekend raakte met de melding bij de politie.
Op 2 november 2021 is bij de politie een melding binnengekomen van de vader, waaruit blijkt dat de ouders ruzie hadden. Vader meldde dat de moeder onder invloed was, over de rooie ging en een vaas naar zijn hoofd heeft gegooid. Vader is het huis uitgegaan en wilde dat de politie naar zijn woning toe kwam. Ook heeft hij tijdens die melding aangegeven dat de moeder twee maanden eerder een overdosis medicijnen had ingenomen.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling – in het bijzonder de (advies)verslagen van [de stichting] – is gebleken dat de ouders beschikken over voldoende opvoedvaardigheden en dat de omgangsmomenten tussen de ouders en [minderjarige] goed verlopen. Verder is gebleken dat de ouders tips en adviezen met betrekking tot de opvoeding van [minderjarige] goed oppakken. Dat de ouders zich op dit vlak positief hebben ontwikkeld, staat voor de rechtbank dan ook vast. Echter, de zorgen over de ouders zien niet alleen op hun opvoedvaardigheden. De reden voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] was ook (met name) gelegen in de ruzies en spanningen in de onderlinge relatie tussen de ouders, waar [minderjarige] veel van mee heeft gekregen, en de zorgen over hun draagkracht tegenover de draaglast die de zorg voor [minderjarige] met zich mee brengt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat er in april en mei 2021 zich nog meerdere escalaties tussen de ouders hebben voorgedaan (waarbij alcoholgebruik een rol speelde), dat er meerdere meldingen bij Veilig Thuis zijn gedaan en dat de politie is ingeschakeld. Vervolgens heeft zich begin november 2021 het hiervoor vermelde incident voorgedaan en is er twee maanden daarvoor naar alle waarschijnlijkheid sprake geweest van inname van een overdosis medicijnen door de moeder.
De ouders hebben het incident van 2 november 2021 niet bij de hulpverlening gemeld en vervolgens tot aan de mondelinge behandeling van 14 april 2022 ontkend dat dit incident heeft plaatsgevonden. Pas nadat de rechtbank op eigen initiatief nadere informatie over de politiemelding heeft opgevraagd en de ouders zijn geconfronteerd met geluidsfragmenten van deze melding, hebben zij erkend dat er ruzie is geweest en dat vader naar aanleiding daarvan de melding heeft gedaan. Zij ontkennen nog steeds dat de moeder twee maanden ervoor een overdosis medicijnen heeft genomen en stellen dat die situatie van eerder dateert, terwijl in de melding door de vader duidelijk wordt gesproken over twee maanden voordien, zodat de rechtbank daaraan dus ook niet twijfelt.
Bij de moeder is hulp van het FACT-team van Emergis betrokken. Vanuit Emergis wordt eind december 2021 aangegeven dat de combinatie van trauma in de voorgeschiedenis, haar ASS en stressvolle omgevingsfactoren van invloed zijn op haar emotieregulatie en coping (alcohol). Haar gevoeligheid voor alcoholgebruik heeft invloed op haar handelen en emoties. Vanuit Emergis wordt aangegeven dat de moeder zegt niet meer dagelijks en geen grote hoeveelheden alcohol te gebruiken, hetgeen niet strookt met de melding bij de politie in november 2021. Gelet op het incident dat zich in november 2021 heeft voorgedaan en de eerdere overdosis medicijngebruik bij de moeder, lijkt de problematiek van de moeder onvoldoende onder controle.
De rechtbank acht het zeer zorgelijk dat het patroon van overmatig middelengebruik en escalaties tussen de ouders kennelijk niet is doorbroken, ondanks dat er hulpverlening is ingezet en terwijl duidelijk was dat er ingezet ging worden op thuisplaatsing van [minderjarige] . Hoewel [minderjarige] op het moment van het incident niet bij de ouders was en er dus niets van heeft meegekregen, zijn de spanningen tussen de ouders kennelijk wel dusdanig opgelopen dat zich een dergelijk incident heeft voorgedaan. Het risico is aanwezig dat – ook in het geval van thuisplaatsing van [minderjarige] , en de draaglast van de ouders groter is – een dergelijk incident of overmatig middelengebruik zich weer voor zou kunnen doen indien de spanningen thuis oplopen, met als gevolg dat [minderjarige] hier het nodige van meekrijgt en zijn veiligheid in het geding is. Daarnaast baart het de rechtbank grote zorgen dat de ouders hierover niet open zijn geweest richting de GI en de overige hulpverlening, en dit incident vervolgens ook bij de rechtbank hebben ontkend tot zij geconfronteerd werden met geluidsfragmenten van de melding. [minderjarige] was weliswaar niet bij de ouders tijdens het incident op 2 november 2021, maar escalaties tussen de ouders zijn wel (mede) de reden geweest voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Indien de ouders niet open zijn over escalaties, is het niet mogelijk om veiligheidsafspraken met hen te maken en kan de veiligheid van [minderjarige] bij de ouders thuis onvoldoende gewaarborgd worden. Een ander voorbeeld van het gebrek aan openheid van de ouders is dat zij zonder overleg met de GI met de grootouders hebben geregeld dat zij [minderjarige] in het weekend bij hen thuis bezoeken, zonder dat daarbij begeleiding aanwezig is.
Gelet op de hiervoor omschreven omstandigheden, namelijk dat het patroon van overmatig middelengebruik en escalaties al (zeer) langdurig aanwezig is en kennelijk nog steeds niet is doorbroken, dat [minderjarige] inmiddels al sinds oktober 2020 uit huis geplaatst is en dat de ouders onvoldoende betrouwbaar zijn gebleken, maakt dat de rechtbank het niet meer haalbaar acht om verder te werken aan thuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouders, ook niet voor een korte periode (van een half jaar) zoals door de ouders is bepleit en door de Raad is geadviseerd. Het is gezien het langdurige patroon van overmatig middelengebruik en escalaties en de terugkerende onbetrouwbaarheid van de ouders niet reëel te veronderstellen dat zij binnen afzienbare termijn een stabiele opvoedsituatie aan [minderjarige] kunnen bieden waarbij zijn veiligheid voldoende gewaarborgd is. De rechtbank heeft reeds bij beschikking van 26 november 2020 en vervolgens opnieuw bij beschikking van 6 mei 2021 aangegeven dat het perspectief van [minderjarige] binnen zes maanden bepaald zou moeten worden. De aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is dus al meermalen opgerekt en voor hem is van belang dat er duidelijkheid komt over waar hij mag opgroeien.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] zal verlengen voor de verzochte duur.
Om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing gelijk te laten lopen, zal de rechtbank beide maatregelen verlengen tot 13 mei 2023.
C/02/393860 / JE RK 22-87 (wijziging verblijf)
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er zorgen zijn over de mogelijkheden van de grootouders om [minderjarige] langdurig te verzorgen en op te voeden. [pleegzorg] heeft (tot twee maal toe) een negatief advies gegeven over een langdurige plaatsing van [minderjarige] bij de grootouders. De rechtbank deelt de zorgen van [pleegzorg] en de GI over een langdurige plaatsing bij de grootouders. De reden daarvoor is onder meer gelegen in de omstandigheid dat de grootouders lastig te begeleiden zijn en onvoldoende lijken te reflecteren op hun gedrag en de invloed daarvan, hetgeen onder meer blijkt uit het handelen van de grootouders ten aanzien van de Whatsapp berichten met voor de moeder bedreigende inhoud die gedeeld werden met haar moeder en uit de gesprekken die door de GI en de rechtbank daarover achteraf met de grootouders zijn gevoerd. Daarnaast is het ontbreken van volledige openheid bij de grootouders (hetgeen naar voren komt bij de omgang die de grootouders en de ouders onderling zonder tussenkomst van de GI hebben laten plaatsvinden) een zorg.
De grootste zorg is echter gelegen in de verstoorde relatie tussen de ouders en de grootouders, waardoor de rol van de grootouders als pleegouders en ook de rol van ouders onder druk kan komen te staan met loyaliteitsconflicten en mogelijk negatieve effecten op de ontwikkeling van [minderjarige] als gevolg. Op dit moment is er weliswaar sprake van een verbetering in de onderlinge verstandhouding, maar de vraag is of dit bestendig is. De rechtbank constateert dat op dit vlak een patroon zichtbaar is, waarbij de onderlinge relatie verbetert, maar vervolgens ook op enig moment weer verslechtert. Daarbij komt dat op de momenten dat de verstandhouding niet goed is, er sprake is van zeer zorgelijke onderlinge communicatie waarbij zelfs (indirect) bedreigingen zijn gedeeld vanuit de grootvader richting de moeder. Daarnaast hebben de grootouders bezwaren aangegeven tegen (uitbreiding van) de omgang tussen [minderjarige] en de ouders in verband met het gedrag dat [minderjarige] na die omgang zou laten zien, terwijl er na observatie van [minderjarige] door Agathos bij de grootouders geen bijzonderheden werden gezien.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of deze zorgen maken dat [minderjarige] nu overgeplaatst moet worden naar een neutraal pleeggezin. De rechtbank overweegt in dat kader als volgt.
[minderjarige] woont inmiddels een groot deel van zijn nog jonge leven bij de grootouders en zij zijn voor hem zijn primaire hechtingsfiguren. Overplaatsing van hem naar een neutraal pleeggezin zal gevolgen hebben voor de band met de grootouders en betekent dat [minderjarige] zich aan een nieuw gezin zal moeten hechten, wat hoe dan ook (mogelijk schadelijke) gevolgen zal hebben voor zijn hechtingsontwikkeling. Daarbij komt dat ervaringsregels leren dat in geval van plaatsing in een neutraal pleeggezin het risico op een nieuwe overplaatsing aanzienlijk is, terwijl de grootouders hebben aangegeven zo lang als nodig is voor [minderjarige] te willen zorgen.
De vraag is of eventuele loyaliteitsproblematiek en de overige zorgen over de opvoedsituatie van de grootouders meer schade in de ontwikkeling van [minderjarige] toe zouden brengen dan de schade in zijn ontwikkeling die een overplaatsing naar een neutraal pleeggezin met zich meebrengt, met name nu (nog) niet is gebleken van concrete zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] bij de grootouders of zorgen over zijn veiligheid bij hen. Daarbij komt dat een netwerkpleeggezin in het algemeen de voorkeur geniet boven een neutraal pleeggezin.
Tot slot is gebleken dat de verstandhouding tussen de ouders en grootouders op dit moment weer is verbeterd, hetgeen mogelijkheden biedt om professionele hulp in te schakelen om deze verstandhouding verder te verbeteren en bestendigen. In het verleden is hiervoor nog geen professionele hulp ingeschakeld, omdat de ouders en grootouders daar onvoldoende voor open stonden. Op dit moment – nu de verstandhouding beter is – zou dat wel mogelijk moeten zijn.
Onder genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in het kader van de ondertoezichtstelling verder moet worden ingezet op het (verder) verbeteren van de verstandhouding tussen de ouders en de grootouders, het maken van duidelijke afspraken met de grootouders (en de ouders) over de contacten en het maken van afspraken met de grootouders om goed zicht op [minderjarige] te kunnen houden, om te bezien of de situatie bij de grootouders en de relatie met de ouders dusdanig kan stabiliseren dat [minderjarige] bij de grootouders kan blijven wonen.
De rechtbank acht daarbij van belang dat er professionele hulp wordt ingezet om de relatie tussen de ouders en grootouders (verder) te verbeteren en te bestendigen. De rechtbank verwacht van de GI dat zij dit de komende periode oppakt. Verder is van belang dat de GI nagaat of een nieuwe organisatie de pleegzorgbegeleiding op kan pakken, nu [pleegzorg] heeft aangegeven geen rol meer te zullen vervullen als pleegzorginstantie indien plaatsing van [minderjarige] bij de grootouders wordt voortgezet. Tot slot is van belang dat er duidelijke afspraken worden gemaakt tussen de GI, de grootouders en de ouders over het contact tussen [minderjarige] en de ouders en dat alle betrokkenen zich ook aan deze afspraken houden.
De rechtbank zal de beslissing omtrent toestemming voor wijziging van het verblijf van [minderjarige] aanhouden voor de duur van een half jaar om ontwikkelingen op de hiervoor genoemde punten te volgen.
De rechtbank verwacht van de grootouders en de ouders dat zij hun medewerking zullen verlenen aan de voornoemde werkpunten, dat zij zich open en betrouwbaar opstellen en zich ervoor zullen inzetten hun onderlinge verstandhouding te verbeteren in het belang van [minderjarige] . Daarbij merkt de rechtbank op dat, nu er een ondertoezichtstelling is uitgesproken, de GI leidend is. Het is dus de GI die bepaalt hoe de omgangsregeling tussen de ouders en [minderjarige] eruit ziet. Het is niet aan de ouders en grootouders om daar onderling buiten medeweten van de GI om en zonder voorafgaande toestemming van de GI afspraken over te maken. De rechtbank acht van belang dat de GI, de ouders en de grootouders op korte termijn in gesprek gaan over de omgangsregeling, omdat het niet in het belang van [minderjarige] is dat hij de vader niet kan zien.
Ten behoeve van de na te melden pro forma datum verzoekt de rechtbank aan de GI om een concreet plan over te leggen met betrekking tot de visie van de GI op de toekomst van [minderjarige] , waarbij op de volgende vragen een antwoord wordt gegeven:
  • Op welke wijze is gewerkt aan de hierboven genoemde punten en wat zijn hiervan de resultaten?
  • Zijn de zorgen over een langdurige plaatsing bij de grootouders dusdanig verminderd dat een perspectiefbiedende plaatsing van [minderjarige] bij hen aan de orde kan zijn?
o Zo ja: is daar hulpverlening voor nodig en zo ja, welke hulpverlening is daarvoor nodig?
o Zo nee: waarom niet? Verzocht wordt daarbij in te gaan op de mogelijke bedreiging die overplaatsing naar een neutraal pleeggezin met zich mee brengt voor de (hechtings)ontwikkeling van [minderjarige] , afgezet tegen de ontwikkelingsbedreiging indien [minderjarige] bij de grootouders zou blijven wonen.
De rechtbank verzoekt de GI om voornoemd plan uiterlijk op de na te melden pro forma datum aan de rechtbank toe te sturen, zulks onder gelijktijdige verstrekking aan de overige belanghebbenden en de Raad. De rechtbank zal vervolgens een nadere mondelinge behandeling bepalen om het verzoek nader te bespreken.
C/02/394529 / JE RK 22-212 (geschillenregeling)
Ontvankelijkheid
Het door de GI genomen perspectiefbesluit is een beslissing die de uitvoering van de ondertoezichtstelling raakt, nu het besluit tot gevolg heeft dat in het kader van de ondertoezichtstelling niet langer wordt gewerkt aan terugplaatsing van [minderjarige] bij de ouders en zal worden toegewerkt naar overplaatsing van [minderjarige] van de grootouders naar een neutraal pleeggezin. Hoewel uit de wetsgeschiedenis niet expliciet blijkt of de geschillenregeling is bedoeld om een opvoedbesluit van de GI aan de rechter voor te leggen, acht de rechtbank dit op basis van de wettekst en de wetsgeschiedenis niet uitgesloten. Daarbij komt dat de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) in zijn advies van december 2020 de aanbeveling heeft gedaan om een rechtspositie te realiseren in die zin dat wettelijk wordt vastgelegd dat een perspectiefbesluit binnen drie maanden nadat het genomen is ter toetsing wordt voorgelegd aan de kinderrechter. Een dergelijke expliciete regeling om een perspectiefbesluit door de rechter te laten toetsen ontbreekt op dit moment.
Aangezien het perspectiefbesluit ingrijpende en onomkeerbare gevolgen voor de ouders (en grootouders) met zich meebrengt en een keerpunt betreft in het thuisplaatsingstraject dat tot het moment van het besluit was ingezet, is de rechtbank van oordeel dat hen een mogelijkheid geboden moet worden om (de uitvoering van) dat perspectiefbesluit in het kader van de geschillenregeling aan de rechtbank ter toetsing voor te leggen. De uitvoering van het perspectiefbesluit betreft geen geschil waarvoor het klachtrecht (als bedoeld in artikel 4.2.1 van de Jeugdwet) is bedoeld, maar is een inhoudelijke beslissing in het kader van de ondertoezichtstelling die de uitvoering daarvan betreft. Ook de procureur-generaal is in zijn conclusie van 19 maart 2021 (ECLI:NL:PHR:2021:283) van mening dat het opvoedbesluit op grond van de geschillenregeling van art. 1:262b BW aan de kinderrechter kan worden voorgelegd. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat artikel 1:262b BW een rechtsingang voor het onderhavige geschil biedt en dat de ouders dus ontvankelijk zijn in hun verzoek.
Beoordeling van het geschil
De rechtbank stelt vast dat overeenstemming tussen betrokkenen niet mogelijk is gebleken, nu de GI vasthoudt aan het genomen perspectiefbesluit en de ouders het hiermee niet eens zijn.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het perspectiefbesluit van de GI houdt feitelijk twee besluiten in: als eerste dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de ouders ligt en als tweede dat het perspectief van [minderjarige] evenmin bij de grootouders ligt. Gelet op dat besluit werkt de GI niet meer aan thuisplaatsing bij de ouders, is de contactregeling tussen de ouders en [minderjarige] beperkt en is een verzoek ingediend tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar een neutraal pleeggezin.
De rechtbank heeft hiervoor in het kader van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing reeds geoordeeld dat zij het niet meer haalbaar acht om verder te werken aan thuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouders en dat zij het standpunt dat door de GI in het perspectiefbesluit ten aanzien van de ouders wordt ingenomen, dus volgt. Dit betekent dat (de uitvoering van) het perspectiefbesluit dat ziet op het niet terugplaatsen van [minderjarige] bij de ouders in stand kan blijven.
De rechtbank heeft hiervoor in het kader van het verzoek tot toestemming van wijziging van het verblijf van [minderjarige] geoordeeld dat het komende half jaar moet worden bezien of de situatie bij de grootouders en de relatie met de ouders dusdanig kan stabiliseren dat [minderjarige] bij de grootouders kan blijven wonen en heeft daarbij vermeld welke stappen hiertoe gezet dienen te worden in het kader van de ondertoezichtstelling. Dit betekent dat (de uitvoering van) het perspectiefbesluit dat ziet op het niet handhaven van de plaatsing bij de grootouders niet in stand kan blijven, nu de komende periode nog moet worden bezien of de situatie bij de grootouders en de relatie met de ouders dusdanig kan stabiliseren dat [minderjarige] bij de grootouders kan blijven wonen.
Dit betekent dat het primaire verzoek van de ouders wordt afgewezen en het subsidiaire verzoek (deels) wordt toegewezen in die zin dat de rechtbank zal bepalen dat de GI het perspectiefbesluit ten aanzien van de grootouders na een periode van zes maanden dient te heroverwegen.

De beslissing

De rechtbank:
C/02/395706 / JE RK 22-463 (verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing)
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 5 juni 2022 en tot 13 mei 2023;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 13 mei 2022 en tot 13 mei 2023;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
C/02/394529 / JE RK 22-212 (geschillenregeling)
bepaalt dat de GI het perspectiefbesluit ten aanzien van de grootouders na een periode van zes maanden dient te heroverwegen;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
C/02/393860 / JE RK 22-87 (wijziging verblijf)

houdt de behandeling van deze zaak aan tot 15 november 2022 PRO FORMA;

verzoekt de GI om uiterlijk op voornoemde pro forma datum een concreet plan over te leggen met betrekking tot de visie van de GI op de toekomst van [minderjarige] , waarbij antwoord wordt gegeven op de hiervoor vermelde vragen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Slot, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. N.C.W. Haesen, kinderrechter, en mr. J.B. Bolle-Polak, rechter-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen de beslissing omtrent de geschillenregeling geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.