3.2.[appellant] kan zich met deze uitspraak niet verenigen. Hij is hiervan in hoger beroep gekomen en voert daarbij twaalf grieven aan.
[appellant] bestrijdt de feitenvaststelling zoals die door de rechtbank is gehanteerd (en verwoord in r.o. 2.2. t/m 2.6 en 2.13 in de beschikking waarvan beroep), met name omdat deze feiten niet relevant zijn voor de beoordeling van zijn verzoek.
De rechtbank heeft niet alle juridische standpunten en argumenten van [appellant] benoemd en meegewogen in haar oordeel.
De rechtbank heeft (in r.o. 5.5. van de beschikking waarvan beroep) ten onrechte overwogen dat het handelen in kwestie rondom de vennootschappen van [appellant] al in eerdere procedures ter sprake is gekomen.
De rechtbank heeft (in r.o. 5.5. van de beschikking waarvan beroep) ten onrechte overwogen dat [appellant] zelf heeft verklaard dat zich in de vennootschappen in kwestie geen vermogen bevond.
De rechtbank miskent dat het in deze procedure niet gaat om wat [appellant] wel of niet heeft gedaan gedurende zijn faillissement, maar de handelingen van de curator.
De rechtbank miskent dat de stelplicht van [appellant] niet zo ver reikt dat hij moet stellen wat de curator anders had moeten doen dan wel welke schade hij had kunnen en moeten voorkomen door het nemen van andere beslissingen.
De rechtbank overweegt ten onrechte (in r.o. 5.5. van de beschikking waarvan beroep) dat [appellant] niet heeft toegelicht waarom de handelingen van de curator zodanig onjuist zouden zijn geweest dat de curator dat redelijkerwijs had moeten inzien en daar dus persoonlijk voor moet instaan.
De rechtbank miskent dat [appellant] in zijn verzoekschrift uitgebreid de onderliggende feiten heeft geschetst op grond waarvan hij zowel de curator als toenmalige rechter-commissaris, mr. [getuige 1] , wenst te horen over hun beweegredenen om zich terug te trekken uit zijn faillissement.
De overweging van de rechtbank dat [appellant] zijn verzoek niet op een zodanige wijze heeft onderbouwd dat concreet is geworden hoe dit nieuwe verzoek zich verhoudt tot de feiten die in eerdere vonnissen en arresten zijn vastgesteld, is onjuist.
De rechtbank vermeldt in de beschikking waarvan beroep niets over het verzoek van [appellant] om de curator en mevrouw [getuige 2] te horen inzake de vraag of zij daadwerkelijk betrokken zijn geweest bij het verstrekken van de opdracht aan het recherchebureau om onderzoek naar hem toe doen. Een motivering waarom dit verzoek is afgewezen ontbreekt dus (eveneens).
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij moet worden veroordeeld in de proceskosten van de curator.
Het verzoek is ten onrechte door de rechtbank afgewezen en [appellant] is ten onrechte in de proceskosten veroordeeld.
[appellant] wenst derhalve thans de navolgende drie personen als getuigen te laten horen:
- de curator;
- mr. [getuige 1] , destijds rechter-commissaris in het faillissement van [appellant] ;
- mevrouw [getuige 2] , ten tijde van het faillissement van [appellant] werkzaam op het kantoor van de curator en betrokken bij het faillissement van [appellant] .