In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 november 2022 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 2 september 2021, waarin belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard in het hoger beroep wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. Het hoger beroep betrof de in rekening gebrachte vervolgingskosten ter zake van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2017. De zitting vond plaats op 15 september 2022, waar de gemachtigde van belanghebbende en de ontvanger van de Belastingdienst aanwezig waren.
De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het griffierecht niet was voldaan binnen de wettelijke termijn, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. Belanghebbende kwam tijdig in verzet, maar het hof oordeelde dat de gemachtigde bewust had nagelaten het griffierecht te betalen en dat belanghebbende niet in verzuim was geweest. Het hof concludeerde dat de eerdere uitspraak terecht was en dat het verzet ongegrond was. Er werden geen proceskosten toegewezen, en belanghebbende werd gewezen op de mogelijkheid om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad der Nederlanden.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting in het bestuursrechtelijke proces.