Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 11 april 2022;
- het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 10 juni 2022;
- de akte toelichting beroepschrift aan de zijde van [de werknemer] , ingekomen ter griffie op 31 augustus 2022;
- de antwoordakte met productie 14 aan de zijde van de Universiteit, ingekomen ter griffie op 13 september 2022;
- [de werknemer] , bijgestaan door de beëdigd tolk, mevrouw drs. M. Kenninck (tolkennummer 1008), en bijgestaan door mr. Veen-Brom;
- de Universiteit, vertegenwoordigd door de heer [betrokkene 1] (interim decaan [faculteit] Faculteit), de heer [betrokkene 2] (departementshoofd) en mevrouw drs. [betrokkene 3] (HR-manager), allen bijgestaan door mr. Staudt-Bos;
- als toehoorders waren aan de zijde van de Universiteit aanwezig: mevrouw mr. [betrokkene 4] (HR / arbeidsrecht jurist) en mevrouw mr. [betrokkene 5] (arbeidsrecht jurist);
- de ter zitting door mr. Veen-Brom overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen.
3.De beoordeling
Dear Tenure-Trackers at [school 1] ’s [department]’;
‘In line with the business-case, there are 4 Tenure Track Assistant Professors that started at [institute] before the end of 2016 (…) covering the 4 specified research areas (see Table 1 below). (...)’In de ‘Table 1’ staan voorts vier namen opgesomd, waaronder [de werknemer] ;
unlikely’ is dat zijn contract wordt verlengd, gezien de financiële situatie van [department] . [de werknemer] heeft het stuk niet voor ‘gezien’ (“seen”) getekend;
primair:
De artikelen 2.2a en 6.5a van deze Cao zijn in de onderhavige zaak relevant.
Uit niets blijkt dat dergelijke afspraken met [de werknemer] zijn gemaakt en vastgelegd, ook niet kort na aanvang van het dienstverband of nog later. Een tenure track positie had expliciet (als een beding) overeengekomen moeten worden en dat is bij [de werknemer] niet gebeurd. Het hof is dan ook van oordeel dat bij aanvang van de arbeidsovereenkomst geen enkel misverstand kon bestaan over de functieaanduiding Assistant Professor en over de tijdelijke duur van het contract. Het arbeidscontract van [de werknemer] was ‘gewoon’ conform (artikel 2.2a van) de Cao een eenmalig dienstverband voor bepaalde tijd en de Universiteit had geen enkele verplichting of aanleiding om in het contract of in de vacaturetekst de term ‘non-tenure’ te zetten. Dat laatste zou – zoals de Universiteit ook terecht heeft aangevoerd – de omgekeerde wereld zijn.
De stelling van [de werknemer] dat een positie als Assistant Professor vrijwel altijd een tenure track-positie is, heeft de Universiteit voldoende weerlegd. De rechtpositie van [de werknemer] was dus duidelijk. De tussenconclusie van het hof is dat bij de aanvang van het dienstverband (of kort na zijn indiensttreding) geen tenure track met [de werknemer] is overeengekomen.
De aan [de werknemer] , overigens steeds op zijn verzoek, verstrekte tenure guidelines en de ‘procedure for Tenure Track Evaluation’, betreffen naar het oordeel van het hof niet meer dan informatie die hij zelf nodig had als basis voor de in de werkgroep - waartoe hij immers behoorde - te ontwikkelen tenure guidelines voor [institute] / [department] , die echter nooit formeel zijn afgerond. Ook in lijn met de intentie van de Universiteit is [de werknemer] gedurende zijn dienstverband meermalen gezegd ‘zorg ervoor dat je aan de criteria voor een tenure voldoet’ (bijvoorbeeld in de email van 12 juli 2018 (productie 17)
‘I hope this journal list helps you to meet your publication targets for tenure and promotion’en in de beoordeling van 2 april 2019; productie 5), maar dat zijn aansporingen en aanmoedigingen geweest, geen toezeggingen. Immers, onweersproken is dat [de werknemer] zelf de ambitie had om na zijn dienstverband een tenure te verkrijgen. Ondanks die ambitie en de aanwezige werkdruk, mocht [de werknemer] in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet verwachten dat op hem de tenure track positie van toepassing was (geworden).
5 publications in top and very good academic journals, al least one of the 5 publications in a top academic journal”. Volgens de Universiteit zou [de werknemer] niet aan de eisen hebben voldaan en was het ook niet te verwachten dat hij binnen afzienbare tijd daaraan zou voldoen. [de werknemer] heeft dit niet althans onvoldoende weerlegd. Daarbij staat vast dat zijn beoordelingen niet ‘excellent’ zijn, hetgeen wel van een tenure tracker wordt verwacht.
Het hof acht de stellingen van [de werknemer] dat hij feitelijk de werkzaamheden van een tenure tracker verrichtte en door de Universiteit werd behandeld en beoordeeld als een tenure tracker, en dat hij ook een tenure track zou hebben verworven
alshij het assessment had mogen verrichten, ook om deze reden onvoldoende aannemelijk. Voor het verwerven van een dergelijke tenure track waren immers ook diverse voordrachten nodig en die lagen niet in de rede gezien de gebleken beoordelingen.
náhet beëindigen van zijn dienstverband. Daarentegen blijkt uit de stukken wél dat de heer [betrokkene 2] op 8 oktober 2020 voor [de werknemer] een aanbevelingsbrief heeft geschreven en dat [de werknemer] zelf in de laatste maanden van zijn dienstverband aan het solliciteren was.
inmiddelsHR 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1374 -, maar beide punten zijn niet voldoende om de hoge lat van de ernstige verwijtbaarheid (grief IV) dan wel van strijd met goed werkgeverschap (7:611 BW) te halen. Ook is geen sprake van (het halen van de eveneens hoge lat van) de onaanvaardbare situatie als bedoeld in artikel 6:248 BW, waarop [de werknemer] in het kader van de schadevergoeding (grief V) een beroep heeft gedaan.
‘(…) over hetgeen niet tijdig aan [de werknemer] is betaald sinds 1 augustus 2021’), wijst het hof dit af, nu een dergelijk verzoek te ruim is en het meerdere ook niet verder is toegelicht in de zesde grief.
Over de aanzegvergoeding - zelf ook al een prikkel, gezien HR 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1374 , r.o. 3.2.2. - is naar het oordeel van het hof overigens in ieder geval geen wettelijke verhoging verschuldigd.
Dit betekent dat het hof ook het primaire verzoek c. (geheel) afwijst.
Het hof zal [de werknemer] veroordelen in de proceskosten in hoger beroep, nu hij (grotendeels) in het ongelijk is gesteld. Hierbij zal het hof 2,5 punt toewijzen in tariefgroep II (€ 1.114,--), nu tussen partijen op verzoek van [de werknemer] een extra inhoudelijke gedachtewisseling in hoger beroep heeft plaatsgevonden
voorde mondelinge behandeling in hoger beroep.
Het hof zal voorts ambtshalve (op de voet van artikel 288 Rv) deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.