3.3De werknemer heeft geen recht op vakantietoeslag, pensioen bijdragen of andere vergoedingen van de Vennootschap, van welke aard dan ook.”
Verder is in de arbeidsovereenkomst bepaald dat de overeenkomst is aangegaan voor een termijn die overeenkomt met de opdracht(en) die (de rechtsvoorganger van) [de werkgever] heeft verkregen van haar opdrachtgever(s) die in de bijlage(n) zijn omschreven en dat de overeenkomst in ieder geval eindigt op de eerste dag nadat de in de bijlage(n) genoemde opdracht(en) is (zijn) afgerond of anderszins door de opdrachtgever(s) is (zijn) beëindigd, zonder dat voorgaande opzegging is vereist.
In het addendum bij de arbeidsovereenkomst is nog opgenomen: “
Let wel: jij bent zelfstandig, dus je kan altijd nee zeggen tegen een project (…)”.
[de werknemer] heeft vanaf 1 januari 2004 op verschillende aaneensluitende opdrachten gewerkt, ook bij verschillende opdrachtgevers van (de rechtsvoorganger van) [de werkgever] , maar hoofdzakelijk bij [bedrijf 1] en sinds 1 januari 2007 uitsluitend nog bij [bedrijf 1] , met uitzondering van de zomer 2014, toen hij bij [bedrijf 2] was geplaatst. Per opdracht werd steeds een aparte overeenkomst (als bijlage bij de arbeidsovereenkomst) gesloten en een tarief bepaald. Vanaf 1 oktober 2019 bedroeg het tarief voor opdrachten bij [bedrijf 1] steeds € 86,25 bruto per uur.
3.3.4.Het inkomen van [de werknemer] schommelde. Dit had vooral te maken met het aantal uren dat [de werknemer] per jaar werkte. Die uren en het gemiddeld nettoloon per maand waren over de jaren 2017 tot en met april 2021:
uren nettoloon
2017: 1128 € 4.085,30
2018: 843 € 3.205,95
2019: 1245 € 4.336,54
2020: 1776 € 6.475,44
jan-apr 2021: 600 € 7.214,86.
3.3.5.Op 29 maart 2021 heeft [bedrijf 1] aan [de werkgever] onder meer bericht:
“
Hierbij moet ik je dan ook mededelen, dat wij de deelovereenkomst D.21.01.01 voor de inzet van [de werknemer] niet zullen verlengen en zal eindigen op 30 april a.s. Wij hebben [de werknemer] reeds op de hoogte gesteld van onze beslissing.”
3.3.6.[de werkgever] heeft [de werknemer] in mei 2021 een gewijzigde arbeidsovereenkomst aangeboden. Partijen hebben vervolgens over en weer voorstellen gedaan, waarbij [de werkgever] nog andere arbeidsovereenkomsten, waaronder een zogenoemde midlance constructie, heeft aangeboden aan [de werknemer] , maar partijen zijn het niet eens geworden.
3.3.7.[de werkgever] heeft op 18 oktober 2021 de arbeidsovereenkomst eenzijdig met terugwerkende kracht met ingang van 1 mei 2021 gewijzigd. De (eenzijdig) gewijzigde arbeidsovereenkomst gaat uit van 36 uur per week, € 6.435,00 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, ruim 25 vakantiedagen per jaar, deelname aan een pensioenregeling van [de werkgever] , ter beschikking stelling van een laptop, mobiele telefoon en een auto met tankpas, een onkostenvergoeding van € 68,00 netto per maand, deelname aan een bonusregeling en de mogelijkheid tot het volgen van opleidingen.
3.3.8.Eind april 2021 heeft [de werknemer] de gewerkte uren van half maart 2021 tot half april 2021 betaald gekregen en eind mei 2021 de gewerkte uren van de laatste twee weken van april 2021. Vanaf eind juni 2021 heeft [de werknemer] maandelijks een voorschot van € 7.500,00 netto betaald gekregen (over de maanden juni, juli, augustus en september 2021). Vervolgens is dat (gedeeltelijk pas na de bestreden beschikking) door verrekening met terugwerkende kracht gewijzigd in het bedrag van de eenzijdig gewijzigde arbeidsovereenkomst van
€ 6.435,00 bruto.
3.3.9.[de werkgever] heeft [de werknemer] vanaf 27 mei 2021 op opdrachten geplaatst bij [bedrijf 3] , [bedrijf 4] , [bedrijf 5] en [bedrijf 6] . [de werkgever] heeft [de werknemer] steeds na korte tijd van die opdrachten afgehaald.
3.3.10.[de werknemer] heeft op de laatste dag van zijn verlof, dat in elk geval liep van 20 september 2021 tot en met 8 oktober 2021, aan [de werkgever] laten weten dat hij ervan uitgaat dat [de werkgever] akkoord is met verlenging van zijn verlof totdat er duidelijkheid is over zijn arbeidsvoorwaarden. In reactie hierop heeft [de werkgever] hem op 11 en 26 oktober 2021 laten weten dat hij geacht wordt de benodigde trainingen, SAP 4 en een communicatietraining, te gaan doen totdat er een geschikte opdracht is. Daarbij heeft [de werkgever] aangegeven dat [de werknemer] de SAP 4-training in de leeromgeving van SAP zelf online kan volgen, dat het niet starten met de opgedragen cursussen als werkweigering wordt gezien en tot een loonstop leidt. Ook op 4, 8, 10 en 12 november 2021 heeft [de werkgever] [de werknemer] nog gewezen op haar verzoek om te starten met de trainingen. [de werknemer] heeft de trainingen niet gevolgd. Op 5 november 2021 heeft [de werkgever] in verband met het niet volgen van de trainingen een loonstop opgelegd.
3.3.11.[de werkgever] heeft [de werknemer] aangeboden om een externe mediator in te schakelen. Mediation is niet opgestart.
De grieven met betrekking tot de feiten
3.4.1.Voor de omschrijving van de functie van [de werknemer] in rechtsoverweging 3.3.1. heeft het hof aangesloten bij de functieomschrijving uit de arbeidsovereenkomst die op 11 september 2002 is getekend. Daarbij heeft het hof aangevuld dat ABAP de programmeertaal is van zowel SAP 3 als SAP 4 omdat partijen het daarover eens zijn.
Omdat [de werknemer] heeft betwist dat hij geen kennis had van SAP 4, heeft het hof deze toevoeging zoals opgenomen door de kantonrechter in overweging 2.11 niet overgenomen bij de vaststelling van de feiten.
3.4.2.De kantonrechter heeft in overweging 4.2. geoordeeld dat de door partijen in 2004 gesloten overeenkomst een arbeidsovereenkomst is en dat [de werkgever] op de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft gesteld dat zij beseft dat het altijd een arbeidsovereenkomst is geweest. Daartegen heeft [de werkgever] geen voor het hof en voor [de werknemer] voldoende kenbare grief gericht, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
Het hof gaat daarom voorbij aan de stelling van [de werkgever] in incidenteel hoger beroep met betrekking tot de vaststaande feiten dat daarover enige discussie bestaat en dat dit om die reden wellicht geen feit is. [de werkgever] heeft ook niet toegelicht waarom het oordeel van de kantonrechter dat de door partijen in 2004 gesloten overeenkomst een arbeidsovereenkomst is, onjuist zou zijn.
Aangezien het hof ervan uitgaat dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, acht het hof niet relevant of in 2010 al dan niet is voorgesteld om via een zzp-constructie te gaan werken. Het hof laat dit door de kantonrechter vastgestelde feit derhalve weg als niet relevant voor de beslissing in hoger beroep.
3.4.3.In overweging 3.3.3. is toegevoegd wat in onderdeel 3.2. van de arbeidsovereenkomst uit 2004 staat vermeld over de (berekening van de) werkgeverslasten. Dat [de werknemer] werkrapporten en facturen nooit heeft mogen inzien en dat [de werkgever] geen juiste uitvoering gaf aan dit onderdeel van de arbeidsovereenkomst, staat naar het oordeel van het hof niet vast. [de werkgever] heeft dat gemotiveerd betwist, facturen aan [bedrijf 1] ingebracht en toegelicht dat daarop de uren staan vermeld die vervolgens zijn gebruikt bij de berekening en uitbetaling van het loon.
3.4.4.Beide partijen stellen dat [de werknemer] tot 1 mei 2021 niet alleen, maar wel hoofdzakelijk voor [bedrijf 1] heeft gewerkt. Vanaf 1 januari 2007 heeft [de werknemer] naar eigen zeggen (21 verweer eerste aanleg) op de zomer van 2014 na alleen nog maar gewerkt bij [bedrijf 1] . Dat het tarief voor projecten bij [bedrijf 1] vanaf 1 oktober 2019 steeds € 86,25 bruto per uur bedroeg staat evenmin ter discussie (grief II en de reactie daarop van [de werkgever] in onderdeel 32 van het verweerschrift). Het hof heeft dat zo aangepast bij de feiten. Of dit een bruto uurloon, dan wel een all-in tarief inclusief werkgeverslasten betrof, staat ter discussie tussen partijen en is relevant voor de beslissing in hoger beroep zodat het hof dat niet weergeeft bij de feiten, maar daarop hierna vanaf rechtsoverweging 3.7.1. zal ingaan.
Ten aanzien van de omschrijving van de eenzijdig gewijzigde arbeidsovereenkomst door de kantonrechter in rechtsoverweging 2.8, heeft [de werkgever] opgemerkt dat ook alle overige arbeidsvoorwaarden hadden moeten worden benoemd, die eveneens een waarde vertegenwoordigen, zoals opleidingen etc. Daarbij heeft [de werkgever] verwezen naar randnummer 18 van haar verweerschrift in hoger beroep en productie 66 daarbij. Voor het hof is niet voldoende duidelijk op welke arbeidsvoorwaarden [de werkgever] doelt behoudens het volgen van opleidingen. Het hof gaat dat niet zelf uit productie 66 destilleren en haalt dat ook niet uit randnummer 18. Het had op de weg van [de werkgever] gelegen om de arbeidsvoorwaarden waarop zij doelt te benoemen. Dat de eenzijdig gewijzigde arbeidsovereenkomst de mogelijkheid bood om opleidingen te volgen heeft [de werknemer] op zich niet betwist ( [de werknemer] heeft betoogd dat dit een wettelijke verplichting is en geen verlaging van het loon compenseert) zodat het hof dat heeft toegevoegd bij de feiten.
3.4.5.Het aantal uren verlof dat [de werknemer] volgens [de werkgever] over de periode juni tot en met november 2021 heeft opgenomen is door [de werknemer] betwist. Het hof acht de vaststelling daarvan niet relevant voor de beslissing in hoger beroep. [de werkgever] heeft betoogd dat dit van belang is omdat de kantonrechter heeft geoordeeld dat het uurtarief van [de werknemer] , waarop het loon is gebaseerd, inclusief vakantiedagen was. Het hof is echter van oordeel dat de wettelijke vakantiedagen niet zijn betaald in de periode tot 1 januari 2021 en wel hadden moeten worden betaald voor zover de betaling ervan niet is verjaard, zoals hierna zal blijken in overweging 3.7.7. Voor zover [de werkgever] betoogt dat over deze periode meer dan het aantal wettelijke vakantiedagen is opgenomen, heeft [de werkgever] dat onvoldoende onderbouwd.
3.4.6.De zinsnede dat [de werknemer] heeft laten weten open te staan voor mediation als er meer duidelijkheid is over de arbeidsvoorwaarden, heeft het hof niet als vaststaand feit overgenomen omdat ter discussie staat tussen partijen of [de werknemer] daarvoor open stond en hij dat weliswaar een keer heeft gemaild, maar hij daarover later ook weer anders heeft gemaild.
3.4.7.De volgende door [de werknemer] ingenomen stellingen betreffen ofwel feiten die door [de werkgever] zijn betwist, ofwel kwalificaties van feiten die [de werkgever] heeft betwist en hebben derhalve niet geleid tot wijziging van vastgestelde feiten. Voor zover relevant zal het hof daarop ingaan in de overwegingen hierna:
- [de werknemer] is overvallen door de mededeling dat de opdracht bij [bedrijf 1] eindigde;
- [de werkgever] besloot om over de periode 1 tot en met 27 mei 2021 geen werk aan [de werknemer] te verschaffen en hem geen loon te betalen over deze periode (het hof heeft de datum 1 mei 2021, zoals vastgesteld door de kantonrechter in overweging 2.10, gewijzigd in 27 mei 2021);
- ook de maanden daarna betaalde [de werkgever] te weinig;
- na de eenzijdige wijziging heeft [de werkgever] [de werknemer] gemeld dat hij een schuldpositie had en gratis voor [de werkgever] zou moeten werken;
- [de werkgever] heeft [de werknemer] mentaal, fysiek en financieel uitgedroogd;
- [de werkgever] meende een bedrijfsrisico op [de werknemer] te mogen afschuiven;
- de onzekere situatie zonder werk en inkomen was volgens [de werkgever] op te lossen door een nieuwe overeenkomst te tekenen, waarbij [de werkgever] er niet op wees dat aanspraken over het verleden daarmee zouden verdwijnen;
- het lag niet aan [de werknemer] dat hij van opdrachten werd afgehaald;
- de onzekerheid rond het loon bleef omdat [de werknemer] van opdrachten werd afgehaald en hem steeds een voorschot werd betaald;
- het komt niet door [de werknemer] dat geen mediation is opgestart;
- het doel van [de werkgever] met het traject was beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
3.4.8.Hetzelfde geldt voor de volgende stellingen van [de werkgever] (die door [de werknemer] zijn betwist):
- [de werknemer] heeft nooit een totaal-tegenvoorstel gedaan, hij pakte uit de package deal van [de werkgever] slechts enkele onderdelen die hem goed uitkwamen;
- [de werkgever] heeft geduld opgebracht om in de periode mei tot en met medio oktober 2021 tot een overeenkomst te komen;
- De e-mail waarin [de werknemer] heeft laten weten open te staan voor mediation als er meer duidelijkheid is over de arbeidsvoorwaarden, impliceert geen daadwerkelijke bereidheid. [de werknemer] heeft niet de moeite willen nemen om een oriënterend gesprek aan te gaan.
3.5.1.De kantonrechter heeft geoordeeld dat [de werkgever] niet bevoegd was om de in 2004 gesloten arbeidsovereenkomst per 18 oktober 2021 met terugwerkende kracht met ingang van 1 mei 2021 eenzijdig te wijzigen. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen dat er geen sprake was van een schriftelijk eenzijdig wijzigingsbeding en dat een werknemer in dat geval in beginsel niet is gehouden voorstellen van een werkgever tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden te aanvaarden. Daarbij heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat de door [de werkgever] voorgestelde wijziging gepaard ging met een substantieel loonoffer van [de werknemer] (bijna een halvering van het inkomen) zonder overgangsregeling zodat geen sprake is van een redelijk voorstel dat [de werknemer] diende te aanvaarden.
3.5.2.[de werkgever] heeft hiertegen aangevoerd dat meerdere malen verschillende redelijke voorstellen zijn gedaan, waarbij [de werknemer] er niet op achteruit ging en dat de kantonrechter er ten onrechte vanuit is gegaan dat er sprake zou zijn van een halvering van het inkomen. [de werkgever] stelt te zijn gedwongen tot de eenzijdige wijziging omdat [de werknemer] maandenlang enkel alle voorstellen afwees, zelf niet met een integraal tegenvoorstel kwam en zich daarmee niet constructief en niet als goed werknemer heeft gedragen.
3.5.3.Het hof stelt het volgende voorop, uitgaande van de situatie, zoals in deze zaak, dat de arbeidsovereenkomst geen schriftelijk beding bevat dat de werkgever de bevoegdheid geeft een in de arbeidsovereenkomst voorkomende arbeidsvoorwaarde te wijzigen. In dat geval is de werknemer in beginsel niet gehouden voorstellen van de werkgever tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden te aanvaarden. Daarover moet tussen hen overeenstemming worden bereikt. Kunnen partijen het niet eens worden over een door een der partijen wenselijk geachte wijziging, dan dient de noodzaak van wijziging van de arbeidsovereenkomst te worden beoordeeld aan de hand van de norm van goed werkgeverschap en goed werknemerschap, art. 7:611 BW, in samenhang met de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, art. 6:248 lid 2 BW. Bij de beantwoording van de vraag tot welke gevolgen een wijziging van de omstandigheden voor een individuele arbeidsrelatie kan leiden, dient immers in de eerste plaats te worden onderzocht of de werkgever daarin als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden, en of het door hem gedane voorstel redelijk is. In dat kader moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen, waaronder de aard van de gewijzigde omstandigheden die tot het voorstel aanleiding hebben gegeven en de aard en ingrijpendheid van het gedane voorstel, evenals - naast het belang van de werkgever en de door hem gedreven onderneming - de positie van de betrokken werknemer aan wie het voorstel wordt gedaan en diens belang bij het ongewijzigd blijven van de arbeidsvoorwaarden. Nu de werknemer op deze wijze beschermd wordt tegen onredelijke voorstellen van de werkgever, en nu vervolgens nog dient te worden onderzocht of aanvaarding van het door de werkgever gedane redelijke voorstel in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid van de werknemer gevergd kan worden, is het belang van de werknemer bij een ondanks de veranderde omstandigheden ongewijzigd voortduren van de arbeidsvoorwaarden voldoende gewaarborgd, HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1847 (Stoof/Mammoet). [de werkgever] heeft naar het oordeel van het hof voldoende toegelicht dat zij er groot belang bij had om de in 2004 vastgelegde afspraken te wijzigen. Als gewijzigde omstandigheden heeft [de werkgever] onder meer aangevoerd in 2009 rechtsvoorganger [bedrijf 7] en daarmee het contract met [de werknemer] te hebben overgenomen, terwijl [de werkgever] anders dan [bedrijf 7] geen detacheringsorganisatie is en als gevolg daarvan anders werkt en andere klanten heeft. Verder waren er onduidelijkheden en daarmee risico’s verbonden aan de in 2004 gemaakte afspraken over een overeenkomst voor de duur van een opdracht en over de berekening van het loon per gewerkt uur. Deze afspraken pasten niet goed binnen de arbeidsrechtelijke wetgeving en jurisprudentie en dat werd voor [de werkgever] steeds duidelijker. Daarmee bestond naar het oordeel van het hof voor [de werkgever] voldoende noodzaak om de arbeidsovereenkomst wegens gewijzigde omstandigheden op het werk aan te passen.
De vraag is vervolgens of [de werkgever] een redelijk voorstel heeft gedaan en indien dat het geval is, of aanvaarding daarvan al dan niet redelijkerwijs van [de werknemer] kon worden gevergd.
Het hof laat in het midden of [de werkgever] al dan niet een redelijk voorstel heeft gedaan want is van oordeel dat ook indien een (of meerdere) voorstel(len) van [de werkgever] nu, achteraf bezien, redelijk zou(den) worden bevonden in relatie tot de nu, achteraf vastgestelde rechten en plichten van [de werknemer] op grond van de arbeidsovereenkomst uit 2004, aanvaarding daarvan in de periode mei - oktober 2021 redelijkerwijs niet van [de werknemer] kon worden gevergd. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat ook volgens [de werkgever] zelf veel onduidelijkheden rond de rechten en plichten van partijen en daarom risico’s bestonden, omdat de in 2004 overeengekomen constructie niet paste binnen het arbeidsrecht. Met andere woorden: omdat het voor [de werknemer] (en ook voor [de werkgever] ) niet (volledig) helder was welke arbeidvoorwaarden golden, is daarover tussen partijen bij de poging om nieuwe afspraken te maken discussie ontstaan en was voor [de werknemer] niet goed te beoordelen in hoeverre hij erop vooruit dan wel achteruit zou gaan bij acceptatie van een van de voorstellen van [de werkgever] . [de werkgever] stelt te zijn gedwongen tot de eenzijdige wijziging omdat partijen er niet uitkwamen en zonder een akkoord (vanwege de beëindigde opdracht bij [bedrijf 1] ) geen loon te kunnen uitbetalen aan [de werknemer] . [de werkgever] heeft deze situatie echter al eerder, naar eigen zeggen bij de invoering van de WWZ in 2015, zien aankomen, maar daarnaar niet eerder gehandeld dan bij de opzegging van de opdracht door [bedrijf 1] in 2021 omdat [de werkgever] erop vertrouwde dat partijen eruit zouden komen. [de werkgever] had vanuit oogpunt van goed werkgeverschap naar het oordeel van het hof deze situatie moeten voorkomen door de onderhandelingen rond de te wijzigen afspraken al eerder zonder die tijdsdruk te voeren en - indien partijen er ook dan niet uit waren gekomen - over de redelijkheid van een (of meerdere) voorstel(len) desnoods een rechterlijk oordeel te vragen.
Het accepteren van een (of meerdere) voorstel(len) van [de werkgever] kon naar het oordeel van het hof gegeven de omstandigheden, waaronder de onduidelijkheden rond de bestaande afspraken, redelijkerwijs niet van [de werknemer] worden gevergd.
Daarmee was [de werkgever] niet bevoegd om de arbeidsovereenkomst per 18 oktober 2021 met terugwerkende kracht met ingang van 1 mei 2021 eenzijdig te wijzigen.