In deze zaak gaat het om de aftrekbaarheid van een concernbijdrage door een belanghebbende die een eenmanszaak drijft en tevens aandeelhouder is van een besloten vennootschap (BV). De belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013 een bedrag van € 70.000 als concernbijdrage ten laste van de winst uit onderneming gebracht. De inspecteur van de Belastingdienst heeft echter een navorderingsaanslag opgelegd, omdat hij van mening is dat deze concernbijdrage niet aftrekbaar is. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting op 8 september 2022 heeft de belanghebbende zijn standpunt herhaald, maar het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat de concernbijdrage daadwerkelijk is gemaakt en dat deze kosten zijn gemaakt met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. De belanghebbende heeft geen bewijsstukken overgelegd die de aftrekbaarheid van de concernbijdrage ondersteunen. Het hof concludeert dat de concernbijdrage niet ten laste van de winst kan worden gebracht, en bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.