In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen, opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
De kern van het geschil is of de heffingsambtenaar de belanghebbende had moeten horen voordat op het bezwaar werd beslist en of de termijnoverschrijding bij het indienen van het bezwaar verschoonbaar is. De belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar niet in redelijkheid kon concluderen dat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk was zonder een hoorgesprek. De heffingsambtenaar daarentegen betoogt dat de redenen voor de termijnoverschrijding, die verband houden met de coronamaatregelen, niet voldoende zijn om de overschrijding als verschoonbaar te beschouwen.
Het hof oordeelt dat de heffingsambtenaar niet gehouden was om de belanghebbende te horen, omdat de overschrijding van de bezwaartermijn evident was. De door de belanghebbende aangevoerde redenen voor de termijnoverschrijding, zoals de impact van het coronavirus op de bedrijfsvoering van de gemachtigde, zijn niet voldoende om te concluderen dat het voor de belanghebbende onmogelijk was om tijdig bezwaar te maken. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Tevens wordt er geen griffierecht vergoed en zijn er geen redenen voor een veroordeling in de proceskosten.