3.2In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
( a) [geïntimeerde] heeft bij koopovereenkomst van eind oktober 2019 aan [de B.V.] verkocht zijn glastuinbouwbedrijf met bedrijfswoning, bedrijfsruimten en ondergrond voor een koopprijs van € 600.000,00.
( b) Partijen hebben op 28 respectievelijk 29 oktober 2019 de schriftelijke koopovereenkomst ondertekend (dagvaarding in eerste aanleg, productie 2). In de overeenkomst is bepaald dat de akte van levering 1 juni 2020 of zoveel eerder of later als partijen tezamen overeenkomen bij de notaris zal worden gepasseerd.
( c) Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst was [de B.V.] voornemens om zonnepanelen te gaan exploiteren op het aangekochte perceel. Hiervoor zou zij al voorafgaand aan de levering van het glastuinbouwbedrijf een zogenaamde SDE-subsidie aanvragen (hierna: de subsidie) bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RvO).
( d) In artikel 16 van de koopovereenkomst is het volgende bepaald:
“Deze overeenkomst kan door de koper ontbonden worden op uiterlijk 6 maart 2020, als koper dan geen toezegging heeft gekregen dat hij gebruik kan maken van de SDE-subsidie voor het exploiteren van de zonnepanelen op de daken, welke regeling op 29 oktober 2019 ingaat. (…)”.
( e) Bij beschikking van 14 februari 2020 is door de RvO de door [de B.V.] aangevraagde subsidie toegekend. Als datum van de subsidieperiode is vermeld 1 oktober 2021 tot en met 30 september 2036 (productie 23 van [geïntimeerde] ).
( f) Artikel 11.2 van de koopovereenkomst luidt als volgt:
“Ontbinding op grond van tekortkoming is slechts mogelijk na voorafgaande ingebrekestelling. Bij ontbinding van de koopovereenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming zal de nalatige partij ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van tien procent (10% - € 60.000,=) van de koopsom verbeuren, onverminderd het recht op aanvullende schadevergoeding, indien de daadwerkelijke schade hoger is dan de onmiddellijk opeisbare boete, en onverminderd vergoeding van kosten van verhaal.”
( g) [de B.V.] heeft de overeenkomst niet ontbonden met een beroep op artikel 16 van de overeenkomst.
( h) In artikel 4 van de koopovereenkomst is opgenomen dat [de B.V.] tot zekerheid van nakoming van haar verplichtingen uiterlijk binnen een week na het verlopen van de ontbindende voorwaarde in handen van de notaris een waarborgsom dient te storten van
€ 60.000,00. [de B.V.] heeft de waarborgsom niet gestort.
( i) In zijn e-mail van 20 februari 2020 (inleidende dagvaarding, productie 5) schrijft [persoon A] (namens [de B.V.] ) aan de heer Vermeeren (de makelaar van [geïntimeerde] ):
Hierbij stel ik u (en daarmee ook de verkoper) op de hoogte dat (…) alsnog SDE is toegekend. (…)
Van de optie om levering uit te stellen, werkt koper aan mee. Ik stel voor de datum van overdracht op 1 juni 2020 te verlengen met een maand naar 1 juli 2020.”
( j) Op 24 februari 2020 antwoordt de heer Vermeeren aan [persoon A] (inleidende dagvaarding, productie 6):
“Betreffende de oplevering van onderstaand object, waarvan de koopovereenkomst ondertussen onherroepelijk is, wil verkoper toch gewoon van 1 juni a.s. als transportdatum uitgaan, omdat nu geen verlenging nodig bleek te zijn.”
( k) In een e-mail van 23 maart 2020 schrijft [persoon B] (namens [de B.V.] ) aan de heer Vermeeren (inleidende dagvaarding, productie 9):
“(…)
De financiering is geregeld op voorhand waarbij er een intentie verklaring is afgegeven voor de project financieringen, deze zullen wanneer nodig getoond kunnen worden (…) daarmede is uw stelling dat het niet correct geregeld zou zijn geheel de uwe.
(…)
Op Basis vanBW 6.258achten wij ons vrij de overdracht op te schorten met 6 maanden te weten 01/12/2020, deze ongewone toestand waarin momenteel Nederland zich bevindt, en die zich ook mondiaal uitstrekt, van een dermate omvang en binnen geen enkel referentie kader te vatten dat het passend lijkt “een pas op de plaats te maken”.
(…)
[de B.V.] zalgeen borg storten(…).
Mocht u het beter dunken een “herverkoop te starten van het onderhavige onroerend goed (…) staat u dat vrij en van [de B.V.] zult ugeen tegenwerkingondervinden”.”
( l) Bij brief van 3 juni 2020 heeft de advocaat van [geïntimeerde] [de B.V.] in gebreke gesteld ten aanzien van de verplichtingen uit de koopovereenkomst tot betaling van de waarborgsom van € 60.000,00 en het meewerken aan het transport (inleidende dagvaarding, prod. 20). De advocaat van [geïntimeerde] heeft daarbij medegedeeld dat de koopovereenkomst wordt ontbonden als niet binnen de gestelde termijn wordt nagekomen.
( m) In haar brief van 11 juni 2020 heeft de advocaat van [geïntimeerde] aan [de B.V.] onder meer het volgende geschreven (inleidende dagvaarding, prod. 22):
“Er is geen gehoor gegeven aan de ingebrekestelling die op 3 juni 2020 per aangetekende en gewone post en per e-mail vooruit is verzonden. [de B.V.] is gedurende acht dagen nalatig gebleven in de nakoming van haar uit de koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, hetgeen betekent dat ik namens client, conform artikel 11.1 van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst, door middel van deze brief de koopovereenkomst ontbind. (…)”
( n) [geïntimeerde] heeft zijn glastuinbouwbedrijf na de ontbinding van de koopovereenkomst met [de B.V.] verkocht en geleverd aan een derde.
De procedure in eerste aanleg
3.3.1.In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] in eerste aanleg veroordeling van [de B.V.] tot betaling van een hoofdsom van € 60.000,00, te vermeerderen met buitengerechtelijke incassokosten van € 1.375,00, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over € 61.375,00 vanaf 16 juni 2020.
3.3.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Partijen hebben eind oktober 2019 een koopovereenkomst gesloten op grond waarvan [geïntimeerde] aan [de B.V.] zijn glastuinbouwbedrijf heeft verkocht voor een prijs € 600.000,00 kosten koper. [de B.V.] heeft de overeengekomen waarborgsom niet betaald. [de B.V.] heeft geweigerd om mee te werken aan de levering van het glastuinbouwbedrijf en heeft ook de koopprijs niet betaald. Hiermee is [de B.V.] toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst, op grond waarvan [geïntimeerde] de koopovereenkomst op 11 juni 2020 heeft ontbonden. Op grond van artikel 11.2 van de koopovereenkomst heeft [geïntimeerde] recht op betaling door [de B.V.] van een boete van € 60.000,00.
3.3.3.[de B.V.] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.4.In het tussenvonnis van 18 november 2020 heeft de rechtbank een mondelinge behandeling gelast. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 april 2021 en het proces-verbaal daarvan bevindt zich onder de gedingstukken. In het eindvonnis van 2 juni 2021 heeft de rechtbank de vordering van [geïntimeerde] toegewezen met veroordeling van [de B.V.] in de proceskosten.
De procedure in hoger beroep