ECLI:NL:GHSHE:2022:3296

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
200.313.334_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over minderjarigen na zorgelijke ontwikkeling en onvoldoende opvoedingscapaciteiten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 29 april 2022 het ouderlijk gezag had beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot voogd had benoemd. Het hof oordeelde dat de moeder niet in staat was om te voorzien in de specifieke opvoedingsbehoeften van de kinderen, die kwetsbaar zijn en ingrijpende levensgebeurtenissen hebben meegemaakt. De moeder had weliswaar een affectieve relatie met de kinderen, maar haar eigen beperkingen en problematiek maakten het onmogelijk om de zorg en opvoeding te bieden die de kinderen nodig hebben. Het hof concludeerde dat de aanvaardbare termijn voor het herstel van het gezag was verstreken en dat het in het belang van de kinderen was om het gezag van de moeder te beëindigen. De uitspraak is gedaan met inachtneming van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, dat stelt dat gezagsbeëindiging alleen kan plaatsvinden als voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind. Het hof oordeelde dat dit in dit geval het geval was, gezien de ontwikkeling van de kinderen en de onmogelijkheid van de moeder om aan hun opvoedingsbehoeften te voldoen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 29 september 2022
Zaaknummer: 200.313.334/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/391490 / FA RK 21-5233
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.V. de Nooijer,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep.
In het kort:
Deze zaak gaat over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1](hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2015, en
  • [minderjarige 2](hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2016.
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
- de
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
-
[vader],
wonende te [woonplaats] ),
hierna te noemen: de vader,
voormalig advocaat: mr. A.L. Witteveen,
-
[pleegouders 1],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 2] ,
-
[pleegouders 2]
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 juli 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking - voor zover het betreft de beëindiging van haar ouderlijk gezag - te vernietigen en het verzoek van de raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder af te wijzen en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met bijlage, ingekomen ter griffie op 30 augustus 2022, heeft de raad verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 31 augustus 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het ingestelde beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 september 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. De Nooijer;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad]
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.1.
De vader, de pleegouders van [minderjarige 2] en de pleegouders van [minderjarige 1] zijn
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 2 augustus 2022;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 24 maart 2022;
- brief van de GI van 11 augustus 2022 (later toezenden verweer);
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 17 augustus 2022;
- mailbericht van de raad van 23 augustus 2022 (verzoek uitstel termijn verweer);
- het V8-formulier van de advocaat van de moeder van 25 augustus 2022;
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 29 augustus 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens deze relatie zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De vader heeft de kinderen erkend. De vader en de moeder hebben ieder ook nog kinderen uit een eerdere relatie.
3.2.
De vader, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben de Nederlandse nationaliteit. De moeder heeft de Belgische nationaliteit.
3.3.
De vader en de moeder oefenden tot 29 april 2022 gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.
3.4.
Bij beschikking van 17 november 2015 is [minderjarige 1] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is sindsdien telkens verlengd, laatstelijk tot 17 mei 2022.
3.5.
Bij beschikking van 23 augustus 2016 is [minderjarige 2] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is sindsdien telkens verlengd, laatstelijk tot 17 mei 2022.
3.6.
Sinds 4 juli 2017 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg. Deze maatregel is sindsdien telkens verlengd, laatstelijk tot 17 mei 2022. Op basis van voornoemde machtigingen verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in afzonderlijke pleeggezinnen.
3.7.
Bij beschikking van 29 april 2022 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het ouderlijk gezag van de vader en de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigd en de GI tot voogd over hen benoemd.
3.8.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.9.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
Het raadsrapport is onzorgvuldig, niet transparant en bevat daarnaast onjuiste informatie waardoor het rapport niet als grondslag kan dienen ter onderbouwing van het verzoek. Alleen om die reden al dient het verzoek van de raad te worden afgewezen. Het is onbegrijpelijk dat de raad het eerdere rapport van 29 oktober 2021 heeft ingetrokken terwijl de conclusies ten aanzien van de moeder in dat rapport overduidelijk waren. De raad concludeerde in dat rapport immers dat een gezagsbeëindigende maatregel, gezien de toenmalige omstandigheden, een te zware en vergaande maatregel was. Vervolgens is er een nieuw rapport opgesteld dat grotendeels identiek is. Anders dan de raad stelt heeft er geen geheel nieuw onderzoek plaatsgevonden. De gebruikte informatie is achterhaald, positieve conclusies over de moeder zijn weggelaten, gesprekken zijn gekopieerd en de raad komt bij iedere zitting met een ander verhaal. Een dergelijk onzorgvuldig opgesteld rapport mag nooit als grondslag dienen voor een dermate ingrijpend verzoek als het beëindigen van het gezag, aldus de moeder.
Daarnaast is er naar de mening van de moeder niet voldaan aan de wettelijke vereisten die aan een gezagsbeëindiging worden gesteld. De rechtbank heeft bij de beoordeling de rapportage van het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna: KSCD) als onderbouwing gebruikt. Het KSCD heeft echter onderzoek gedaan naar de vraag of thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder aan de orde kon zijn. De antwoorden op de onderzoeksvragen die zien op een thuisplaatsing kunnen niet één op één worden overgenomen ter beantwoording van de vraag of het gezag van de moeder beëindigd dient te worden. Op dat punt gaf de rapportage juist aan dat er geen signalen naar voren waren gekomen dat de moeder haar gezag over de kinderen misbruikte of keuzes maakte die niet in het belang van de kinderen waren. De persoonlijk begeleider van de moeder heeft in een brief bevestigd dat het goed gaat met de moeder en dat zij een stabiele basis voor zichzelf heeft gecreëerd. De moeder is erg betrokken bij de kinderen en geniet van de momenten met haar kinderen.
Blijkens de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging dat hiervan slechts sprake kan zijn op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind. Nu de moeder de plaatsing van de kinderen bij de pleegouders al geruime tijd accepteert en er geen belemmeringen zijn bij het nemen van belangrijke beslissingen over hen, worden de kinderen niet in hun ontwikkeling bedreigd en zou de instandhouding van het gezag van de moeder, mede gezien de jonge leeftijd van de kinderen, geen onzekerheid voor hen opleveren. De moeder zal haar medewerking blijven verlenen aan toekomstige verlengingen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing alsmede aan te nemen gezagsbeslissingen en zij zal [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daar op geen enkele manier mee belasten. Een gezagsbeëindiging levert dan ook een schending van artikel 8 EVRM op. De moeder verwijst in dit verband naar een recente uitspraak van het gerechtshof ’s Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2022:76) en een recente uitspraak van de rechtbank Overijssel (ECLI:NL:RBOVE:2022:512).
3.10.
De raad voert in het verweerschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan.
Bij brief van 8 maart 2022 is zorgvuldig en gedetailleerd uitleg gegeven over hoe het raadsrapport tot stand is gekomen en wat de doorslag heeft gegeven om niet volledig nieuwe gesprekken met de betrokkenen te voeren. Hierbij is rekening gehouden met de wensen van de ouders, de belastbaarheid en het belang van de kinderen (gezien de spanningen die dit geeft voor betrokkenen). Er is door de ouders niet gereageerd op het concept rapport dat aan hen is toegezonden, ook niet ten aanzien van de totstandkoming van de gespreksverslagen. Vervolgens hebben de ouders tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank nog de gelegenheid gehad om hun standpunten nader toe te lichten. Daaruit is gebleken dat de essentie van hun standpunten in het rapport is opgenomen. Het rapport is dan ook transparant en bruikbaar en het onderzoek is voldoende zorgvuldig verlopen.
De informatie van de pleegouders die in het eerste rapport ontbrak, heeft er wel toe geleid dat de raad, anders dan na het eerste rapport, een beëindiging van het gezag van de moeder noodzakelijk vindt.
De raad heeft zorgen rondom het nemen van gezagsbeslissingen door de moeder. De grootste zorg is dat de moeder gezien haar eigen kwetsbaarheden niet altijd de juiste keuzes kan maken en daarmee de juiste beslissingen kan nemen. Daarnaast kan er onvoldoende op worden vertrouwd dat de moeder alle informatie deelt. De moeder neemt een betrokken houding aan, maar heeft beperkte verstandelijke vermogens en er is sprake van een beperkte leerbaarheid en beperkt inzicht. Moeder is beïnvloedbaar en niet opgewassen tegen de vader. De raad is bezorgd dat de moeder onder druk van de vader besluiten zou kunnen nemen die niet in haar belang of in het belang van de kinderen zijn. Daarnaast zou, wanneer het gezag van de moeder in stand zou blijven, de moeder verantwoordelijk zijn voor het verstrekken van informatie over de kinderen aan de vader. Hiermee zou zij overvraagd worden en dit zou ook weer het risico met zich brengen dat de moeder zich laat beïnvloeden door de frustraties en boosheid van de vader.
Als voorbeeld noemt de raad de recente situatie waarin de moeder heeft afgezien van het geven van schriftelijke toestemming voor met haar behandeling samenhangende medicatie voor [minderjarige 2] . In eerste instantie gaf de moeder hier mondeling wel toestemming voor, maar ze heeft dat nooit op papier bevestigd. Dit benadrukt dat de moeder onvoldoende in staat is opvoedersverantwoordelijkheid te dragen. Dit weegt extra zwaar nu de kinderen specifieke opvoedingsbehoeften hebben en hierin goede begeleiding vragen.
De moeder lijkt de plaatsing van de kinderen in de pleeggezinnen steeds meer te gaan accepteren, maar haar intrinsieke wens is nog steeds gericht op een thuisplaatsing van de kinderen. Er wordt echter al geruime tijd niet meer gewerkt naar thuisplaatsing. Het telkens weer verlengen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing brengt het risico met zich dat er onrust en spanningen worden opgeroepen, met name in de pleeggezinnen. Dit kan het gevoel van veiligheid voor de kinderen negatief beïnvloeden en loyaliteitsproblemen veroorzaken. Bovendien strookt een eindeloze verlenging, zodra duidelijk is dat de kinderen niet meer thuis zullen wonen, niet met de bedoeling van de wetgever.
De raad heeft nagedacht over behoud van het gezag voor de moeder in een vrijwillig kader, echter dit is niet in het belang van de kinderen en om die reden handhaaft de raad haar stelling zoals verwoord in de raadsrapportage van 29 oktober 2021.
3.11.
De GI voert in het verweerschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan.
De raad heeft terecht besloten om het onderzoek te herzien en aan te vullen. Voor de GI is al langere tijd duidelijk dat de moeder niet achter de uithuisplaatsing staat én dat zij haar gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wil behouden.
Hoewel de moeder tijdens zittingen heeft uitgesproken achter de plaatsingen te staan, is zij rond en na de zittingen blijven benoemen dat zij soms geen vertrouwen heeft in de pleegouders vanwege zaken uit het verleden of dingen die tijdens een bezoek gebeuren. Daarnaast bestaat bij de moeder de diepe wens om de contacten met de kinderen verder uit te breiden en op die manier mogelijk toch meer of bijna volledige zorg voor de kinderen te dragen. Daarmee geeft de moeder wisselende signalen af (ook aan de kinderen) ten aanzien van de uithuisplaatsingen.
Duidelijk is echter dat het perspectief van de kinderen niet bij de ouders ligt en dat de aanvaardbare termijn al geruime tijd is verstreken. De moeder is niet in staat om het gezag over de kinderen uit te oefenen omdat zij vanwege haar verstandelijke beperking en persoonlijke problematiek het belang van de kinderen niet altijd voorop kan zetten. Daar komt nog bij dat als de moeder het gezag behoudt, zij ook de communicatie met de vader zal moeten oppakken. Er zijn gegronde redenen zijn om aan te nemen dat zij dit niet kan in het belang van de kinderen.
De moeder stelt dat zij meewerkt aan beslissingen voor de kinderen. Vlak voor de uitspraak van de rechtbank over de gezagsbeëindiging is de moeder verzocht om toestemming te geven voor de start van medicatie bij [minderjarige 2] , naar aanleiding van een onderzoek bij [instelling psychologie] (kinder- en jeugdpsychologie). De moeder had sterke twijfels ten aanzien die medicatie. Uiteindelijk heeft de moeder wel mondeling toestemming gegeven maar ze heeft nooit de betreffende formulieren ondertekend. Medicatie is hierdoor ook pas kunnen starten na het uitspreken van de gezagsbeëindiging. Ook bij het starten van het KSCD onderzoek is er lang gewacht totdat moeder de juiste papieren had ondertekend.
Een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn er op gericht dat de ouders weer zelf de verantwoordelijkheid gaan dragen voor de opvoeding en dat een terugkeer naar huis mogelijk wordt gemaakt. Nu er aan deze twee punten niet meer gewerkt wordt zijn een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet meer de geëigende maatregelen. Daarnaast geeft het jaarlijks beoordelen van de situatie, het bespreken van de verzoeken en het afwachten of er wel of geen zitting komt stress in de pleeggezinnen en bij de kinderen.
De GI verzoekt het hof het hoger beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het ingestelde beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De motivering van de beslissing
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
3.12.2.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.12.3.
Vast staat dat de moeder het gezag niet misbruikt.
3.12.4.
Wel is het hof van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zodanig opgroeien dat hun ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding als bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW te dragen binnen een voor de persoon en ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanvaardbaar te achten termijn.
3.12.5.
Het hof neemt hierbij het volgende in overweging.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn kwetsbare kinderen die ingrijpende levensgebeurtenissen hebben meegemaakt. Tijdens hun vroege kindertijd zijn ze belast met stressvolle omstandigheden en hebben de ouders hen gebrekkige basale zorg en veiligheid geboden. [minderjarige 1] heeft gezien zijn gehechtheidsproblematiek een duidelijke structuur en voorspelbaarheid nodig en is gebaat bij continuïteit en stabiliteit. Uit de overgelegde stukken blijkt dat zijn gedrag veel aandacht en aansturing vraagt. Ook bij [minderjarige 2] zijn er zorgen rondom haar sociaal-emotionele ontwikkeling, met name op het gebied van gehechtheid en emotie/gedragsregulatie. Zij heeft een opvoeder nodig met sterke sensitieve en responsieve vaardigheden, die haar kan ondersteunen bij het reguleren van haar heftige emoties en haar grensoverschrijdend gedrag. Vanwege haar forse problematiek heeft zij extra ondersteuning op school en is er aanvullend psycho-diagnostisch onderzoek nodig.
Gezien de bovengemiddelde behoefte aan opvoedvaardigheden en hulpverlening die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlangen, kan de moeder, gelet op haar eigen beperkingen en problematiek, niet zelf voor hen zorgen. Uit het rapport van het KSCD van 9 november 2020 is gebleken dat de pedagogische en affectieve mogelijkheden van de moeder daartoe ontoereikend zijn. De moeder beschikt onvoldoende over de specifieke opvoedvaardigheden die de kinderen nodig hebben en zal vanwege haar eigen kwetsbaarheid, haar beperkte cognitieve mogelijkheden en haar beperkte leerbaarheid ook in de toekomst niet in staat zijn om te voldoen aan deze specifieke opvoedbehoeften.
3.12.6.
Het hof is verder van oordeel dat de aanvaardbare termijn is verstreken en dat het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , na zoveel verlengingen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, niet meer bij de moeder maar bij hun pleegouders ligt. De kinderen zijn ieder goed ingegroeid in het gezin van hun eigen pleegouders. Het is in het belang van de kinderen dat zij de zorg, aandacht en structuur die zij nodig hebben, behouden.
Indien het gezag van de moeder niet wordt beëindigd, zullen de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing tot de meerderjarigheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd moeten worden. Dat geeft te veel onrust en spanningen, zowel bij de moeder als bij de pleegouders, hetgeen ook zijn doorwerking heeft op de kinderen. Plaatsing en hulpverlening binnen het vrijwillig kader is, gelet op de beperkingen en kwetsbaarheid van de moeder en het feit dat de diverse pleegouders dan steeds rechtstreeks met de moeder zullen moeten overleggen, onhaalbaar. Gebleken is dat de moeder de intrinsieke wens heeft dat haar kinderen uiteindelijk weer bij haar komen wonen. Hoe begrijpelijk ook, zal dit blijven doorwerken in de door de moeder te nemen gezagsbeslissingen. Uit het recente voorbeeld dat de raad en de GI hebben genoemd ten aanzien van de medicatie voor [minderjarige 2] is gebleken dat vertraging is opgetreden in de voor [minderjarige 2] noodzakelijke behandeling doordat de moeder niet of onvoldoende meewerkt aan die beslissing.
Tenslotte is het ook van belang dat de vader van informatie over de kinderen voorzien blijft. In tegenstelling tot hetgeen de moeder stelt, kan dit niet via de advocaat (blijven) lopen.
3.12.7.
Beëindiging van het ouderlijk gezag is een maatregel die diep ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder van wie het gezag wordt beëindigd als de minderjarige over wie het gezag wordt uitgeoefend. Blijkens de jurisprudentie van het Europees Hof van de rechten van de mens (EHRM) op basis van artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging een iets andere dan die van onze wetgever in artikel 1:266 BW. Daar waar onze wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind. In de rechtspraak van het EHRM (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66) wordt ten aanzien van een gezagsbeëindiging het volgende overwogen.
“The deprivation of parental rights is a particularly far-reaching measure which deprives a parent of his or her family life with the child and is inconsistent with the aim of reuniting them. Such measures should be applied only in exceptional circumstances and can only be justified if they are motivated by an overriding requirement pertaining to the child’s best interests […].
66. In identifying the child’s best interests in a particular case, two considerations must be borne in mind: firstly, it is in the child’s best interests that his ties with his family be maintained except in cases where the family has proved particularly unfit; and secondly, it is in the child’s best interests to ensure his development in a safe and secure environment […]. It is clear from the foregoing that family ties may only be severed in very exceptional circumstances and that everything must be done to preserve personal relations and, where appropriate, to “rebuild” the family […]. It is not enough to show that a child could be placed in a more beneficial environment for his upbringing […]. However, where the maintenance of family ties would harm the child’s health and development, a parent is not entitled under Article 8 to insist that such ties be maintained.”
In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.
3.12.8.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken en onderbouwd dat de gezondheid en ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden geschaad als de moeder het gezag behoudt en dat hiermee ook is voldaan aan de vereisten die artikel 8 EVRM stelt aan een gezagsbeëindiging.
3.12.9.
Voor wat betreft de grief van de moeder over de onbruikbaarheid van het rapport van de raad, sluit het hof zich, na eigen onderzoek, aan bij hetgeen de rechtbank in zijn uitgebreide overwegingen heeft opgenomen. Het raadsrapport van 29 oktober 2021 is naar het oordeel van het hof voldoende transparant en kan ten grondslag liggen aan de onderbouwing van het verzoek van de raad tot gezagsbeëindiging.
3.12.10.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen en dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is om het gezag van de moeder over de kinderen te beëindigen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg van 29 april 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.C. Dumoulin en A.J.F. Manders en is op 29 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.