ECLI:NL:GHSHE:2022:3271

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
200.291.803_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het succesvol inroepen van een ontbindende voorwaarde in een koopovereenkomst met betrekking tot een woning, inclusief documentatieplicht en inspanningsverplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen twee appellanten en twee geïntimeerden met betrekking tot een koopovereenkomst voor een woning. De appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Oudriss, hebben in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A. Gobbens, na een eerdere afwijzing van hun vorderingen door de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De kern van het geschil betreft de vraag of de geïntimeerden terecht een beroep hebben gedaan op een ontbindende voorwaarde in de koopovereenkomst, die hen in staat stelde de overeenkomst te ontbinden wegens het niet verkrijgen van een hypothecaire lening.

De koopovereenkomst, die op 5 maart 2019 werd gesloten, bevatte bepalingen over de ontbinding en de documentatieplicht. De geïntimeerden hebben op 3 april 2019 een beroep gedaan op het financieringsvoorbehoud, maar de appellanten betwisten de rechtsgeldigheid van dit beroep, stellende dat de geïntimeerden niet aan hun documentatieplicht hebben voldaan. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerden voldoende inspanningen hebben geleverd om de benodigde financiering te verkrijgen, maar dat dit niet is gelukt vanwege de afwijzing door banken, die het inkomen van de tweede geïntimeerde uit PGB niet accepteerden.

Het hof heeft geoordeeld dat de geïntimeerden tijdig en correct de ontbindende voorwaarde hebben ingeroepen en dat zij niet tekort zijn geschoten in hun inspanningsverplichting. De grieven van de appellanten zijn verworpen, en het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De appellanten zijn veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.291.803/01
arrest van 27 september 2022
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

2.
[appellant 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellanten] ,
advocaat: mr. M. Oudriss te Rotterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en gezamenlijk als [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. C.A. Gobbens te Breda,
op het bij exploot van dagvaarding van 25 februari 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 9 december 2020, door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellanten] als eiser en [geïntimeerden] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/365164 / HA ZA 19-700)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 25 februari 2021 met productie;
  • het tegen [geïntimeerden] verleende verstek;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de zuivering van het verstek op de rol van 1 juni 2021;
  • de memorie van antwoord met productie;
  • de mondelingen behandeling van 6 juli 2022, waarbij [appellanten] spreekaantekeningen heeft overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
Tussen partijen is op 5 maart 2019 een schriftelijke overeenkomst tot stand gekomen, waarbij [appellanten] zijn grond en woning gelegen aan [adres] (hierna: de woning) voor een koopsom van € 362.500,00 heeft verkocht aan [geïntimeerden] (hierna: de koopovereenkomst). De koopovereenkomst is opgesteld conform het NVM/VBO Makelaar model 2018.
3.1.2.
In de koopovereenkomst zijn, voor zover van belang, de volgende bepalingen opgenomen:
“Artikel 11: Ingebrekestelling, Ontbinding
(…)
11.2
Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande ingebrekestelling. Bij ontbinding van de koopovereenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van tien procent (10%) van de koopsom verbeuren, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding. Indien de daadwerkelijke schade hoger is dan de onmiddellijk opeisbare boete, en onverminderd vergoeding van kosten van verhaal.
(…)
Artikel 15: Ontbindende voorwaarden:
15.1
Deze koopovereenkomst kan door koper worden ontbonden indien uiterlijk:
1. op10 april 2019koper voor de financiering van de onroerende zaak voor een bedrag van€ 362.5000,00, zegge:DRIE HONDERD TWEE EN ZESTIG DUIZEND VIJFHONDERD EUROgeen bindend aanbod tot een hypothecaire geldlening van een erkende geldverstrekkende bankinstelling heeft verkregen bij de volgende hypotheekvorm:hypotheek onder normale voorwaarden en condities gehanteerd door bankinstellingen.
Onder bankinstelling wordt in de dit artikel begrepen een bank of verzekeraar in de zin van artikel 1:1 Wet op het financieel toezicht,
(…)
15.3
Partijen verplichten zich over en weer al het mogelijke te doen teneinde de hierboven bedoelde financiering en/of (…) te verkrijgen. De partij die de ontbinding inroept, dient er zorg voor te dragen dat de mededeling dat de ontbinding wordt ingeroepen uiterlijk op deeerstewerkdag na de datum waarvan in de betreffende ontbindende voorwaarde sprake is door de wederpartij of diens makelaar is ontvangen. Deze mededeling dient schriftelijk en goed gedocumenteerd via gangbare communicatiemiddelen te geschieden. Indien koper de ontbinding wenst in te roepen als gevolg van het (tijdig) ontbreken van een financiering als bedoeld in artikel 15.1 onder sub 1, wordt, tenzij partijen anders overeenkomen, onder “goed gedocumenteerd” verstaan dat één afwijzing van een erkende geldverstrekkende bankinstelling aan verkoper of diens makelaar dient te worden overgelegd.In aanvulling hieropkomen partijen overeen dat koper de/het volgende stuk)ken) over dient te leggen om te voldoen aan het vereiste van “goed gedocumenteerd”.Aanvraag offerte en 1 afwijzing van een erkende geldverstrekkende bankinstelling.(…). Alsdan zijn beide partijen van de koopovereenkomst bevrijd. (…)”.
3.1.3.
Per e-mail van 3 april 2019 bericht de makelaar tevens financieel adviseur (hierna: de adviseur) van [geïntimeerden] aan de makelaar van [appellanten] dat [geïntimeerden] de koopovereenkomst ontbindt met een beroep op het financieringsvoorbehoud wegens het niet verkrijgen van een financiering. Het bericht houdt onder meer in: “
Het inkomen van mevrouw [geïntimeerde 2] komt uit PGB. De banken willen dit niet als inkomen accepteren. De enigste bank welke wel het inkomen wilde accepteren ging niet akkoord met het onderpand.”Afwijzingen van ASR Levensverzekeringen N.V. (hierna: ASR) en BLG Wonen zijn als bijlagen bij het bericht gevoegd. Op 11 april 2019 stuurt de adviseur de bij BLG Wonen ingediende hypotheekaanvraag aan de makelaar van [appellanten]
3.1.4.
[appellanten] heeft bij brief van 19 april 2019 aan [geïntimeerden] laten weten dat het beroep op ontbinding niet wordt geaccepteerd, nu uit de toegezonden hypotheekaanvraag van BLG Wonen blijkt dat [geïntimeerden] voor een bedrag van € 395.000,00 financiering heeft aangevraagd en dat dit bedrag hoger is dan het in het financieringsvoorbehoud afgesproken bedrag. [appellanten] eist in de brief nakoming van de verbintenissen voorvloeiend uit de koopovereenkomst.
3.1.5.
Op 29 april 2019 heeft de adviseur een tweede afwijzingsbrief van BLG Wonen aan de makelaar van [appellanten] toegestuurd, waarin staat dat de hypotheekaanvraag ook zou zijn afgewezen als er financiering voor een bedrag van € 362.500,00 zou zijn aangevraagd.
3.1.6.
In een brief van 8 mei 2019 heeft de gemachtigde van [appellanten] aan [geïntimeerden] een laatste termijn gegeven om de woning alsnog af te nemen, onder aanzegging van ontbinding van de koopovereenkomst en aanspraak op de contractuele boete wanneer [geïntimeerden] in gebreke zou blijven en de woning niet afneemt.
3.1.7.
De gemachtigde van [appellanten] heeft vervolgens, bij brief van 23 mei 2019, de ontbinding van de koopovereenkomst per 19 mei 2019 aan [geïntimeerden] bevestigd en daarbij [geïntimeerden] gesommeerd de contractuele boete van € 36.250,00 binnen 14 dagen te betalen. [geïntimeerden] heeft de contractuele boete niet betaald.
De procedure bij de rechtbank
3.2.
In de onderhavige procedure heeft [appellanten] in eerste aanleg – samengevat - gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerden] veroordeelt tot betaling van:
( a) een bedrag van € 36.250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2019, althans een datum in goede justitie bepaald, tot de datum van algehele voldoening van de vordering;
( b) een bedrag van € 1.137,50 terzake buitengerechtelijke incassokosten;
( c) de kosten van de procedure, vermeerderd met de nakosten en de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 14 dagen na verschuldigd worden van de bedragen tot de dag van de algehele voldoening.
3.3.
Aan deze vorderingen heeft [appellanten] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [appellanten] stelt dat [geïntimeerden] tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen voortvloeiend uit de koopovereenkomst, door geen bankgarantie te stellen dan wel waarborgsom te storten, en de woning niet af te nemen op de overeengekomen datum. Vanwege deze tekortkomingen heeft [appellanten] de koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden en is [geïntimeerden] volgens artikel 11.2 van de koopovereenkomst gehouden de contractuele boete van 10% van de koopsom te betalen.
3.4.
[geïntimeerden] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.5.
In het eindvonnis van 9 december 2020 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellanten] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.
De procedure in hoger beroep
3.6.
[appellanten] heeft in hoger beroep tien grieven aangevoerd. [appellanten] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.
Het inroepen van het financieringsvoorbehoud (grieven 1, 3 en 6)
3.7.
Met de grieven 1, 3 en 6 komt [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat uiterlijk op 11 april 2019 duidelijk moest zijn of [geïntimeerden] zich al dan niet op de ontbindende voorwaarde zou beroepen en zo ja, wat daarvan de reden was. [appellanten] betoogt dat op het moment van inroepen alle stukken ineens moeten worden overgelegd, in dit geval op 3 april 2019. Nu [geïntimeerden] hier niet aan heeft voldaan, is het beroep op het financieringsvoorbehoud niet rechtsgeldig gedaan. Volgens [appellanten] betreffen de stukken die [geïntimeerden] op 3 april 2019 had moeten overleggen ook: (i) de hypotheekaanvraag van ASR, en (ii) een ondertekende hypotheekaanvraag van BLG Wonen met alle bijbehorende stukken. [appellanten] stelt dat door [geïntimeerden] een ondeugdelijke aanvraag is gedaan.
3.8.
Tussen partijen is in geschil hoeveel hypotheekaanvragen er moeten worden overgelegd en welke eisen daaraan mogen worden gesteld op grond van de tussen hen overeengekomen documentatieplicht in artikel 15 van de koopovereenkomst, Dit betreft een vraag van uitleg van de koopovereenkomst. Wat betreft de uitleg van het in artikel 15.3 bepaalde en wat onder ‘goed gedocumenteerd’ moet worden verstaan komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan dit artikel mochten toekennen en op hetgeen zij ten aanzien daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex-maatstaf). Niet alleen de tekst van de koopovereenkomst is daarbij van belang, maar ook wat partijen hebben besproken voorafgaande aan of bij de sluiting van de koopovereenkomst.
3.9.
Partijen verklaarden tijdens de mondelinge behandeling bij het hof dat er niet in het bijzonder is gesproken of onderhandeld over het in artikel 15 bepaalde en dat alles uitsluitend via de makelaars is verlopen. Het standpunt van [appellanten] dat op [geïntimeerden] de plicht rustte om twee hypotheekaanvragen over te leggen vergezeld van alle bijlagen vindt geen steun in de tekst van artikel 15 van de koopovereenkomst. Immers, de tekst van artikel 15.3 houdt in dat [geïntimeerden] naast de aanvraag offerte ook een afwijzing van een erkende geldverstrekkende bankinstelling moet overleggen. In artikel 15.3 van de koopovereenkomst zijn geen nadere eisen gesteld aan de stukken zelf en de daarbij horende bewijsstukken, terwijl dit evenmin is afgesproken. [appellanten] kon ook in redelijkheid niet de verwachting hebben dat [geïntimeerden] zich op basis van artikel 15.3 van de koopovereenkomst had verplicht om meerdere bewijsstukken over te leggen, buiten de aanvraag offerte en één afwijzing. Bovendien is niet gebleken dat de afwijzing van de hypotheekaanvraag was gelegen in de niet ondertekening van de offerte of enig gebrek aan of onvolledigheid van overgelegde stukken. De reden waarom BLG Wonen de hypotheekaanvraag, na volledige beoordeling van de aanvraag, heeft afgewezen, was immers gelegen in het feit dat het PGB inkomen niet meetelde als inkomen.
3.10.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat partijen in artikel 15.3 een uiterste datum, te weten 11 april 2019, zijn overeengekomen voor het inroepen van de betreffende ontbindende voorwaarde. De omstandigheid dat het financieringsvoorbehoud reeds op 3 april 2019 is ingeroepen, maakt niet dat [geïntimeerden] op dat moment de overeengekomen stukken diende te overleggen. De overlegging van de aanvraag offerte op 11 april 2019 was dus tijdig. Niet valt overigens in te zien in welk belang [appellanten] is geschaad doordat [geïntimeerden] eerder dan de uiterste datum heeft laten weten dat het verkrijgen van een financiering niet mogelijk bleek. De grieven 1, 3 en 6 falen.
Is door [geïntimeerden] aan de inspanningsverplichting voldaan?(grieven 5, 7 en 8)
3.11.
De grieven 5, 7 en 8 komen er in de kern op neer dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat door [geïntimeerden] is voldaan aan de inspanningsverplichting.
3.12.
Het hof stelt het volgende voorop. Het doel en de strekking van een financieringsvoorbehoud is de koop voorwaardelijk te laten plaatsvinden om de koper tijd te geven om na de koop van een woning een hypothecaire financiering voor die betreffende woning af te sluiten ten einde de koopsom aan verkopers te kunnen voldoen en de woning op de afgesproken datum te kunnen afnemen. Aan een financieringsvoorbehoud als het onderhavige is inherent dat op de koper een inspanningsverplichting rust om de benodigde financiering te verkrijgen. Ten aanzien van de inspanningsverplichting van de koper wordt aangenomen dat de omvang van de inspanningsverplichting afhangt van de formulering van het financieringsvoorbehoud in de koopovereenkomst en de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de deze bepalingen mochten toekennen en wat zij op dat punt redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Ook de omstandigheden van het geval spelen hierbij een rol. Om goed te kunnen toetsen of aan de inspanningsverplichting is voldaan en of er inderdaad geen financiering is verkregen voor de verkochte onroerende zaak, is het van belang dat het inroepen van de ontbindende voorwaarde goed gedocumenteerd gebeurt. Er bestaat in deze dus een documentatieplicht. De achtergrond van deze documentatieplicht is dat de verkoper moet kunnen beoordelen of terecht een beroep op het financieringsvoorbehoud wordt gedaan en of dit beroep niet te lichtvaardig wordt gedaan. Het niet voldoen aan de documentatieplicht betekent niet per definitie dat een partij in de gegeven omstandigheden van het geval niet aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan en dit verkoper niet kenbaar was of had kunnen zijn (vgl. ECLI:NL:GHSHE:2019:9).
3.13.
De rechtbank heeft geoordeeld dat [geïntimeerden] niet aan zijn documentatieplicht heeft voldaan omdat uit de bij BLG Wonen ingediende hypotheekaanvraag blijkt dat er financiering is aangevraagd voor een bedrag van € 395.000,00 en niet de contractueel overeengekomen € 362.500,00. Dit vormt in hoger beroep het uitgangspunt. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [geïntimeerden] zich voldoende heeft ingespannen om de benodigde financiering rond te krijgen. De volgende overwegingen zijn daartoe van belang.
3.14.
Op 3 en 11 april 2019 heeft de adviseur van [geïntimeerden] de overeengekomen stukken, te weten de aanvraag offerte en de afwijzingsbrieven, aan de makelaar van [appellanten] toegezonden. In het bericht van 3 april 2019 heeft [geïntimeerden] een beroep gedaan op het financieringsvoorbehoud. [geïntimeerden] heeft de ontbindende voorwaarde dan ook tijdig ingeroepen. Uit de toegezonden correspondentie bleek voldoende duidelijk dat de oorzaak van het niet verkrijgen van de financiering gelegen was in enerzijds het niet meetellende PGB inkomen van [geïntimeerde 2] en anderzijds, bij de bank die dit PGB inkomen wel erkende, het niet geaccepteerde onderpand. De later door [geïntimeerden] toegezonden nadere stukken zijn geen reparaties achteraf, maar zijn bevestigingen van de gedane inspanningen in de relevante periode voor 11 april 2019 en geven nadere onderbouwing van de reeds gedeelde informatie in bovengenoemde e-mails. Die later toegezonden nadere stukken kunnen worden gezien als een reactie op de door [appellanten] ingenomen standpunten en de door hem gestelde vragen ten aanzien van de oorzaak van de afwijzingen en de door [geïntimeerden] getrooste inspanningen. Dit neemt niet weg dat met de op 3 en 11 april 2019 gedeelde informatie aan [appellanten] tijdig duidelijk was gemaakt dat er problemen waren met de financiering en dat de koop niet door kon gaan. Gelet hierop kon [appellanten] er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat de koop desondanks goed zou komen. Het feit dat [appellanten] bleef vasthouden aan het feit dat de ontbindende voorwaarde door [geïntimeerden] niet op juiste wijze zou zijn ingeroepen, vanwege een hoger bedrag op de hypotheekaanvraag, geeft geen grond om aan te nemen dat niet voldoende kenbaar was of had moeten zijn voor [appellanten] dat [geïntimeerden] de woning niet kon afnemen.
3.15.
Vaststaat dat tussen partijen geen nadere afspraken zijn gemaakt over de inhoud van de afwijzing zelf en de daaraan te stellen eisen of de onderbouwing daarvan. Dit maakt dat [geïntimeerden] kon volstaan met het toezenden van de stukken zoals afgesproken ten aanzien van de documentatieplicht. Daar komt bij dat de informatie en toelichtingen ten aanzien van de inspanningen die [geïntimeerden] voor 11 april 2019 heeft ondernomen relevant zijn en in de beoordeling van het hof moeten worden betrokken, ook als deze informatie later is vertrekt aan [appellanten] dan wel in de lopende procedure is overgelegd. Dit geldt dus ook voor de informatie en correspondentie ten aanzien van de Rabobank, die relevant is ten aanzien van het PGB inkomen als afwijzingsgrond en de stukken die betrekking hebben op ASR, die relevant is ten aanzien van de afwijzingsgrond tot het niet accepteren van het onderpand zoals blijkt uit de aantekening van ASR met betrekking tot de afwijzing(productie A bij de memorie van antwoord).
3.16.
Uit alle door of namens [geïntimeerden] overgelegde stukken en correspondentie volgt dat de oorzaak van het niet verkrijgen van een financiering voor de woning was gelegen in (i) de inkomstenbron uit PGB die in het geheel werd geweigerd of (ii) het onderpand van de woning, en dat in beide gevallen geen hypotheek zou worden verstrekt ongeacht het bedrag van € 362.500,00 of € 395.000,00. Met andere woorden, [geïntimeerden] had nimmer een financiering voor de woning kunnen krijgen. Dit betekent dat vaststaat dat als [geïntimeerden] wel een hypotheek had aangevraagd voor een bedrag van € 362.500,00 en daarmee zou hebben voldaan aan zijn contractuele verplichting, hij de nagestreefde financiering ook niet zou hebben gekregen. Daar komt nog bij dat vaststaat dat [geïntimeerden] ten minste drie banken heeft aangezocht voor het verkrijgen van financiering. Dit is in ieder geval meer dan wat er in de koopovereenkomst hieromtrent is overeengekomen. Bovendien is door [geïntimeerden] tijdens de mondelinge behandeling onweersproken verklaard dat hij in de periode tussen de initiële afwijzingen en het inroepen van het financieringsvoorbehoud meerdere pogingen heeft ondernomen om het onderpand als woning erkend te kijken. Voorts heeft [geïntimeerden] een voorstel aan [appellanten] gedaan om de woning eerst te huren om zo nog meer tijd te hebben om een financiering te bewerkstelligen. [geïntimeerden] heeft dus, anders dan [appellanten] betoogt, niet stilgezeten of de zaken op zijn beloop gelaten in de periode na de afwijzing door de banken. Dit alles brengt mee dat [geïntimeerden] niet is tekortgeschoten in zijn inspanningsverplichting. [geïntimeerden] komt daarom een geslaagd beroep op het financieringsvoorbehoud toe en heeft aldus de koopovereenkomst rechtsgeldig ontbonden. De grieven 5, 7 en 8 falen.
Is het beroep op het financieringsvoorbehoud van [geïntimeerden] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar? (grieven 2, 4, 9)
3.17.
De grieven 2, 4 en 9 bestrijden het oordeel van de rechtbank dat het niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [geïntimeerden] het financieringsvoorbehoud heeft ingeroepen. Volgens [appellanten] is [geïntimeerden] te lichtvaardig tot de koop overgegaan en had hij, zeker nu hij een adviseur had, kunnen en moeten weten dat een inkomen uit PGB niet zou worden meegenomen. Op basis van het inkomen van [geïntimeerde 1] alleen kon zeker geen hypotheek voor de benodigde koopsom worden verkregen. Dit had [geïntimeerden] voorafgaand aan de koop moeten onderzoeken. Door dit na te laten komt hem geen beroep op het financieringsvoorbehoud toe, aldus [appellanten]
3.18.
Anders dan door [appellanten] bepleit, is het hof van oordeel dat het niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [geïntimeerden] zich op het financieringsvoorbehoud beroept. Hierbij is van belang dat niet is gebleken dat [geïntimeerden] met de bedoeling om honorering van de financieringsaanvraag te frustreren, ontoereikende of onvolledige aanvragen bij de betreffende financiële instellingen heeft ingediend. Dat [geïntimeerden] serieuze inspanningen heeft verricht om de woning te verwerven, volgt ook al uit de omstandigheid dat [geïntimeerden] de woning heeft laten taxeren en een bouwkundige keuring heeft laten verrichten. Tijdens de mondelinge behandeling is namens [appellanten] verklaard dat ook [appellanten] ervan uitgaat dat [geïntimeerden] niet bewust naar een afwijzing hebben toegewerkt. Dat een inkomen uit PGB nooit kan worden meegenomen bij het inkomen ten behoeve van een financieringsaanvraag voor een hypotheek, wordt weersproken door de door [geïntimeerden] in het geding gebrachte afwijzing van de ASR. Daaruit blijkt dat ASR wel bereid was te financieren mede op basis van het PGB inkomen. De grieven 2, 4 en 9 falen.
3.19.
Het hof begrijpt dat [appellanten] in grief 10 aanvoert dat hij ten onrechte door de rechtbank in de proceskosten is veroordeeld, terwijl compensatie van de proceskosten meer voor de hand had geleden. Ook deze grief faalt. De vorderingen van [appellanten] zijn volledig afgewezen door de rechtbank, zodat [appellanten] op grond van artikel 237 Rv terecht in de proceskosten is veroordeeld.
3.20.
De slotsom is dat de grieven falen en het vonnis door het hof zal worden bekrachtigd. Het door [appellanten] gedane bewijsaanbod passeert het hof als onvoldoende onderbouwd en niet ter zake doende. [appellanten] zal ook in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 9 december 2020 waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk, in die zin dat als de een voldoet de ander zal zijn gekweten, in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden begroot op
€ 772,00 aan griffierecht en € 2.884,00 aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 157,00 indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,00 indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden
en bepaalt dat de bedragen van € 772,00 en € 2.884,00 binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en het bedrag van € 163,00 binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak dan wel het bedrag van € 248,00 vermeerderd met explootkosten binnen veertien dagen na de dag van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening te vermeerderen met de na het arrest te maken kosten van tenuitvoerlegging daarvan;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.H. Schulten, J.J. Verhoeven en M.H. Koster en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 september 2022.
griffier rolraadsheer