ECLI:NL:GHSHE:2022:4160

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
200.313.182_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot voorlopige plaatsopneming en bezichtiging in huurgeschil tussen de Verenigde Staten van Amerika en [B.V.] B.V.

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de Verenigde Staten van Amerika (hierna: de VS) tot voorlopige plaatsopneming en bezichtiging van gebouwen die de VS heeft achtergelaten na beëindiging van een huurovereenkomst. De VS heeft het verzoek ingediend om inzicht te krijgen in de restwaarde van de gebouwen en om bewijs te verzamelen voor een mogelijk incidenteel hoger beroep. De VS heeft de huur van een perceel met gebouwen, oorspronkelijk van DSM en later van [verweerster], opgezegd per 30 september 2020. Na de opzegging is er een geschil ontstaan over de restwaarde van de aanpassingen die de VS aan het gehuurde heeft gedaan. De verweerster, [B.V.] B.V., heeft het verzoek van de VS betwist en aangevoerd dat er geen recht op vergoeding bestaat, omdat er geen overeenstemming is bereikt over de restwaarde van de aanpassingen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 26 oktober 2022. Het hof oordeelde dat de VS voldoende belang heeft bij het verzoek en dat de plaatsopneming kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak. Het hof heeft daarom het verzoek van de VS toegewezen en een voorlopige plaatsopneming gelast, waarbij de raadsheer mr. J.I.M.W. Bartelds de bezichtiging zal uitvoeren. De plaatsopneming is gepland voor 4 januari 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 1 december 2022
Zaaknummer : 200.313.182/01
Zaaknummer hoofdzaak : 200.313.644/01
in de zaak van
De Verenigde Staten van Amerika,
zetelend in Washington, D.C. (Verenigde Staten van Amerika),
verzoeker,
hierna te noemen: de VS,
advocaat: mr. A.W. de Zwart te Amsterdam,
tegen
[B.V.] B.V.,
voor zichzelf en als beherend vennoot van [CV] CV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. B. Martens te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij verzoekschrift met bijlagen (1 tot en met 7), ingekomen ter griffie van dit hof op 13 juli 2022, heeft de VS – kort weergegeven – het hof verzocht het verzoek om een voorlopige plaatsopneming en bezichtiging te bevelen, toe te wijzen.
1.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van dit hof op 5 oktober 2022, heeft [verweerster] het hof verzocht, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de VS niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans het verzoek af te wijzen en de VS te veroordelen in de kosten van deze procedure.
1.3.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van de op de mondelinge behandeling door mr. De Zwart namens de VS overgelegde en voorgelezen spreekaantekeningen.
1.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- namens de VS, mr. De Zwart en mr. L.J. Böhmer en
- de heer [directeur-bestuurder] (directeur-bestuurder) namens [verweerster] , bijgestaan door mr. Martens.

2.De beoordeling

2.1.
Het gaat – kort weergegeven – om het volgende.
  • De VS huurde vanaf 1 augustus 1970 een perceel met gebouwen (een voormalige staatsmijn) in [plaats] aan [adres] (hierna: het gehuurde), oorspronkelijk van DSM en later van [verweerster] . Hij gebruikte het gehuurde als legerbasis.
  • De laatste versie van het huurcontract tussen de VS en DSM is gesloten op
1 april 1998. Artikel 9 van de huurovereenkomst luidt, voor zover hier relevant, als volgt:
“ARTICLE 9 -CONSTRUCTION, DISPOSAL AND SETTLEMENT
a. The United States shall have the right, during the existence of this lease, to make alterations, erect buildings, etc... after having received written approval, with or without reservation, from the Lessor. Upon cancellation and/or termination of this lease, the United States may, at its discretion, remove or abandon the alterations or improvements in place, and return the premises in a condition comparable to that existing at the time of entry by the United States, except for fair wear and tear and damages over which the United States has no control or responsibility.
b. Should the Lessor desire to keep the alterations or improvements and the United States agrees, the lessor shall compensate the United States for the residual value of any such changes or improvements left in place at the time of termination.
c. If the Lessor requires restoration of the property, except for what is considered fair wear and tear and damages over which the United States had no control, the United States shall have the right and privilege of making a cash settlement with the lessor in lieu of any obligation to restore. Any such settlement shall be accomplished by a supplemental agreement hereto.
d. No restoration will be required in connection with improvements, alterations and/or new constructions for which the United States paid in whole or in part.”
  • Bij allonge van 21 februari 2002 heeft [verweerster] de plaats van DSM als verhuurder ingenomen.
  • Bij brief van 23 september 2019 heeft de VS de huur opgezegd tegen 30 september 2020. De VS heeft de huur tot en met laatstgenoemde datum betaald en heeft het gehuurde sindsdien niet meer in gebruik.
  • De VS heeft in de loop van de huurtijd gebouwen op het gehuurde gebouwd en “site-improvements” aan het gehuurde toegevoegd die de VS na 30 september 2020 heeft achtergelaten.
  • Tussen partijen is hierover – en ook over de opzegging – een geschil ontstaan.
  • De VS heeft in reconventie in de bodemzaak in eerste aanleg gevorderd dat [verweerster] wordt veroordeeld tot betaling van € 4.486.708,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2021. De VS heeft verwezen naar artikel 9 sub b van de huurovereenkomst. Op grond van voornoemd artikellid, alsmede op grond van ongerechtvaardigde verrijking, is [verweerster] volgens de VS een vergoeding voor de restwaarde van de gebouwen en aanpassingen aan de VS verschuldigd. [verweerster] heeft echter ontkend dat zij is verrijkt, omdat de gebouwen voor haar geen waarde vertegenwoordigen en niet of nauwelijks in gebruik zijn.
  • In conventie vorderde [verweerster] in die procedure de ontbinding van de huurovereenkomst, huur en schadevergoedingen.
  • Bij vonnis van 26 januari 2022 (zaaknummer 9059164 CV EXPL 21-1176) heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in conventie geoordeeld dat de VS de huur rechtsgeldig tegen 30 september 2020 heeft opgezegd en dat de vordering van [verweerster] dus niet toewijsbaar is. In reconventie is de vordering van de VS ook afgewezen. Daartoe heeft de kantonrechter als volgt overwogen:
“4.4. Op grond van art. 9 sub a van de huurovereenkomst is de VS gerechtigd om aangebrachte aanpassingen naar believen (“at its discretion”) ofwel te verwijderen ofwel achter te laten (“abandon”). Dit impliceert dat de verhuurder de VS niet kan verplichten om aangebrachte aanpassingen na afloop van de huurovereenkomst van het gehuurde te verwijderen teneinde het gehuurde in de oorspronkelijke staat terug te brengen. Mede in dat licht bezien kan het bepaalde in sub b van dat artikel (de frase “Should the Lessor desire to keep the alterations or improvements and the United States agrees”) niet anders uitgelegd worden dan dat van verschuldigdheid van de restwaarde van de aanpassingen – anders dan de VS stelt – pas sprake kan zijn indien partijen daar expliciet overeenstemming over hebben bereikt.
Daarvan is in dit geval evenwel geen sprake, sterker nog, onweersproken staat vast dat de VS niet eerder dan bij eis in reconventie in deze procedure (8 september 2021, derhalve bijna een jaar na afloop van de huurperiode) aanspraak heeft gemaakt op de door hem gestelde restwaarde van de aanpassingen. Deze contractuele grondslag kan de vordering dan ook niet dragen.
4.5.
Ook de wettelijke grondslag (ongerechtvaardigde verrijking) kan de vordering niet dragen. De uitvoerig gemotiveerde en juridisch steekhoudende betwisting van [verweerster] onder punt 3.16 tot en met 3.24 van haar antwoord in reconventie is door de VS in zijn repliek in reconventie (waarin hij enkel in alinea 4.1 de ongerechtvaardigde verrijking aanstipt) op geen enkel punt concreet en met cijfers weerlegd, zodat dat verweer slaagt. De vordering is niet toewijsbaar.”
- Tegen dit vonnis heeft [verweerster] bij dagvaarding van 22 april 2022 hoger beroep ingesteld (zaaknummer 200.313.644/01). In deze zaak heeft het hof tussenarrest gewezen op 11 oktober 2022, waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen op 1 februari 2023 heeft bepaald.
2.2.
De VS heeft in het verzoekschrift tot een voorlopige plaatsopneming en bezichtiging – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de VS er belang bij heeft te kunnen inschatten of hij voldoende bewijs kan verkrijgen om met succes incidenteel hoger beroep in te stellen. Door een (voorlopige) plaatsopneming en bezichtiging verkrijgt de VS het benodigde inzicht, en eveneens het benodigde bewijs om te onderbouwen dat [verweerster] door het achterlaten van de gebouwen wel degelijk is verrijkt. De VS kan zijn vordering op [verweerster] – kennelijk – niet voldoende onderbouwen met de beperkte informatie die hij alleen via de media kan verkrijgen. Het complex is niet openbaar toegankelijk en [verweerster] verleent geen medewerking aan het vergaren van het bewijs door de VS. De VS wil door de plaatsopneming en bezichtiging aantonen dat de gebouwen, opstallen en/of verbeteringen een zekere restwaarde vertegenwoordigen en dat, maar ook welke, gebouwen door de nieuwe huurder worden gebruikt. De VS heeft het hof dan ook verzocht om plaatsopneming en bezichtiging van de door de VS gebouwde gebouwen, opstallen en bouwwerken, zoals deze in het door de US Army Corps of Engineers opgestelde rapport van 30 september 2020 zijn aangeduid en omschreven – zoals vermeld in het verzoekschrift onder punt 2.1.3 (nr. 1 tot en met 20 op pagina 8).
2.2.1.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 26 oktober 2022 heeft de VS hieraan – kort en zakelijk weergegeven en voor zover van belang – nog het volgende toegevoegd. De VS verzoekt het hof niet om een plaatsopneming en bezichtiging om daarmee de (exacte) restwaarde van de gebouwen vast te stellen. De VS wil een voorlopige plaatsopneming en bezichtiging, omdat de VS informatie en opheldering wil over het behoud en gebruik van de gebouwen door [verweerster] om zo de kansen in incidenteel appel in te schatten. Daarnaast wil de VS de wens van [verweerster] om de gebouwen te behouden (“desire to keep”) aantonen. Partijen hebben in artikel 9b van de huurovereenkomst geen procedurele voorschriften verbonden aan het uiten van de wens om de gebouwen te behouden. Deze wens kan dus op verschillende manieren tot uiting komen, bijvoorbeeld via het feitelijk handelen van de verhuurder. De VS heeft verder als reden gegeven dat met een plaatsopneming en bezichtiging de VS kan aantonen dat [verweerster] voordeel heeft (gehad) van de aanwezigheid van de gebouwen en/of door de achtergelaten gebouwen is verrijkt. De VS wil tijdens de plaatsopneming en bezichtiging bepalen welke gebouwen worden of werden gebruikt en of [verweerster] hier voordeel van heeft (gehad).
2.3.
[verweerster] heeft in het verweerschrift – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat niet aan de wettelijke vereisten voor toewijzing van het verzoek is voldaan, dan wel dat de VS geen belang heeft bij het verzoek tot voorlopige plaatsopneming en bezichtiging en dat toewijzing van dit verzoek in strijd is met de goede procesorde. Het verzoek van de VS moet dan ook worden afgewezen.
De VS heeft namelijk geen aanspraak op een vergoeding, omdat partijen in artikel 9 sub b van de huurovereenkomst zijn overeengekomen dat van een vergoeding slechts sprake kan zijn indien partijen daar overeenstemming over hebben bereikt. [verweerster] heeft nooit aangegeven dat zij bepaalde aanpassingen van de VS zou willen houden en partijen hebben ook nooit overeenstemming bereikt over een vergoeding daarvoor. Artikel 9 van de huurovereenkomst staat een beroep op ongerechtvaardigde verrijking in de weg nu partijen specifiek afspraken hebben gemaakt over een vergoeding en zijn afgeweken van artikel 6:212 BW. Bovendien meent [verweerster] dat ook aan de vereisten van artikel 6:212 BW niet is voldaan zodat een beroep op dat artikel geen kans van slagen heeft.
Voor wat betreft de vordering van de VS voor een vergoeding op basis van artikel 9 sub b van de huurovereenkomst, geldt als peildatum
‘at the time of termination’. Op dat moment heeft de VS al zelf een rapport (laten) opstellen. In dit rapport zijn alle (aangepaste) gebouwen gefotografeerd en omschreven. Deze foto’s geven een duidelijk beeld van de feitelijke toestand op dat moment. Er is inmiddels twee jaar verstreken na de opzegging en ontruiming van het gehuurde. Een plaatsopneming zou gelet op artikel 9 sub b dan ook volstrekt zinloos zijn. Hetzelfde geldt voor de vordering van de VS op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Als een dergelijke vordering wel kans van slagen zou hebben – wat volgens [verweerster] niet zo is –, dan kan de restwaarde slechts beoordeeld worden naar het moment van de ontruiming en oplevering van het gehuurde – 30 september 2020 – en niet twee jaar later. Een verzoek tot benoeming van een deskundige lag meer voor de hand. Met een plaatsopneming kan niets anders worden vastgesteld dan hoe de locatie ten tijde van de plaatsopneming in gebruik is.
2.4.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
2.4.1.
Nu de hoger beroepsprocedure is aangevangen, is het hof op de voet van artikel 203 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevoegd als rechter waar de procedure aanhangig is tot het geven van een beslissing op het verzoek.
2.4.2.
Bij de beoordeling moet voorop worden gesteld dat een verzoek tot een voorlopige plaatsopneming en bezichtiging, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, slechts kan worden afgewezen op de grond dat de verzoeker daarbij geen belang heeft (artikel 3:303 BW), dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt (artikel 3:13 BW), dat het strijdig is met een goede procesorde, dan wel dat het moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (vergelijk HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105, r.o. 3.2 en HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1112, r.o. 3.2.2-3.2.4).
2.4.3.
Met inachtneming van voornoemde maatstaf is het hof van oordeel dat het verzoek van de VS tot een voorlopige plaatsopneming en bezichtiging moet worden toegewezen.
2.4.4.
De VS heeft in het verzoekschrift de aard en het beloop van zijn vordering in de hoofdzaak voldoende vermeld. Het is het hof voldoende duidelijk geworden waar de door de VS gewenste plaatsopneming en bezichtiging op ziet en wat er (mogelijk) valt op te nemen of te bezichtigen. De VS heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 26 oktober 2022 duidelijk gemaakt dat het
nietgaat om het vaststellen van de (exacte) restwaarde van de gebouwen, maar dat de VS door een plaatsopneming en bezichtiging (mogelijk) feitelijke informatie kan verkrijgen over het gebruik – op dit moment – van de door de VS achtergelaten bouwwerken. Meer specifiek wil de VS weten of de opstallen thans in gebruik zijn en zo ja welke opstallen dat dan zijn. Volgens de VS kan hier ook de “desire to keep” uit worden afgeleid. Het verzoek van de VS is naar het oordeel van het hof voldoende concreet.
2.4.5.
Naar het oordeel van het hof heeft de VS ook voldoende belang bij zijn verzoek. De VS wenst namelijk informatie en opheldering te verkrijgen over feiten en omstandigheden over het behoud en gebruik van de gebouwen door [verweerster] voor de inschatting van zijn kansen in incidenteel appel. Daarnaast wenst de VS bewijzen en feiten te verkrijgen voor de onderbouwing van zijn vordering in incidenteel appel. Het is het hof gebleken dat [verweerster] tot op heden de door de VS gevraagde informatie over het huidig gebruik (nog) niet aan de VS heeft verstrekt. Dat de VS volgens [verweerster] geen aanspraak heeft op een vergoeding gezien artikel 9 sub b van de huurovereenkomst en dat een plaatsopneming volstrekt zinloos zou zijn vanwege de peildatum, maakt niet dat de VS – op voorhand – geen belang heeft bij zijn verzoek. Het staat ter beoordeling van het hof in de hoofdzaak (zaaknummer 200.313.644/01) wat partijen met artikel 9 sub b van de huurovereenkomst zijn overeengekomen en welke waardering de uitkomst van de plaatsopneming in dat kader krijgt. In het kader van de beoordeling van het huidige verzoek kan het al dan niet slagen van een eventueel incidenteel appel in de hoofdzaak niet beoordeeld worden. Al zou het zo zijn dat de plaatsopneming en bezichtiging weinig aanvullende informatie oplevert ten opzichte van wat al bekend is, dan kan dit juist weer dienen ter bepaling van de procespositie van de VS.
2.4.6.
Het is het hof ook niet gebleken dat sprake is van misbruik van bevoegdheid of een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Zoals al is opgemerkt, heeft [verweerster] tot op heden de informatie over het gebruik van de opstallen (nog) niet aan de VS verstrekt. Bovendien kan de uitkomst van de plaatsopneming mogelijk dienend zijn aan de mondelinge behandeling na aanbrengen op 1 februari 2023 waarvan het doel is het beproeven van een schikking en/of het maken van regieafspraken. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat naar het oordeel van het hof geen sprake is van een afwijzingsgrond. Het hof zal het verzoek dan ook toewijzen zoals nader in het dictum omschreven.
2.5.
Het hof zal, gelet op het voorgaande, een voorlopige plaatsopneming gelasten. Gezien het feit dat de mondelinge behandeling in de hoofdzaak op 1 februari 2023 zal plaatsvinden, komt het het hof zeer gewenst voor dat de plaatsopneming uiterlijk medio januari 2023 zal plaatsvinden, waarbij het hof vooralsnog uitgaat van
4 januari 2023om 10.30 uur. Als partijen op deze datum verhinderd zouden zijn, verzoekt het hof partijen bij de nadere bepaling van de datum, gelet op het belang voor de hoofdzaak, enige welwillendheid te betrachten. Als alternatieve data in januari 2023 stelt het hof voor de volgende data: 3 januari 2023, 12 januari 2023, 16 januari 2023, 17 januari 2023 of 19 januari 2023. Partijen dienen in dat geval binnen 14 dagen na deze uitspraak hun verhinderdata aan de griffie door te geven voor de maanden januari en februari 2023.
2.6.
Ingevolge artikel 237 lid 1 Rv wordt de partij die in de hoofdzaak 200.313.644/01 in het ongelijk zal worden gesteld, in de kosten veroordeeld. Onder deze kosten kunnen worden begrepen de kosten van een voorlopige plaatsopneming en bezichtiging, waaronder vallen de kosten van het daartoe ingediende verzoekschrift, het eventuele verschijnen bij de mondelinge behandeling, het mogelijk verschuldigde griffierecht, en de plaatsopneming en bezichtiging zelf (bijvoorbeeld de reiskosten van partijen). Het hof zal in deze uitspraak geen beslissing omtrent de proceskosten nemen.

3.De beslissing

Het hof:
gelast een voorlopige plaatsopneming van de door de VS vermelde gebouwen/opstallen, zoals opgenomen in het verzoekschrift onder punt 2.1.3 (nr. 1 tot en met 20 op pagina 8), gelegen aan [adres] te [plaats] , op
4 januari 2023 om 10.30 uur;
bepaalt dat mr. J.I.M.W. Bartelds, raadsheer van dit hof, vergezeld van de griffier op voormelde datum en voormeld tijdstip de hiervoor genoemde gebouwen/opstallen bij wijze van voorlopige plaatsopneming zal bezichtigen;
bepaalt dat partijen – natuurlijke personen in persoon en rechtspersonen deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is – bijgestaan door hun advocaten ter plaatse aanwezig dienen te zijn voor, onder meer, het verstrekken van inlichtingen;
verstaat dat partijen bij deze bezichtiging in de gelegenheid worden gesteld opmerkingen te maken;
bepaalt dat het proces-verbaal van de plaatsopneming en bezichtiging binnen vier weken nadien ter griffie van het hof moet zijn neergelegd;
bepaalt dat indien partijen op voormelde datum verhinderd zouden zijn, zij binnen 14 dagen na deze uitspraak hun verhinderdata aan de griffie van het gerechtshof dienen door te geven, waarbij partijen met klem worden verzocht het ertoe te leiden dat de voorlopige plaatsopneming op een van de in r.o. 2.5. genoemde data doorgang kan vinden.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, J.I.M.W. Bartelds en
T. van Malssen en is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2022.