In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van negatieve inkomsten uit eigen woning door een belanghebbende met de Kroatische nationaliteit. De belanghebbende werkte in Nederland voor een Duitse werkgever en had woonruimte in Duitsland, terwijl hij onroerend goed bezat in Kroatië. Het geschil betrof de vraag in hoeverre de belanghebbende negatieve inkomsten uit zijn onroerend goed in Kroatië kon aftrekken voor de belastingheffing in Nederland. Het hof oordeelde dat de belanghebbende slechts 25% van de negatieve inkomsten uit eigen woning in aanmerking kon nemen, omdat de onroerende zaken niet als eigen woning in de zin van de Wet IB 2001 konden worden aangemerkt. Het hof concludeerde dat de belanghebbende en zijn echtgenote fiscale partners waren, maar dat de eigen woningregeling slechts voor een deel van toepassing was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2013 en 2014 werden verminderd. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot betaling van proceskosten en griffierechten aan de belanghebbende.