ECLI:NL:GHSHE:2022:3688

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
200.291.723_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een bewindvoerder op grond van artikel 1:444 BW en bewijsrecht in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een bewindvoerder, [geïntimeerde], op basis van artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek. [appellant] heeft [geïntimeerde] aangeklaagd omdat zij bij de aanvraag van een verzekering onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn strafrechtelijk verleden. [geïntimeerde] was tot 15 november 2015 bewindvoerder van [appellant] en heeft op een aanvraagformulier voor een verzekering ten onrechte 'nee' aangekruist op de vraag of er sprake was van een strafrechtelijk verleden. Dit leidde tot de afwijzing van een schadeclaim door de verzekeraar, Nationale Nederlanden, die stelde dat [appellant] zijn strafrechtelijk verleden had verzwegen. Het hof heeft in hoger beroep de feiten zoals vastgesteld door de kantonrechter overgenomen, en geconcludeerd dat [geïntimeerde] tekort is geschoten in haar zorgplicht als bewindvoerder. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] niet voldoende had aangetoond dat zij niet op de hoogte was van het strafrechtelijk verleden van [appellant]. De vorderingen van [appellant] zijn in hoger beroep afgewezen, en het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. [appellant] is in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.291.723/01
arrest van 25 oktober 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. F.E.L. Teerling te Heerlen,
tegen
[geïntimeerde] ,handelend onder de naam [x] -Budgetcoaching,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.D. Meerkerk-van den Boogaard te Rotterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 18 mei 2021 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, onder zaaknummer 8604878 \ CV EXPL 20-2983 gewezen vonnis van 16 december 2020.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 18 mei 2021 waarbij het hof een mondelinge behandeling heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 juni 2021;
  • de memorie van grieven van 9 november 2021, met producties;
  • de memorie van antwoord van 1 februari 2022, met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

6.1.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de feiten zoals die door de kantonrechter in het bestreden vonnis zijn vastgesteld. De juistheid daarvan is in hoger beroep niet betwist. Het hof verwijst kortheidshalve naar de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van het bestreden vonnis.
6.1.2.
Zakelijk weergegeven komen de feiten erop neer dat [geïntimeerde] tot 15 november 2015 als bewindvoerder van [appellant] diens vermogen beheerde. In dat verband heeft zij op 25 september 2014 namens [geïntimeerde] een aanvraagformulier voor een Woon- en Vrijetijdpakket verzekering ingediend bij Aegon (na een portefeuilleoverdracht nu Nationale Nederlanden). Daarin was onder meer de navolgende vraag opgenomen:
Strafrechtelijk verleden
Bent u of één van uw andere gezinsleden in de afgelopen 8 jaar als verdachte, veroordeelde of gedetineerde in aanraking geweest met politie of justitie in verband met:
diefstal, verduistering, heling, bedrog, oplichting, valsheid in geschrifte, of poging(en) daartoe;
vernieling of beschadiging, mishandeling, afpersing, bedreiging of een misdrijf gericht tegen de persoonlijke vrijheid of tegen het leven of poging(en) daartoe;
(…)
Een misdrijf in het verkeer met letsel of dood tot gevolg of heeft u in de afgelopen 5 jaar een rijontzegging gehad van 4 maanden of langer?
Als u deze vraag met “ja” heeft beantwoord, stuur ons dan een kopie van de door justitie aan u of één van uw gezinsleden gezonden berichten. Daaruit moet blijken om welk strafbaar feit het ging, of het tot een rechtszaak is gekomen en wat het resultaat daarvan was. (…)”
Als antwoord op deze vraag heeft [geïntimeerde] op het formulier “nee” aangekruist.
6.1.3.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende [appellant] blijkt dat hij in de periode van 25 september 2006 tot 25 september 2014 meermaals met justitie in aanraking is geweest. Het uittreksel vermeldt in deze periode meer dan 10 voor de beantwoording van de gestelde vraag relevante antecedenten, waarvan de laatste een veroordeling door de politierechter betrof van 22 augustus 2013.
6.1.4.
Nadat [appellant] vanwege een woninginbraak in 2018 een schadeclaim had ingediend bij Nationale Nederlanden (tot een bedrag van € 19.126,=), heeft Nationale Nederlanden bij brief van 16 mei 2019 de claim afgewezen, omdat [appellant] ten onrechte bij de aanvraag van de verzekering zijn strafrechtelijk verleden had verzwegen en daarover tegenover een onderzoeker, die Nationale Nederlanden had ingeschakeld om de woninginbraak en de schadeclaim te onderzoeken, ook een onjuiste verklaring had afgelegd. Volgens Nationale Nederlanden is het strafrechtelijk verleden van [appellant] aanzienlijk groter dan hij verklaarde, nu uit het uittreksel van de justitiële documentatie van [appellant] blijkt dat hij in de periode van 8 jaar vóór aanvraag van de verzekering negen keer was vervolgd voor diefstal, heling en mishandeling.
6.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellant] , voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] jegens hem toerekenbaar tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder en derhalve in de nakoming van de verbintenis;
een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] jegens hem aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van het toerekenbaar tekort schieten van [geïntimeerde] in de zorg van een goed bewindvoerder;
een verklaring voor recht dat [appellant] niet verwijtbaar heeft gehandeld met betrekking tot de aanvraag van de betreffende verzekering bij Aegon;
de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan eiser van de misgelopen schadeclaim ad €19.126,=;
de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan eiser van de door Nationale Nederlanden gevorderde behandelingskosten ad € 1.230,78;
de veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis;
de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan eiseres de nakosten ad € 131,= dan wel € 199,=, voor zover betekening van het te wijzen vonnis noodzakelijk is.
6.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de uitoefening van haar taak als bewindvoerder, doordat zij eigenmachtig en tegen beter weten in bij de aanvraag van de verzekering de vraag of sprake was van een strafrechtelijk verleden in de periode van acht jaar vóór de datum van de aanvraag met “nee” heeft beantwoord. Zij heeft dit ingevuld zonder dit bij [appellant] te verifiëren en terwijl zij wist dat dat antwoord niet juist was, omdat het strafrechtelijk verleden meermaals tussen [appellant] en [geïntimeerde] ter sprake was gekomen. En als zij dat al niet wist, had zij daar vóór het invullen van het formulier naar moeten vragen. De vragen zijn echter nimmer aan [appellant] voorgelegd. Op grond van het bepaalde in artikel 1:444 BW is [geïntimeerde] aansprakelijk wanneer zij tekortschiet in de zorg van een goed bewindvoerder. Dat geval doet zich hier volgens [appellant] voor.
6.2.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen dat [appellant] in het licht van het gemotiveerd verweer van [geïntimeerde] zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd, dat [appellant] in elk geval de door Nationale Nederlanden ingeschakelde onderzoeker verkeerd heeft ingelicht met betrekking tot zijn strafrechtelijk verleden en dat [appellant] geen schade heeft geleden als gevolg van de weigering van Nationale Nederlanden om uit te keren, omdat geen verzekeringsovereen-komst tot stand zou zijn gekomen als bij het aanvragen van de verzekering wel naar waarheid zou zijn ingevuld dat hij een strafrechtelijk relevant verleden had. Tot slot heeft de kantonrechter nog overwogen dat elke onderbouwing van de omvang van het gevorderde bedrag ontbreekt, zodat ook niet is aangetoond dat de schadeclaim onder andere omstandigheden wel zou zijn gehonoreerd.
6.3.
[appellant] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen. Voor zover [appellant] zijn voormelde vordering onder 4. nu aanvult met de subsidiaire vordering om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan eiser van de verzekeringspremie van € 450,66, is evenwel sprake van een eiswijziging in beroep. Bij gebreke van een gesteld of gebleken bezwaar daartegen, is die eiswijziging toelaatbaar.
6.4.
Grief I is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] , in het licht van het gemotiveerde verweer van [geïntimeerde] , zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Deze grief slaagt niet. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Als grondslag voor zijn vordering stelt [appellant] dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van een wettelijke zorgplicht, voortvloeiend uit het bepaalde in artikel 1:444 BW, en uit dien hoofde aansprakelijk is voor door [appellant] geleden en nog te lijden schade. Ter onderbouwing van het beoogde rechtsgevolg (aansprakelijkheid voor schade) heeft [appellant] gesteld dat [geïntimeerde] tot bewindvoerder is benoemd over zijn vermogen, uit dien hoofde het beheer over dat vermogen had en in dat verband een aanvraagformulier voor het verkrijgen van een inboedelverzekering, buiten zijn medeweten om en tegen beter weten in, onjuist heeft ingevuld, als gevolg waarvan hem een schade-uitkering door de verzekeraar is geweigerd. Kennelijk heeft de kantonrechter bedoeld te oordelen dat [appellant] zijn stellingen in het licht van het door [geïntimeerde] gevoerde verweer nader had behoren te onderbouwen en concretiseren, maar dit ten onrechte heeft nagelaten, wat tot afwijzing van het gevorderde moet leiden.
6.5.
[geïntimeerde] erkent dat zij ten tijde van de aanvraag van een inboedelverzekering als bewindvoerder was aangesteld om als zodanig het beheer te voeren over het vermogen van [appellant] . [geïntimeerde] erkent verder dat zij het aanvraagformulier voor de inboedelverzekering heeft ingevuld. Zij erkent voorts ook dat op dat formulier ten onrechte achter de vraag naar een relevant strafrechtelijk verleden door haar ‘nee’ is ingevuld. Dit erkend hebbende, staat in beginsel vast dat zij een zorgplicht heeft geschonden door in het kader van het door haar gevoerde beheer van het vermogen van [appellant] bij het aanvragen van een verzekering onjuiste informatie te verstrekken aan de verzekeraar. [geïntimeerde] heeft in zoverre tot verweer aangevoerd dat een tekortschieten haar niet kan worden toegerekend, omdat zij niet bekend was met het strafrechtelijk verleden, doordat [appellant] dit voor haar heeft verzwegen toen die vraag aan de orde kwam.
6.6.
[geïntimeerde] heeft gesteld dat [appellant] haar nooit voldoende op de hoogte heeft gebracht van zijn strafrechtelijk verleden, zelfs niet van een schadevergoeding die hij vanwege een verkeersdelict in 2012 heeft moeten betalen. [geïntimeerde] stelt dat bij een huisbezoek aan [appellant] op 15 augustus 2014 het aanvraagformulier en de daarop gestelde vragen met [appellant] is/zijn besproken, waarbij hem ook de vraag is voorgelegd of hij of één van zijn gezinsleden in de afgelopen acht jaar als verdachte, veroordeelde of gedetineerde in aanraking was geweest met politie of justitie in verband met de op het formulier vermelde delicten. [appellant] heeft die vraag volgens [geïntimeerde] toen ontkennend beantwoord, hoewel achteraf uit een uittreksel van de justitiële documentatie het tegendeel is gebleken. [geïntimeerde] kon niet anders dan door informatie van [appellant] op de hoogte komen van zijn strafrechtelijk verleden. Dat het aanvraagformulier met [appellant] is besproken blijkt volgens [geïntimeerde] uit het feit dat op de ook op het formulier gestelde vraag of [appellant] of één van zijn gezinsleden door een advocaat was bijgestaan is ingevuld
“alimentatie / omgangsregeling met ex-partner volledig afgehandeld”. [geïntimeerde] voert aan dat zij deze informatie alleen van [appellant] kan hebben gekregen.
6.7.
In reactie op de stellingname van [geïntimeerde] betoogt [appellant] in de toelichting op grief I dat de inhoud van het aanvraagformulier niet met hem zou zijn besproken en voert hij aan dat [geïntimeerde] haar stellingname op dit punt niet gemotiveerd zou hebben. Dat laatste is echter niet juist, omdat [geïntimeerde] heeft gewezen op een omstandigheid die erop wijst dat het aanvraagformulier moet zijn ingevuld met informatie die zij alleen van [appellant] kan hebben verkregen, waaruit volgt dat het formulier met hem moet zijn besproken.
6.8.
Verder heeft [appellant] aangevoerd dat [geïntimeerde] wel op de hoogte was van zijn strafrechtelijk verleden, waarbij [appellant] verwijst naar een e-mailbericht uit 2012, productie 13 bij memorie van grieven. In deze mail schrijft [geïntimeerde] aan [appellant] :
“Hoi [appellant] ,
Zorg er aub voor dat dit wordt geregeld !!!
Na alle moeite is het niet de bedoeling dat je wegens het niet nakomen van je informatieplicht, je er nu al uit wordt gegooid !!!
Ik heb nooit stukken gezien van de Wajong dus daar kan ik je niet aan helpen.
De laatste beschikking WWB heb ik wel, maar daarin kun je lezen dat je vast hebt gezeten, dus ik moet eens even kijken hoe we daaromheen werken….”
Naar het oordeel van het hof blijkt hier echter niet uit dat [geïntimeerde] ook op de hoogte was van de
relevantegegevens met betrekking tot het strafrechtelijk verleden van [appellant] , omdat hieruit niet blijkt dat [geïntimeerde] ook op de hoogte is gesteld van de aard van de feiten waarvoor de vrijheidsstraf was ondergaan, noch van de details die bij een antwoord “ja” ter toelichting opgegeven hadden moeten worden. Bovendien blijkt uit die e-mail niets ten aanzien van een strafrechtelijk verleden van gezinsleden van [appellant] , waar op het aanvraagformulier ook naar geïnformeerd wordt. De beschikking waar in de mail naar wordt verwezen heeft [geïntimeerde] als productie 4 bij memorie van antwoord in het geding gebracht. Ook die vermeldt niet de relevante strafrechtelijke gegevens, omdat daaruit niet blijkt voor welke feiten vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden. Aan de door [appellant] in zijn reactie genoemde e-mail uit 2012 kan daarom niet worden ontleend dat [geïntimeerde] in september 2014 in voldoende mate op de hoogte was van alle voor de beantwoording van de vraag relevante informatie met betrekking tot het strafrechtelijk verleden van [appellant] .
6.9.
Wanneer een bewindvoerder als beheerder van het vermogen van een cliënt formulieren invult en daarbij verklaart dat de daarop gegeven antwoorden naar waarheid zijn gegeven, brengt de zorgplicht die uit artikel 1:444 BW voortvloeit met zich dat de bewindvoerder verifieert of de ingevulde gegevens juist zijn. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat zij dit ook heeft gedaan bij gelegenheid van een huisbezoek aan [appellant] op 15 augustus 2014. Dat zij [appellant] op die dag heeft bezocht, is door [appellant] niet betwist. Dat bij die gelegenheid het aanvraagformulier is doorgenomen, zoals door [geïntimeerde] gesteld, volgt vooralsnog in voldoende mate uit de omstandigheid dat daarop met de hand persoonlijke, niet vermogensrechtelijke informatie is ingevuld over contacten met een advocaat. Die informatie kan [geïntimeerde] alleen van [appellant] hebben gekregen. Een andere verklaring hiervoor is door [appellant] niet gegeven.
Onder de gegeven omstandigheden, waaronder het tijdverloop sedert het invullen van het formulier, heeft [geïntimeerde] daarmee voldoende gemotiveerd onderbouwd dat dit formulier met [appellant] is doorgenomen. In dat geval is het dan voldoende aannemelijk dat daarbij ook is gesproken over de vraag naar het strafrechtelijk verleden van [appellant] en zijn gezinsleden. De enkele blote ontkenning van [appellant] dat het aanvraagformulier met hem is besproken levert in dit verband geen voldoende gemotiveerde weerlegging op van het door [geïntimeerde] gevoerde betoog. Dat geldt te meer, omdat uit het voorgaande volgt dat die ontkenning niet op de feiten berust. Ook de in de inleidende dagvaarding geponeerde stelling dat [appellant] meermalen met [geïntimeerde] over zijn strafrechtelijk verleden zou hebben gesproken is verder niet nader feitelijk onderbouwd door te stellen wanneer en in welke context dat zou zijn geweest en welke informatie daarbij aan [geïntimeerde] zou zijn verstrekt.
6.10.
Het bewijsaanbod dat [appellant] in eerste aanleg en in hoger beroep heeft gedaan zal het hof passeren. Het hof komt aan bewijslevering niet toe, omdat wat [appellant] te bewijzen aanbiedt, voor een deel niet (voldoende) is gespecificeerd en voor zover dat wel is gespecificeerd is, geen concreet feit bevat dat het hof anders kan doen oordelen, terwijl hetgeen door [geïntimeerde] is gesteld met betrekking tot het gesprek op 15 augustus 2014 niet voldoende gemotiveerd is weersproken.
6.11.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat grief I niet slaagt. Uit het voorgaande volgt dat [appellant] de aan zijn vorderingen ten grondslag gelegde verwijten onvoldoende heeft onderbouwd waardoor in rechte niet is gebleken van het bestaan van aansprakelijkheid op grond van artikel 1:444 BW. De vorderingen van [appellant] stranden op dat oordeel. Hetgeen [appellant] in de overige grieven nog heeft aangevoerd behoeft dan verder geen bespreking meer.
6.12.
Op grond van het voorgaande zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen. [appellant] heeft ook in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij te gelden en zal op die grond worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep. [geïntimeerde] heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten met nakosten en te vermeerderen met wettelijke rente. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, zo nodig onder verbetering van de gronden waarop dat berust;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 772,= aan griffierecht en op € 2.884,= aan salaris advocaat en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, R.J.M. Cremers en J.J.M. Saelman en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 oktober 2022.
griffier rolraadsheer