Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Dutch Industrial Manufacturing N.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[[X Group]] N.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[geïntimeerde 3] ,
[geïntimeerde 4] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 8536964 \ CV EXPL 20-2379)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de door [appellant] genomen memorie van grieven met een wijziging van de eis in conventie;
- de door [geïntimeerden] genomen memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, tevens houdende een wijziging van de eis in reconventie, met productie 1 (de door [geïntimeerden] in eerste aanleg genomen processtukken);
- de door [appellant] genomen memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met productie 1HB;
- de door [geïntimeerden] genomen akte met productie 2;
- de door [appellant] genomen antwoordakte met productie 2HB.
3.De beoordeling in principaal en incidenteel hoger beroep
- Moet huurder DIM de op de huur voor de maanden december 2015, december 2016, december 2017 en december 2018 ingehouden kortingsbedragen alsnog aan verhuurder [appellant] voldoen?
- Levert de wijze waarop [appellant] conservatoire beslagen heeft gelegd terwijl hij over een bankgarantie beschikte, grond op voor ontbinding van de huurovereenkomst?
- Moeten [[X Group]] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] , terwijl de aandelen van DIM zijn overgedragen aan een nieuwe eigenaar, hoofdelijk aansprakelijk blijven naast DIM?
- a. [appellant] is eigenaar van de bedrijfsruimte aan het adres [adres] te [plaats] .
- b. Bij huurovereenkomst van 14 september 2014 heeft [appellant] deze bedrijfsruimte verhuurd aan [geïntimeerden] De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van 10 jaar, ingaande op 1 september 2014 en lopende tot en met 31 augustus 2024. DIM exploiteert in het gehuurde een onderneming.
- c. Artikel 18.2 van de op de huurovereenkomst toepasselijke algemene bepalingen luidt als volgt:
- d. [geïntimeerden] hebben overeenkomstig artikel 6 van de huurovereenkomst als waarborg voor de juiste nakoming van hun verplichtingen uit de huurovereenkomst een bankgarantie gesteld ter grootte van € 51.727,50.
- e. In het voorjaar van 2020 bedroeg de door [geïntimeerden] verschuldigde huur € 9.295,66 inclusief btw per maand. Op grond van artikel 4.10 van de huurovereenkomst moet de maandelijkse huur voor of op de eerste dag van de betreffende maand worden voldaan.
- f. In artikel 8.4 van de huurovereenkomst staat een kortingsregeling, luidende als volgt:
- g. [geïntimeerden] hebben gedurende de jaren 2015 tot en met 2019 de huur herhaaldelijk niet tijdig betaald. Na daartoe te zijn aangemaand, hebben zij deze huurtermijnen alsnog voldaan.
- h. [appellant] heeft de in artikel 8.4 van de huurovereenkomst bedoelde jaarlijkse korting van € 6.500,-- exclusief btw verwerkt op de facturen voor de huur van de maanden december 2015 en december 2016. DIM heeft die facturen, dus rekening houdend met de korting, voldaan.
- i. [appellant] heeft de jaarlijkse korting niet verwerkt op de factuur voor de huur van december 2017. In een begeleidend schrijven bij de factuur heeft [appellant] aan DIM meegedeeld dat hij de kortingsregeling niet toepast
- j. [appellant] heeft de jaarlijkse korting aanvankelijk niet verwerkt op de factuur van 26 november 2018 voor de huur van de maand december 2018. [appellant] heeft echter vervolgens een creditfactuur van 17 december 2018 aan DIM verzonden, waarbij de korting alsnog in mindering op de huur is gebracht. DIM heeft bij de betaling van de huur van december 2018 rekening gehouden met die verleende korting.
- k. [appellant] heeft de jaarlijkse korting niet verwerkt op de factuur voor de huur van december 2019. DIM heeft de huur van deze maand zonder korting voldaan.
- l. [geïntimeerden] hebben de huur over de maanden april en mei 2020 niet tijdig betaald. [appellant] heeft vervolgens – zonder de bankgarantie in te roepen – op 4 mei 2020 verlof gevraagd om ten laste van [geïntimeerden] conservatoire derdenbeslagen te mogen leggen. Nadat het verlof was verleend, heeft [appellant] op 8 mei 2020 conservatoire derdenbeslagen laten leggen ten laste van [geïntimeerden]
- m. DIM heeft de huur over de maanden april en mei 2020 vervolgens betaald op 11 mei 2020, kort voordat de inleidende dagvaarding in de onderhavige procedure op 13 mei 2020 werd uitgebracht, maar kennelijk nadat die dagvaarding was opgesteld.
- m. [geïntimeerden] hebben [appellant] in kort geding betrokken en opheffing van de gelegde beslagen gevorderd. Dit kort geding is behandeld ter zitting van 16 juni 2020. Tijdens die zitting hebben partijen een regeling getroffen, inhoudende dat DIM aan [appellant] € 45.302,-- zou betalen teneinde de gelegde beslagen te doen opheffen, dat [appellant] na ontvangst van genoemd bedrag de beslagen zal doen opheffen en dat partijen in een bodemprocedure debat zullen voeren over hetgeen zij elkaar verschuldigd zijn.
- o. DIM heeft het zojuist genoemde bedrag van € 45.302,00 op 18 juni 2020 aan [appellant] betaald. Daarna heeft [appellant] de beslagen laten opheffen.
- p. Bij brieven van 1 juli 2020 hebben de echtgenotes van [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] met een beroep op artikel 1:88 lid 1 sub c BW en artikel 1:89 lid 1 BW de vernietiging ingeroepen van de rechtshandelingen waarbij [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] zich hoofdelijk aan de huurovereenkomst hebben verbonden.
- 1. € 18.591,32 wegens huurachterstand over de maanden april en mei 2020;
- 2. € 600,-- aan boeterente over de zojuist genoemde huurachterstand;
- 3. € 2.788,-- aan buitengerechtelijke incassokosten;
- 4. € 31.460,-- ter zake vervallen kortingen op grond van de kortingsregeling;
- 1. veroordeling van [appellant] om aan DIM € 45.302,-- (terug) te betalen, vermeerderd met wettelijke rente;
- 2. een verklaring voor recht dat de rechtshandeling waarbij [geïntimeerde 3] zich hoofdelijk heeft verbonden aan de huurovereenkomst, door zijn echtgenote rechtsgeldig is vernietigd, althans vernietiging van die rechtshandeling;
- 3. een verklaring voor recht dat de rechtshandeling waarbij [geïntimeerde 4] zich hoofdelijk heeft verbonden aan de huurovereenkomst, door zijn echtgenote rechtsgeldig is vernietigd, althans vernietiging van die rechtshandeling;
- 4. ontbinding van de huurovereenkomst, met bepaling dat de huurovereenkomst daardoor zes maanden na dagtekening van het te wijzen vonnis eindigt;
- [appellant] moet het bedrag van € 45.302,-- dat DIM ter opheffing van de beslagen heeft betaald, terugbetalen omdat [appellant] ten onrechte stelt dat verleende kortingen vervallen zijn en omdat DIM de huur over april en mei 2020 inmiddels heeft nabetaald.
- De echtgenoten van [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] hebben de rechtshandelingen waarbij [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] zich hoofdelijk hebben verbonden, rechtsgeldig vernietigd op 1 juli 2020.
- [appellant] is in de nakoming van de huurovereenkomst tekortgeschoten door, terwijl hij over een toereikende bankgarantie beschikte, nodeloos de beslagen te leggen en door te weigeren die beslagen op te heffen. Deze tekortkoming rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst.
- [appellant] heeft vordering 1 in conventie ter zake de huurachterstand over de maanden april en mei 2020 ingetrokken nadat was gebleken dat [geïntimeerden] die vordering nog voorafgaand aan het uitbrengen van de inleidende dagvaarding hadden voldaan. Die vordering hoeft dus niet meer beoordeeld te worden.
- Vordering 2 in conventie (€ 600,-- aan contractuele boete ex artikel 18.2 van de op de huurovereenkomst toepasselijke algemene bepalingen) is toewijsbaar, behoudens de daarover gevorderde rente.
- Vordering 3 in conventie (€ 2.788,-- aan buitengerechtelijke incassokosten) is toewijsbaar.
- Vordering 3 in conventie ter zake vervallen kortingen op grond van de kortingsregeling is in strijd met de redelijkheid en billijkheid en daarom niet toewijsbaar.
- [appellant] moet het in reconventie onder 1 gevorderde bedrag van € 45.302,--, al dan niet na verrekening met de in conventie toegewezen bedragen, aan [geïntimeerden] terugbetalen.
- De in reconventie onder 2 en 3 gevorderde verklaringen voor recht althans vernietiging van rechtshandelingen zijn niet toewijsbaar.
- [appellant] is door de beslagen te leggen niet in de nakoming van de huurovereenkomst tekortgeschoten, althans niet zodanig dat dit de in reconventie onder 4 gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst zou kunnen rechtvaardigen.
- [geïntimeerden] in conventie hoofdelijk veroordeeld om aan [appellant] € 600,-- ter zake boete (vordering 2) en € 2.788,-- ter zake buitengerechtelijke kosten (vordering 3) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag van de inleidende dagvaarding;
- [appellant] in reconventie veroordeeld om aan DIM € 45.302,-- (terug) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2020 (vordering 1 in reconventie);
- het vonnis in conventie en in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de proceskosten in conventie en in reconventie gecompenseerd, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen;
- het in conventie en in reconventie meer of anders gevorderde afgewezen.
- primair: ontbinding van de huurovereenkomst met bepaling dat de huurovereenkomst daardoor eindigt één maand na de datum van het te wijzen arrest;
- subsidiair: de huurovereenkomst gedeeltelijk te ontbinden, in die zin dat [[X Group]] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] daaraan niet langer gebonden zijn;
- meer subsidiair: een verklaring voor recht dat de rechtshandelingen waarbij [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] zich hoofdelijk hebben verbonden aan de huurovereenkomst, door hun echtgenotes rechtsgeldig zijn vernietigd, althans vernietiging van die rechtshandelingen.
- Er zijn in deze zaak meerdere in Nederland gevestigde of wonende verweerders, en er bestaat tussen de vorderingen tegen elk van verweerders een zo nauwe band dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven (artikel 8 lid 1 Herschikte EEX-Vo).
- De zaak heeft betrekking op de huur en verhuur van in Nederland gelegen onroerend goed (artikel 24 lid 1 Herschikte EEX-Vo).
- Bij het honoreren van een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid is terughoudendheid geboden.
- Het gaat hier niet om een algemene voorwaarde maar om een specifiek beding dat in duidelijke bewoordingen in de huurovereenkomst is neergelegd.
- De partijen bij de huurovereenkomst zijn zakelijk handelende professionele partijen.
- De kortingsregeling is bedoeld als prikkel om tijdige huurbetaling te bevorderen,
- [appellant] heeft een beroep op de kortingsregeling gedaan nadat [geïntimeerden] veelvuldig de huur te laat hadden betaald.
- de kortingsregeling is neergelegd in een specifiek beding dat in duidelijke bewoordingen in de huurovereenkomst is neergelegd;
- [appellant] en [geïntimeerden] zakelijk handelende professionele partijen zijn;
- de kortingsregeling is bedoeld als prikkel om tijdige huurbetaling te bevorderen;
- [geïntimeerden] in 2017 negen van de twaalf huurtermijnen te laat hebben betaald.
- De beslagen, zeker voor wat betreft [geïntimeerde 4] , vexatoir zijn geweest terwijl [appellant] juist alternatieve zekerheid had in de gestelde bankgarantie;
- [appellant] als goed verhuurder de verplichting had om van de beslaglegging af te zien.
- conservatoire derdenbeslagen te leggen die niet alleen DIM, maar ook [[X Group]] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] hebben getroffen;
- te weigeren die beslagen geheel of ten dele op te heffen ondanks de door [geïntimeerden] geboden alternatieve zekerheden.
- de vordering in reconventie tot terugbetaling van het ter opheffing van de beslagen betaalde bedrag van € 45.302,--;
- de vermeerderde vordering in conventie tot hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot terugbetaling van het bedrag van € 42.466,35 dat [appellant] op basis van het beroepen vonnis, na verrekening van de toegewezen vorderingen in conventie en in reconventie, aan DIM heeft voldaan.
4.De uitspraak
- veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk om aan [appellant] € 7.865,-- inclusief btw te voldoen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf 22 november 2019;
- wijst het in conventie onder 4 meer of anders gevorderde af;