ECLI:NL:GHSHE:2022:4110

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
200.310.184_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurkoopovereenkomst en bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid in geval van onbevoegde doorverkoop van een auto

In deze zaak gaat het om een huurkoopovereenkomst waarbij een auto door een leasemaatschappij aan een huurkoper is gegeven. De huurkoper heeft de auto vervolgens onbevoegd doorverkocht aan een derde partij. De centrale vraag is of deze derde partij te goeder trouw is, zodat hij beschermd kan worden tegen de beschikkingsonbevoegdheid van de huurkoper op basis van artikel 3:86 lid 1 BW. De procedure betreft een verzet tegen een verstekarrest van het hof van 15 maart 2022. Het hof heeft in het verstekarrest geoordeeld dat de huurkoper niet te goeder trouw was, omdat hij had moeten twijfelen aan de bevoegdheid van de verkoper om de auto te verkopen. Het hof heeft de grieven van de leasemaatschappij, Zuidlease B.V., gegrond verklaard en het beroep van de huurkoper afgewezen. De huurkoper wordt veroordeeld tot afgifte van de auto aan Zuidlease en tot betaling van de proceskosten. Het hof concludeert dat de eigendom van de auto bij Zuidlease is gebleven, omdat de huurkoper niet kan aantonen dat hij de auto heeft verkregen krachtens een geldige titel en dat hij te goeder trouw was.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.310.184/01
arrest van 29 november 2022
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
opposant in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. H.J.M. Smelt te Eindhoven,
tegen:
Zuidlease B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geopposeerde in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als Zuidlease,
advocaat: mr. A.L. Stegeman te Heerlen,
op het bij exploot van 26 april 2022 ingeleide verzet tegen het op 15 maart 2022 onder zaaknummer 200.300.441/01 bij verstek gewezen arrest van dit hof tussen [appellant] als geïntimeerde en Zuidlease als appellant.

1.Het arrest van 15 maart 2022 en het beroepen vonnis van 6 mei 2021

Bij het arrest van 15 maart 2022 heeft het hof beslist op het hoger beroep dat Zuidlease heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 6 mei 2021, dat onder zaaknummer 8795872 en rolnummer 20-6541 is gewezen tussen Zuidlease als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, en [appellant] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie.

2.Het geding in verzet

2.1.
Het verloop van het geding in verzet blijkt uit:
  • de namens [appellant] uitgebrachte verzetdagvaarding, tevens houdende een memorie van antwoord en een vermeerdering van de eis in reconventie, met producties 1 tot en met 7;
  • de door Zuidlease genomen memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens akte van antwoord eiswijziging, met productie 1;
  • het H2-formulier waarbij de vorige advocaat van [appellant] zich aan de zaak heeft onttrokken en mr. Smelt zich als nieuwe advocaat van [appellant] heeft gesteld.
2.2.
Partijen hebben de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.

3.De beoordeling

De kern van het geschil en de vaststaande feiten
3.1.1. Het gaat in dit geding naar de kern genomen om de vraag of een auto, die door Zuidlease op basis van een huurkoopovereenkomst in gebruik is gegeven aan een huurkoper ( [klant a] ) en daarna op grond van een gestelde koopovereenkomst onbevoegd is geleverd aan [appellant] , door [appellant] moet worden afgestaan aan Zuidlease.
3.1.2. In deze verzetprocedure kan worden uitgegaan van de volgende feiten
  • a. Zuidlease heeft op 11 mei 2020 een overeenkomst gesloten met [klant a] (hierna: [klant a] ), handelend onder de naam ‘ [bedrijfsnaam] ’, met betrekking tot de financial lease/huurkoop van een auto, te weten een Volkswagen Golf met [kenteken] (hierna aan te duiden als de auto). Volgens deze overeenkomst is de auto door Zuidlease onder eigendomsvoorbehoud aan [klant a] verkocht en geleverd voor de prijs van € 16.950,00 inclusief btw. Van deze koopprijs, vermeerderd met een kredietvergoeding, moest [klant a] na een door haar gedane aanbetaling nog € 14.494,24 in termijnen aan Zuidlease betalen.
  • b. De auto is op 13 mei 2020 aan [klant a] ter beschikking gesteld en op die dag bij de RDW op haar naam geregistreerd.
  • c. Op 15 mei 2020 is bij de RDW geregistreerd dat de auto op naam van [appellant] is gesteld.
  • d. Op 10 juni 2020 heeft de politie strafvorderlijk beslag op de auto gelegd in verband met een verdenking van heling. [appellant] en Zuidlease hebben beiden een klaagschrift ingediend tegen deze inbeslagname.
  • e. Zuidlease heeft op 11 september 2020 conservatoir beslag tot afgifte op de auto laten leggen.
  • f. Bij beschikking van 22 september 2020 heeft de rechtbank Limburg, afdeling Strafrecht, het beklag van [appellant] tegen het strafvorderlijk beslag gegrond verklaard en de teruggave van de auto aan [appellant] gelast. De rechtbank heeft daarbij onder meer overwogen, kort gezegd, dat het beantwoorden van civielrechtelijke vragen over eigendom en bezit van de auto de grenzen van het strafproces overschrijden. De auto is op dat moment niet aan [appellant] afgegeven omdat Zuidlease de auto ingevolge het strafrechtelijk beslag en het vervolgens gelegde revindicatoire beslag onder zich hield.
  • g. In opdracht van Zuidlease heeft de forensisch schriftexpert [naam] van het bedrijf Signum Interfocus B.V. onderzoek gedaan naar een handtekening onder een door [appellant] verstrekte koopovereenkomst, welke handtekening volgens [appellant] afkomstig is van [klant a] . In een rapport van 11 december 2020, met bijlagen, is verslag van het onderzoek gedaan. De conclusie luidt:
“Op grond van dit onderzoek komt de heer [naam] tot de volgende conclusie:
• Op basis van het ter beschikking gestelde materiaal zijn, naar mening van de heer
[naam] , de betwiste handtekeningen niet als echte handtekeningen van betrokkene
aan te merken.”
  • h. Nadat het beroepen vonnis van 6 mei 2021 was gewezen, heeft Zuidlease de auto aan [appellant] afgegeven.
  • i. Op 15 juli 2021 heeft Zuidlease opnieuw conservatoir beslag tot afgifte op de auto laten leggen.
  • j. Op 8 april 2022 (nadat het verstekarrest van 15 maart 2022 was gewezen) heeft [appellant] de auto onder protest afgegeven aan Zuidlease.
Het geding in eerste aanleg
3.2.1. In de onderhavige procedure heeft Zuidlease bij de kantonrechter in conventie, na vermeerdering van eis, een verklaring voor recht gevorderd dat de auto eigendom is van Zuidlease, en veroordeling van [appellant] tot, samengevat:
  • afgifte aan Zuidlease van alle toebehoren met betrekking tot de auto, waaronder alle papieren, sleutels en accessoires, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • het verlenen van alle nodige medewerking aan de tenaamstelling van het kenteken van de auto op naam van Zuidlease B.V., op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • betaling van € 2.500,-- wegens door Zuidlease gemaakte kosten met betrekking tot het strafvorderlijk beslag, vermeerderd met wettelijke rente;
  • betaling van € 1.407,72 wegens door Zuidlease gemaakte kosten van het revindicatoir beslag, vermeerderd met wettelijke rente;
  • betaling van € 1.015,-- wegens gederfde leaseopbrengsten, te vermeerderen met € 290,-- per maand voor elke maand ingaande de maand januari 2021;
  • betaling van € 1.907,50 wegens deskundigenkosten, vermeerderd met wettelijke rente;
met veroordeling van [appellant] in werkelijk door Zuidlease gemaakte proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.2. [appellant] heeft in het geding bij de kantonrechter in reconventie een verklaring voor recht gevorderd dat [appellant] rechthebbende is van de auto inclusief accessoires en toebehoren, en veroordeling van Zuidlease tot, samengevat:
  • afgifte van de auto inclusief accessoires en toebehoren aan [appellant] , op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • betaling van € 2.365,62 inclusief btw ter zake kosten van rechtsbijstand in de strafrechtelijke procedures, vermeerderd met wettelijke rente;
  • betaling van € 5.835,95 inclusief btw ter zake de kosten van het huren van auto's, vermeerderd met wettelijke rente;
met veroordeling van Zuidlease in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.3. In het beroepen vonnis van 6 mei 2021 heeft de kantonrechter in conventie, samengevat, als volgt geoordeeld:
  • Vast staat dat [klant a] niet bevoegd was om de auto aan [appellant] te verkopen en over te dragen. [appellant] wordt op grond van artikel 3:86 lid 1 BW tegen die onbevoegdheid beschermd als de overdracht anders dan om niet (dus tegen betaling) heeft plaatsgevonden én [appellant] bij de overdracht te goeder trouw was (rov. 4.1).
  • Het is aan [appellant] om feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan volgen dat hij wordt beschermd door artikel 3:86 lid 1 BW. De bewijslast van de onjuistheid van die stellingen rust op Zuidlease (rov. 4.2).
  • Vast staat dat [appellant] en [klant a] zijn overeengekomen dat [appellant] een koopprijs voor de auto zou betalen. Er was dus geen sprake van een overdracht om niet (rov. 4.5).
  • Aangenomen moet worden dat [appellant] de auto te goeder trouw heeft verkregen (rov. 4.6 tot en met 4.13).
  • De beschikkingsonbevoegdheid van [klant a] kan dus niet aan [appellant] worden tegengeworpen (rov. 4.13).
  • De vorderingen van Zuidlease moeten daarom worden afgewezen (rov. 4.15).
In reconventie heeft de kantonrechter, samengevat, als volgt geoordeeld:
  • Gelet op de in conventie gegeven oordelen zijn de in reconventie gevorderde verklaring voor recht en veroordeling tot afgifte van de auto toewijsbaar (rov. 4.17).
  • De vordering van [appellant] van € 2.365,62 inclusief btw ter zake kosten van rechtsbijstand in de strafrechtelijke procedures moet worden afgewezen (rov. 4.20).
  • De vordering van [appellant] ter zake de kosten van het huren van auto’s is ten dele toewijsbaar, namelijk over de periode ná 22 september 2020. Ook de btw is toewijsbaar (rov. 4.23).
Op grond van deze oordelen heeft de kantonrechter de vorderingen van Zuidlease in conventie afgewezen en Zuidlease in de proceskosten van het geding in conventie veroordeeld. Daarnaast heeft de kantonrechter in reconventie, samengevat:
  • voor recht verklaard dat [appellant] rechthebbende is van de Volkswagen Golf met [kenteken] inclusief accessoires en toebehoren (sleutel e.d.);
  • Zuidlease veroordeeld tot afgifte van de auto inclusief accessoires en toebehoren aan [appellant] , op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag of gedeelte daarvan, met een maximum van € 15.000,--;
  • Zuidlease veroordeeld om aan [appellant] € 2.397,98 te betalen ter zake kosten van huur van vervangende auto’s, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 mei 2021.
Tot slot heeft de kantonrechter Zuidlease in de kosten van het geding in reconventie veroordeeld, vermeerderd met wettelijke rente, de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
De verstekprocedure bij het hof
3.3.1. Zuidlease heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 6 mei 2021 en in de memorie van grieven haar eis in conventie gewijzigd. Zuidlease vordert na deze eiswijziging een verklaring voor recht gevorderd dat de Volkswagen Golf met [kenteken] eigendom is van Zuidlease, en veroordeling van [appellant] tot, samengevat:
  • afgifte aan Zuidlease van de auto met alle toebehoren, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • het verlenen van alle nodige medewerking aan de tenaamstelling van het kenteken van de auto op naam van Zuidlease B.V., op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • betaling aan Zuidlease van een schadevergoeding gelijk aan de waardevermindering van de auto vanaf het moment waarop deze door Zuidlease aan [appellant] is afgegeven tot het moment waarop deze door [appellant] aan Zuidlease is teruggegeven, nader op te maken bij staat;
  • betaling aan Zuidlease van € 4.407,50 als schadevergoeding wegens het strafrechtelijk beslag en de deskundigenkosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
  • betaling van € 1.015,-- wegens gederfde leaseopbrengsten, te vermeerderen met € 290,-- per maand voor elke maand ingaande de maand januari 2021, te vermeerderen met wettelijke rente;
  • terugbetaling aan Zuidlease van hetgeen Zuidlease op basis van het beroepen vonnis aan [appellant] heeft uitbetaald, te weten € 3.578,98, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2021;
met veroordeling van [appellant] in de werkelijke proceskosten van het hoger beroep en het geding in eerste aanleg, waaronder voor deurwaarderskosten in verband met beslagen € 797,84, en voor salaris gemachtigde/advocaat € 12.630,57, alles te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze eiswijziging heeft tijdig plaatsgevonden en is toelaatbaar. Het hof zal recht doen op de vermeerderde eis in conventie.
3.3.2. Zuidlease heeft 12 grieven aangevoerd tegen het beroepen vonnis, waarbij grief 10 twee keer voorkomt. Het hof zal de tweede grief 10 aanduiden als grief 11, en grief 11 als grief 12.
Op basis van die grieven heeft Zuidlease geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot, kort gezegd, toewijzing van haar gewijzigde eis in conventie.
3.3.3. [appellant] is aanvankelijk niet verschenen in hoger beroep, waarna verstek tegen hem is verleend. Het hof heeft vervolgens in het verstekarrest van 15 maart 2022 de grieven en de gewijzigde eis in conventie beoordeeld. Op basis van die beoordeling heeft het hof het beroepen vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, samengevat:
  • voor recht verklaard dat de auto Volkswagen Golf met [kenteken] eigendom is van Zuidlease B.V.;
  • [appellant] veroordeeld tot afgifte aan Zuidlease van de auto met alle toebehoren, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • [appellant] veroordeeld om alle nodige medewerking te verlenen aan het stellen van het kenteken van de auto op naam van Zuidlease, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
  • [appellant] veroordeeld om aan Zuidlease te vergoeden het bedrag van het waardeverlies van de auto dat wordt veroorzaakt doordat de auto bij teruggaaf aan Zuidlease in een slechtere staat verkeert dan deze was toen Zuidlease de auto ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [appellant] afgaf, op te maken bij staat, maar tot ten hoogste € 14.494,24;
  • [appellant] veroordeeld om aan Zuidlease te betalen:
  • € 2.500,00 voor de kosten met betrekking tot het strafvorderlijk beslag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 september 2020 tot de dag van betaling;
  • € 1.907,50 voor de kosten van de deskundige, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2021 tot de dag van betaling;
  • € 1.015,00 voor gederfde leasetermijnen tot 1 januari 2021, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2021 tot de dag van betaling;
  • € 290,00 per maand voor gederfde en te derven leasetermijnen vanaf 1 januari 2021 tot de dag waarop [appellant] de auto weer aan Zuidlease zal hebben teruggegeven, tot een maximum van € 13.479,24 (€ 14.494,24 - € 1.015,00), te vermeerderen met de wettelijke rente over elke maandtermijn vanaf het einde van elke maand tot aan de dag van betaling;
  • € 3.578,98, te weten het bedrag dat Zuidlease ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [appellant] heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2021 tot de dag van betaling;
  • € 3.777,84 voor beslagkosten;
  • alle vorderingen van [appellant] in reconventie afgewezen;
  • [appellant] in de proceskosten van het geding in eerste aanleg en van de verstekprocedure in hoger beroep veroordeeld (begroot aan de hand van het liquidatietarief).
Het geding in verzet
3.4.1. [appellant] heeft bij verzetdagvaarding van 26 april 2022, tevens memorie van antwoord, tevens houdende een vermeerdering van eis in reconventie, verzet ingesteld tegen het verstekarrest van 15 maart 2022. Uit de door [appellant] bij de verzetdagvaarding overgelegde productie 2 blijkt dat het arrest van 15 maart 2022 op 30 maart 2022 aan hem is betekend. Tussen partijen staat vast dat de verzettermijn op die datum (en niet eerder) is gaan lopen. Het verzet is dus tijdig ingesteld (artikel 143 lid 2 Rv).
3.4.2. De vermeerdering van eis in reconventie betreft een vordering tot veroordeling van Zuidlease in de werkelijke proceskosten van het geding in eerste aanleg en in de proceskosten van het hoger beroep. Deze eisvermeerdering heeft tijdig plaatsgevonden en is toelaatbaar. Omdat [appellant] met deze vermeerderde eis een andere uitkomst wil bereiken dan in het beroepen vonnis is neergelegd, vat het hof de eisvermeerdering op als een incidenteel hoger beroep tegen het vonnis. Het hof zal recht doen op de vermeerderde eis in reconventie.
3.4.3. [appellant] heeft in verzet geconcludeerd tot, kort gezegd:
  • vernietiging van het verstekarrest van 15 maart 2022;
  • bekrachtiging van het beroepen vonnis van 6 mei 2020;
  • afwijzing van de in hoger beroep vermeerderde vorderingen van Zuidlease in conventie;
met veroordeling van Zuidlease in de werkelijke proceskosten aan de zijde van [appellant] , vermeerderd met wettelijke rente.
3.4.4. Zuidlease heeft bij memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep gereageerd op de verzetdagvaarding en op de daarin vervatte vermeerdering van eis in reconventie. Zuidlease heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het verstekarrest van 15 maart 2022, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van de verzetprocedure, vermeerderd met wettelijke rente.
3.4.5. Aangezien [appellant] in de verzetdagvaarding de grieven van Zuidlease in principaal hoger beroep heeft bestreden, moet het hof die grieven, die in het verstekarrest gegrond zijn geacht (behoudens grief 9, die onbehandeld is gelaten), opnieuw beoordelen. Het hof zal dat in het onderstaande doen.
Over grief 9 in principaal hoger beroep: kan Zuidlease de auto op grond van artikel 3:86 lid 3 BW opeisen van [appellant] ?
3.5.1. Het hof zal eerst grief 9 in principaal hoger beroep behandelen. Als die grieft slaagt en de vorderingen van Zuidlease om die reden moeten worden toegewezen, hoeft een aantal andere grieven niet meer behandeld te worden.
3.5.2. Door middel van grief 9 in principaal hoger beroep betoogt Zuidlease dat [klant a] , nadat Zuidlease de auto aan haar ter beschikking had gesteld, geen bezitter van de auto was maar slechts houder van de auto voor Zuidlease. Volgens Zuidlease heeft zij – als [klant a] de auto heeft verkocht en geleverd aan [appellant] – het bezit van de auto daardoor onvrijwillig verloren. Zuidlease concludeert dat zij daarom op grond van artikel 3:86 lid 3 BW de auto als haar eigendom mag opvorderen.
3.5.3. [appellant] heeft de grief betreden. Volgens [appellant] is artikel 3:86 lid 3 BW alleen van toepassing als de eigenaar van een roerende zaak het bezit daarvan door diefstal heeft verloren en niet in dit geval, waarin Zuidlease het bezit van de auto heeft verloren doordat [klant a] de auto heeft verduisterd en vervolgens heeft doorverkocht en geleverd aan [appellant] .
3.5.4. Het hof stelt bij de beoordeling van deze grief het volgende voorop. Vast staat dat [klant a] niet bevoegd was om de auto die Zuidlease in het kader van de huurkoopovereenkomst aan haar ter beschikking had gesteld, aan een derde over te dragen.
Volgens artikel 3:86 lid 1 BW is de overdracht van de auto aan [appellant] door de bezitsverschaffing aan [appellant] ondanks de onbevoegdheid van [klant a] geldig, indien de overdracht anders dan om niet heeft plaatsgevonden en [appellant] op het moment van de overdracht te goeder trouw was. Dat laat echter onverlet dat volgens artikel 3:86 lid 3 BW de eigenaar van een roerende zaak, die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze zaak gedurende drie jaren, te rekenen van de dag van de diefstal af, als zijn eigendom kan opeisen (behoudens enkele uitzonderingen die in dit geding niet van toepassing zijn).
3.5.6. De grief van Zuidlease is gebaseerd op de stelling dat artikel 3:86 lid 3 BW niet alleen toepassing moet vinden als de eigenaar van een roerende zaak het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, maar ook indien de eigenaar van een roerende zaak het bezit daarvan heeft verloren doordat de persoon aan wie de eigenaar de zaak ter beschikking heeft gesteld, de zaak heeft verduisterd en vervolgens heeft geleverd aan een derde. Dit standpunt van Zuidlease is onjuist. Dit volgt uit de tekst van artikel 3:86 lid 3 BW en uit de wetgeschiedenis van die bepaling. Ook volgens de heersende rechtspraak is artikel 3:86 lid 3 BW alleen van toepassing als de eigenaar van een roerende zaak het bezit daarvan heeft verloren door diefstal. Het hof verwijst onder meer naar het arrest van dit hof van 10 oktober 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4327 (‘Stradivariusviool’). Tegen dat arrest is cassatieberoep ingesteld, waarna de Procureur Generaal concludeerde dat het desbetreffende middelonderdeel – waarin werd betoogd dat artikel 3:86 lid 3 BW ook van toepassing is bij verduistering – op een onjuiste rechtsopvatting berust (conclusie van 15 maart 2019, ECLI:NL:PHR:2019:251). De Hoge Raad heeft het cassatieberoep vervolgens verworpen met toepassing van art. 81 lid 1 RO (HR 7 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:850). Het hof ziet geen aanleiding om af te wijzen van deze heersende rechtspraak.
3.5.7. Om bovenstaande redenen verwerpt het hof grief 9 in principaal hoger beroep.
Over grief 4 in principaal hoger beroep: bewijslast dat de auto anders dan om niet aan [appellant] is overgedragen en bewijslast van goede trouw van [appellant]
3.6.1. In rov. 4.2 van het beroepen vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat het aan [appellant] is om feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan volgen dat hij tegen de beschikkingsonbevoegdheid van [klant a] wordt beschermd door artikel 3:86 lid 1 BW, en dat de bewijslast van de onjuistheid van die stellingen op Zuidlease rust.
3.6.2. Grief 4 in principaal beroep is gericht tegen het oordeel dat op Zuidlease de bewijslast rust van de onjuistheid van de stellingen van [appellant] waaruit kan volgen dat hij door artikel 3:86 lid 1 BW wordt beschermd. In de toelichting op de grief betoogt Zuidlease dat op [appellant] de bewijslast rust van de stellingen die hij ten grondslag heeft gelegd aan zijn beroep op artikel 3:86 lid 1 BW.
3.6.3. In rov. 5.7 van het verstekarrest van 15 maart 2022 heeft het hof deze grief gegrond geacht. Het hof heeft daar geoordeeld dat het aan [appellant] is om voldoende feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat de auto hem is geleverd krachtens geldige titel en dat hij voldoet aan de eisen die art. 3:86 lid 1 BW voor het intreden van bescherming tegen de beschikkingsonbevoegdheid van [klant a] stelt, te weten dat de overdracht anders dan om niet is geschied en hij te goeder trouw was.
3.6.4. Het hof ziet thans geen aanleiding voor een ander oordeel. Ook het bepaalde in artikel 3:118 lid 3 BW brengt het hof niet tot een ander oordeel. Dat artikellid geeft weliswaar een wettelijke vermoeden dat goede trouw aanwezig is, maar volgens de wetsgeschiedenis is tegenbewijs tegen dat vermoeden mogelijk. Als aannemelijk wordt gemaakt dat de bezitter niet te goeder trouw is, maar dat niet bewezen wordt, staat het de rechter volgens heersende rechtspraak vrij om op de bezitter het bewijs te leggen dat hij te goeder trouw is.
3.6.5. Het hof concludeert dat grief 4 in principaal hoger beroep terecht is voorgedragen en dat op [appellant] de bewijslast rust van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat de auto anders dan om niet aan hem is overgedragen en dat hij ten tijde van de overdracht te goeder trouw was.
Over de grieven 1 tot en met 3 en 5 tot en met 8 in principaal hoger beroep:
  • Is de auto krachtens een geldige titel aan [appellant] geleverd?
  • Heeft de overdracht van de auto aan [appellant] anders dan om niet plaatsgevonden?
  • Was [appellant] ten tijde van de overdracht te goeder trouw?
3.7.1. De grieven 1 tot en met 3 en 5 tot en met 8 overlappen elkaar ten dele. Het hof zal deze grieven daarom gezamenlijk behandelen. Door middel van deze grieven legt Zuidlease, kort weergegeven, de navolgende drie stellingen voor aan het hof:
  • A. Er is niet komen vast te staan dat [appellant] de auto van [klant a] heeft gekocht. Er staat dus niet vast dat de levering van de auto aan [appellant] heeft plaatsgevonden “krachtens geldige titel” zoals bedoeld in artikel 3:84 lid 1 BW. Daarom is niet komen vast te staan dat de auto in juridische zin aan [appellant] is overgedragen. Zuidlease heeft dus de eigendom van de auto behouden.
  • B. Er is niet komen vast te staan dat de levering van de auto aan [appellant] heeft plaatsgevonden tegen betaling van een koopsom (“anders dan om niet” in de zin van artikel 3:86 lid 1 BW. Daarom wordt [appellant] niet beschermd tegen de beschikkingsonbevoegdheid van [klant a] . Zuidlease heeft dus de eigendom van de auto behouden.
  • C. Er is niet komen vast te staan dat [appellant] ten tijde van de levering van de auto aan hem te goeder trouw was in de zin van artikel 3:86 lid 1 BW. Daarom wordt [appellant] niet beschermd tegen de beschikkingsonbevoegdheid van [klant a] . Zuidlease heeft dus de eigendom van de auto behouden.
3.7.2. Het hof zal eerst oordelen over de vraag of [appellant] te goeder trouw was toen de auto aan hem werd geleverd. Over het begrip goede trouw bepaald artikel 3:11 BW het volgende:
“Goede trouw van een persoon, vereist voor enig rechtsgevolg, ontbreekt niet alleen, indien hij de feiten of het recht, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende, maar ook indien hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Onmogelijkheid van onderzoek belet niet dat degene die goede reden tot twijfel had, aangemerkt wordt als iemand die de feiten of het recht behoorde te kennen.”
Deze maatstaf brengt mee dat iemand niet te goeder trouw is:
  • a. wanneer hij de feiten of het recht, die hem worden tegengeworpen, kende (subjectief criterium);
  • b. wanneer hij die feiten of het recht weliswaar niet kende, maar hij deze feiten of het recht had behoren te kennen.
Het onder b genoemde criterium is een objectief criterium. Dit criterium is gebaseerd op de gedachte dat van ieder, afhankelijk van de omstandigheden, enig onderzoek mag worden gevergd. Onmogelijkheid van onderzoek levert niet altijd goede trouw op. Wanneer men goede reden had om te twijfelen, kan men ook bij onmogelijkheid van onderzoek worden aangemerkt als iemand die niet te goeder trouw is.
3.7.3. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij ten tijde van de levering van de auto te goeder trouw was, heeft [appellant] , samengevat, het volgende aangevoerd.
[appellant] zag op 15 mei 2020 dat de auto op Marktplaats te koop stond en nam contact met [klant a] op via het in de advertentie genoemde telefoonnummer. [klant a] is die middag met haar zoontje en de auto bij [appellant] gekomen. [appellant] heeft een proefrit gemaakt. Op de vraag van [appellant] waarom [klant a] de auto verkocht, vertelde [klant a] dat ze heel tevreden over de auto was, dat ze die nu ongeveer vier weken had, maar dat de kosten voor haar veel te hoog waren. Ze was alleenstaande moeder en kon het geld goed gebruiken voor haarzelf en haar zoontje. [klant a] vroeg € 16.500,00 voor de auto en ze werden het eens over een prijs van € 16.000,00. Vóór de aankoop heeft [appellant] een kentekencheck bij de RDW uitgevoerd. [klant a] had twee originele sleutels en zei dat de auto dealeronderhouden was.
[klant a] heeft haar paspoort en het kentekenbewijs getoond. Ze had ook de tenaamstellingscode. [appellant] is met [klant a] naar zijn huis gereden en daar heeft [appellant] het geld opgehaald. Vervolgens is de auto op een postkantoor overgeschreven op naam van [appellant] . In de woning van [klant a] is een standaard koopovereenkomst geprint, die is ingevuld en ondertekend.
3.7.4. [appellant] heeft uit de kentekencheck, die hij volgens zijn eigen stellingen vóór de aankoop van de auto heeft gedaan, op eenvoudige wijze kunnen en moeten opmaken dat het kenteken van de auto nog maar één of twee dagen op naam van [klant a] stond geregistreerd. Dit was op zichzelf al reden voor twijfel aan de betrouwbaarheid van [klant a] . Zij was immers geen autohandelaar. Als [appellant] bij de kentekencheck hiervoor zijn ogen heeft gesloten door alleen op andere aspecten te letten, komt dit voor zijn risico. Daar komt bij dat [appellant] door de datum van tenaamstelling wist of moest weten dat de uitleg die [klant a] volgens hem gaf, namelijk dat zij de auto ongeveer vier weken had, kennelijk onwaar was. Bovendien vroeg de uitleg die [klant a] volgens [appellant] verder gaf, namelijk dat zij heel tevreden was over de auto, maar dat de kosten daarvan voor haar als alleenstaande moeder veel te hoog waren, om een nadere toelichting, gelet op het feit dat de auto nog maar kort, zelf maar één of twee dagen, op haar naam stond. Het is verder ook merkwaardig, en had bij [appellant] aanleiding moeten zijn voor twijfel, dat [klant a] een dergelijke auto kort daarvóór had gekocht, hoewel zij het geld volgens haar eigen stellingen nodig had voor haarzelf en haar zoontje.
3.7.5. Onder deze omstandigheden had [appellant] alle reden om nader onderzoek te doen naar de wijze waarop [klant a] de auto had verkregen en met name, of zij daarbij de eigendom van de auto had verworven. Het lag in de gegeven omstandigheden voor de hand om te vragen naar bewijzen van aankoop en betaling. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] daarnaar onderzoek heeft gedaan. [appellant] stelt zelfs niet dat hij heeft gevraagd naar de herkomst van de auto. Dit staat eraan in de weg dat wordt aangenomen dat hij ten tijde van de overdracht te goeder trouw is geweest.
3.7.6. Het enkele feit dat het kenteken van de auto op naam van [klant a] was gesteld, in combinatie met het feit dat zij beschikte over de kentekenpapieren en twee sleutels van de auto, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Dat de auto op naam van [appellant] stond, brengt niet mee dat zij de juridische eigendom van de auto heeft. Dat [klant a] over de tenaamstellingscode beschikte, had in zoverre geen bijzondere betekenis, omdat het kenteken van de auto immers op haar naam was gesteld. Voor zover [appellant] hieraan al enig vermoeden mocht ontlenen dat [klant a] rechthebbende op de auto was, neemt dat niet de hierboven opgesomde redenen weg die voor [appellant] aanleiding hadden moeten vormen om ernstig te twijfelen aan de bevoegdheid van [klant a] om de auto te verkopen.
3.7.7. Overigens geeft ook de stelling van [appellant] dat hij op 15 mei 2020 zag dat de auto op Marktplaats te koop stond en dat hij toen contact opnam met [klant a] via het in de advertentie genoemde telefoonnummer, reden voor twijfel aan zijn goede trouw. [appellant] heeft tegenover de betwisting van die stelling door Zuidlease niet toegelicht waarom hij die advertentie niet meer heeft kunnen achterhalen in de historische gegevens van Marktplaats.
3.7.8. Daar komt bij dat [klant a] tijdens haar verhoor door de politie heeft verklaard dat zij de auto niet zelf heeft verkocht maar dat een vriend van haar dat voor haar heeft gedaan. Deze verklaring van [klant a] is niet te verenigen met de verklaring van [appellant] dat hij via het in de beweerdelijke marktplaatsadvertentie genoemde telefoonnummer contact heeft
opgenomen met [klant a] en vervolgens met haar persoonlijk over de aankoop van de auto heeft onderhandeld. [klant a] heeft tegenover de politie juist verklaard dat zij de koper nooit heeft gezien. De verklaring van [klant a] levert dus geen steun op voor de stelling van [appellant] dat hij te goeder trouw was, maar doet daar eerder afbreuk aan.
3.7.9. Het hof komt om bovenstaande redenen, evenals in het verstekarrest, tot de conclusie dat niet kan worden aangenomen dat [appellant] ten tijde van de levering van de auto aan hem te goeder trouw was in de zin van artikel 3:86 lid 1 BW. Dit brengt mee dat [appellant] niet op de voet van artikel 3:86 lid 1 BW wordt beschermd tegen de beschikkingsonbevoegdheid van [klant a] , en dat de auto dus eigendom van Zuidlease is gebleven.
3.7.10. De grieven 1 tot en met 3 en 5 tot en met 8 in principaal hoger beroep treffen reeds om deze reden doel. Dat brengt mee dat in het midden kan blijven of de levering van de auto aan [appellant] anders dan om niet (dus tegen betaling van een koopprijs) heeft plaatsgevonden, en of aan de levering een geldige titel (een koopovereenkomst) ten grondslag lag.
Over grief 10 in principaal hoger beroep: Vorderingen in reconventie ten onrechte toegewezen?
3.8.1. Grief 10 in principaal hoger beroep is gericht tegen de door de kantonrechter in reconventie gegeven verklaring voor recht dat [appellant] rechthebbende is van de auto inclusief accessoires en toebehoren, en tegen de in reconventie uitgesproken veroordeling van Zuidlease om de auto met accessoires en toebehoren aan [appellant] af te geven.
3.8.2. Deze grief is terecht voorgedragen. Uit hetgeen het hof hiervoor heeft geoordeeld, volgt immers dat Zuidlease eigenaar van de auto is gebleven en dat [appellant] niet mocht weigeren de auto aan Zuidlease af te geven.
Over grief 11 in principaal hoger beroep (in de memorie van grieven abusievelijk aangeduid als grief 10): de veroordeling van Zuidlease in reconventie om aan [appellant] schadevergoeding te betalen
3.9.1. Grief 11 in principaal hoger beroep is gericht tegen de veroordeling van Zuidlease in reconventie om ter zake diverse posten aan [appellant] een schadevergoeding te betalen.
3.9.2. Ook deze grief is terecht voorgedragen. Uit hetgeen het hof hiervoor heeft geoordeeld, volgt immers dat Zuidlease eigenaar van de auto is gebleven en dat [appellant] niet mocht weigeren de auto aan Zuidlease af te geven. Daarmee ontvalt de grondslag aan de door [appellant] in reconventie gestelde schadeposten.
Over grief 12 in principaal hoger beroep (in de memorie van grieven abusievelijk aangeduid als grief 11): de veroordeling van Zuidlease in de proceskosten in conventie en in reconventie
3.10.1. Grief 12 in principaal hoger beroep is gericht tegen de veroordeling van Zuidlease in de proceskosten van de gedingen in conventie en in reconventie.
3.10.2. Deze grief slaagt in het voetspoor van de eerdere grieven. Uit het voorafgaande volgt immers dat [appellant] in conventie en in reconventie grotendeels in het ongelijk wordt gesteld, zodat hij in de proceskosten moet worden veroordeeld.
Gevolgen voor de vorderingen van Zuidlease in conventie
3.11.1. Omdat de grieven van Zuidlease doel treffen, moet het hof beoordelen in hoeverre de gewijzigde vorderingen van Zuidlease in conventie toewijsbaar zijn.
3.11.2. In de overwegingen 5.26 tot en met 5.38 van het verstekarrest heeft het hof de vorderingen van Zuidlease beoordeeld. Het hof heeft in de overwegingen beslist, kort gezegd, dat de vorderingen van Zuidlease grotendeels toewijsbaar zijn.
3.11.3. Zuidlease heeft in de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van het verstekarrest van 15 maart 2022. Het hof hoeft dus niet te onderzoeken of de vorderingen van Zuidlease in verdergaande mate toewijsbaar zijn dan in het verstekarrest is geschied.
3.11.4. [appellant] heeft zich in nummers 69 tot en met 75 van de verzetdagvaarding, tevens memorie van antwoord in principaal hoger beroep, nog wel uitgelaten over de vorderingen van Zuidlease. [appellant] heeft daar met name gesteld dat hij geen contractuele relatie heeft met Zuidlease en dat er geen juridische grondslag is voor toewijzing van de vorderingen van Zuidlease die strekken ter verkrijging van schadevergoeding. Het hof verwerpt dit verweer. [appellant] heeft immers ten onrechte geweigerd de auto aan Zuidlease af te staan, en daardoor inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van Zuidlease. Dit is onrechtmatig, en daarmee is de juridische grondslag voor toekenning van schadevergoeding gegeven.
3.11.5. Wat betreft de begroting van de verschillende schadeposten kan het hof zich op dit moment geheel verenigen met hetgeen in de overwegingen 5.26 tot en met 5.38 van het verstekarrest is beslist. Het hof neemt die overwegingen over en volstaat hier met een verwijzing naar die overwegingen.
Conclusie en afwikkeling
3.12.1. Uit het bovenstaande volgt dat het verstekarrest van 15 maart 2022 moet worden bekrachtigd en dat de in hoger beroep vermeerderde eis in reconventie van [appellant] moet worden afgewezen.
3.12.2. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van de verzetprocedure. De daarover gevorderde wettelijke rente zal het hof op de hierna te vermelden wijze toewijzen. Het hof zal deze proceskostenveroordeling, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het door dit hof op 15 maart 2022 onder zaaknummer 200.300.441/01 tussen partijen gewezen verstekarrest;
wijst de in hoger beroep vermeerderde eis in reconventie van [appellant] af;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van de verzetprocedure, en begroot die kosten aan de zijde van Zuidlease tot op heden op € 1.114,-- aan salaris advocaat, en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en J.K.B. van Daalen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 november 2022.
griffier rolraadsheer