ECLI:NL:GHSHE:2022:3876

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
21/00892
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelastingen en de hoorplicht van de heffingsambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen, opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

De kern van het geschil is of de heffingsambtenaar de belanghebbende had moeten horen voordat op het bezwaar werd beslist en of de termijnoverschrijding bij het indienen van het bezwaar verschoonbaar is. De belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar niet in redelijkheid kon concluderen dat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk was zonder een hoorgesprek. De heffingsambtenaar daarentegen betoogt dat de redenen voor de termijnoverschrijding, die verband houden met de coronamaatregelen, niet voldoende zijn om de overschrijding als verschoonbaar te beschouwen.

Het hof oordeelt dat de heffingsambtenaar niet gehouden was om de belanghebbende te horen, omdat de overschrijding van de bezwaartermijn evident was. De door de belanghebbende aangevoerde redenen voor de termijnoverschrijding, zoals de impact van het coronavirus op de bedrijfsvoering van de gemachtigde, zijn niet voldoende om te concluderen dat het voor de belanghebbende onmogelijk was om tijdig bezwaar te maken. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Tevens wordt er geen griffierecht vergoed en zijn er geen redenen voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00892
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 27 mei 2021, nummer SHE 20/1474, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft in reactie op het verweerschrift een conclusie van repliek ingediend. De heffingsambtenaar heeft vervolgens een conclusie van dupliek ingediend.
1.6.
De zitting heeft digitaal via een geluid- en beeldverbinding plaatsgevonden op 26 oktober 2022. Aan deze zitting hebben deelgenomen [gemachtigde] , namens [kantoornaam] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] .
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd gedagtekend 18 februari 2020.
2.2.
Belanghebbende heeft op 21 maart 2020 [kantoornaam] (hierna: de gemachtigde) door het indienen (uploaden) van de naheffingsaanslag en een volmacht via de website [website] , de opdracht gegeven rechtsmiddelen aan te wenden tegen de naheffingsaanslag.
2.3.
Op 1 april 2020 is door de gemachtigde namens belanghebbende per e-mail, onder bijvoeging van de in 2.2 genoemde volmacht, een bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag ingediend met onder meer het verzoek telefonisch op het bezwaar te worden gehoord. In het bezwaarschrift is onderkend dat het te laat is ingediend. Ook is ingegaan op de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Daarover is in het bezwaarschrift het volgende vermeld:
“de termijnoverschrijding is verschoonbaar. Door het Corona-virus heeft het kantoor en al mijn medewerkers overuren gemaakt en ik reken op begrip.”
2.4.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 april 2020 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Belanghebbende is niet gehoord. In de uitspraak op bezwaar is vermeld dat vanwege kennelijke niet-ontvankelijkheid van het bezwaar het horen met toepassing van artikel 7:3, aanhef en letter a, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) achterwege is gelaten.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar belanghebbende had moeten horen voordat op het bezwaar werd beslist en of de termijnoverschrijding bij het instellen van bezwaar verschoonbaar is.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot terugwijzing naar de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Volgens belanghebbende had dat wat in bezwaar naar voren werd gebracht over de termijnoverschrijding op zijn minst aanleiding moeten geven tot een dialoog op de hoorzitting. De heffingsambtenaar voert aan dat het voor hem overduidelijk was dat de in bezwaar aangevoerde reden geen verschoonbaarheid zou opleveren.
4.2.
Het horen vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure. Van het horen mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en letter a, Awb slechts worden afgezien indien er op voorhand in redelijkheid geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Uit het bezwaarschrift volgt dat niet in geschil is dat de bezwaartermijn is overschreden en wat de reden is van die overschrijding. Er is geen rechtsregel die onder die omstandigheden van het bestuursorgaan verlangt dat het de belanghebbende (of zijn gemachtigde) vooraf hoort over zijn voornemen om het ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren. [1] Op grond van dat wat in het bezwaarschrift is aangevoerd (‘Door het Corona-virus heeft het kantoor en al mijn medewerkers overuren gemaakt’) kon de heffingsambtenaar in redelijkheid ervan uitgaan dat van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 Awb geen sprake was. De omstandigheid dat de uitbraak van dat virus plaatsvond gedurende de bezwaartermijn neemt immers niet weg dat een termijnoverschrijding bij het indienen van een bezwaarschrift van geval tot geval moet worden beoordeeld. Dat de uitbraak van het coronavirus tot extra werk bij de gemachtigde heeft geleid, biedt geen aanknopingspunt voor de conclusie dat in dit geval sprake was van een omstandigheid op grond waarvan kan worden geoordeeld dat artikel 6:11 Awb van toepassing is. Gelet hierop was de heffingsambtenaar niet gehouden belanghebbende uit te nodigen voor een hoorgesprek alvorens uitspraak op bezwaar te doen.
4.3.
Evenals in bezwaar en beroep is in hoger beroep als reden voor de termijnoverschrijding gewezen op de impact van de corona-maatregelen op de bedrijfsvoering van de gemachtigde. In beroep is daarover aangevoerd dat het kantoor van gemachtigde de werkwijze vanwege het coronavirus zeer ingrijpend heeft moeten wijzigen, waardoor enige zaken vertraging hebben gekregen. Verder is het kantoor aangepast, werd veel ‘Corona-gerelateerde’ post ontvangen en zijn de protocollen herzien. In hoger beroep heeft de gemachtigde aangegeven dat het kantoor in 2020 gesloten is geweest, medewerkers thuis gingen werken, IT-systemen en bureauvoorzieningen zijn aangepast en de werkstroom van de fysieke post anders is ingericht. Volgens de heffingsambtenaar is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar omdat het gaat om een professionele gemachtigde met enkele medewerkers in dienst, er na ontvangst van de opdracht op 21 maart 2020 nog ruim een week resteerde om tijdig bezwaar te maken en in geval van tijdgebrek wegens coronamaatregelen een pro forma bezwaarschrift had kunnen worden ingediend.
4.4.
De door belanghebbende aangevoerde redenen voor de termijnoverschrijding kunnen naar het oordeel van het hof niet leiden tot het oordeel dat het voor belanghebbende of de gemachtigde niet mogelijk was om binnen de wettelijke termijn, zo nodig pro forma, bezwaar tegen de naheffingsaanslag te maken. Zoals overwogen in 4.2 moet een termijnoverschrijding van geval tot geval worden beoordeeld. Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard dat de opdrachtverlening al voorafgaand aan de uitbraak van het coronavirus digitaal plaatsvond via het uploaden van naheffingsaanslagen of boeten en machtigingen via haar website. Ook tussen belanghebbende en de gemachtigde is de communicatie digitaal verlopen evenals vervolgens het indienen van het bezwaarschrift door de gemachtigde bij de heffingsambtenaar. De belemmeringen die zijn ondervonden bij het verwerken van de op papier gevoerde correspondentie deden zich daardoor in dit geval niet voor. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat de mogelijkheid om dit bezwaarschrift tijdig in te dienen is ontwricht door de uitbraak van het coronavirus of door de in maart 2020 genomen maatregelen van het kabinet om dat virus onder controle te krijgen. Dat de gemachtigde als gevolg van de destijds genomen kabinetsmaatregelen voorrang heeft gegeven aan het aanpassen van werkstromen en werkplekken boven het tijdig indienen van een (pro forma) bezwaarschrift vormt geen aanleiding om de gevolgen van die prioriteitsstelling niet voor rekening van belanghebbende te laten komen.
Tussenconclusie
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door W.A.P. van Roij, raadsheer, in tegenwoordigheid van N.A. de Grave, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De raadsheer,
N.A. de Grave W.A.P. van Roij
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad 22 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:84.