ECLI:NL:GHSHE:2022:3104

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
7 september 2022
Zaaknummer
21/00792
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en rechtsgang bij de rechtbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg is opgelegd aan de belanghebbende. De belanghebbende heeft op 7 november 2019 haar auto geparkeerd in de Theresiastraat in Tilburg, waar volgens de geldende verordening parkeerbelasting verschuldigd was. De belanghebbende heeft geen parkeerbelasting betaald en heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Hierna heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Tijdens de zitting op 3 augustus 2022 heeft de belanghebbende aangevoerd dat zij geen bebording heeft gezien die aangaf dat er betaald moest worden voor het parkeren. De heffingsambtenaar heeft echter bewijs geleverd in de vorm van foto’s en een plattegrond, waaruit blijkt dat de bebording aanwezig was en dat de belanghebbende op de hoogte had moeten zijn van de betalingsverplichting. Het hof oordeelt dat de bebording voldoende duidelijk was en dat de belanghebbende haar verantwoordelijkheid had moeten nemen om op de hoogte te zijn van de parkeerregels.

Daarnaast heeft de belanghebbende aangevoerd dat zij niet in staat was om de zitting bij de rechtbank bij te wonen omdat zij geen toegang kreeg tot de parkeergarage. Het hof oordeelt dat er geen verplichting bestaat voor de rechtbank om parkeerplaatsen te regelen voor genodigden. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De verzoeken van de belanghebbende om schadevergoeding en om het griffierecht te laten vergoeden worden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00792
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
domicilie kiezend in [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 16 april 2021, nummer BRE 20/259 in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar 1] , vergezeld van [heffingsambtenaar 2] .
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Op 7 november 2019 om 17.32 uur stond de auto van belanghebbende met het kenteken [kenteken] geparkeerd op een parkeerplaats in de Theresiastraat in Tilburg.
2.2.
Volgens de Verordening parkeerbelastingen 2019 (de Verordening) [1] en het daarbij behorende Aanwijzingsbesluit Betaald Parkeren 2019-2 (het Aanwijzingsbesluit) [2] was op die plaats en tijd parkeerbelasting verschuldigd en behoort betaling met een pinpas bij een parkeerautomaat tot de betaalmogelijkheden. [3]
2.3.
Belanghebbende heeft geen parkeerbelasting betaald. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Tilburg (hierna: de gemeente) opgelegd.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
2. Heeft belanghebbende haar recht om de rechtbankzitting bij te wonen door toedoen van de rechtbank niet kunnen uitoefenen?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag en vraagt naast een kostenvergoeding, om een vergoeding van schade vanwege, naar het hof begrijpt, het ondervinden van problemen met de digitalisering van de communicatie met de overheid. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Met betrekking tot de naheffingsaanslag
4.1.
Belanghebbende heeft ter zitting bij het hof aangevoerd dat zij geen bebording over betaald parkeren heeft gezien toen zij vanaf de Veldhovenring, voorbij de ijssalon, rechtsaf de Theresiastraat insloeg en dat zij daar een week eerder nog gratis had kunnen parkeren.
4.2.
De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat het belanghebbende duidelijk had moeten zijn dat parkeerbelasting verschuldigd was voor de parkeerplaats waar de auto was geparkeerd. Daarbij heeft de heffingsambtenaar verwezen naar een plattegrond van de betreffende parkeerzone met de locatie van parkeerautomaten en naar foto’s van de situatie ter plaatse. Van een gewijzigd parkeerregime is volgens de heffingsambtenaar geen sprake.
4.3.
Het hof is van oordeel dat voldoende duidelijk was aangegeven dat moest worden betaald voor het parkeren ter plaatse. Blijkens de door de heffingsambtenaar overgelegde foto’s vermeldt de aanwezige bebording op de kruising van de Veldhovenring en de Theresiastraat de dagen en tijden voor betaald parkeren met aanduidingen dat kan worden betaald met een betaalpas of mobiele telefoon. Het hof acht het aannemelijk dat deze borden er ook op 7 november 2019 waren. Belanghebbende betwist ook niet dat zij deze borden is gepasseerd, zij stelt slechts dat zij geen bebording heeft gezien. Bij een oplettendheid die mag worden verwacht van een parkerende automobilist had deze bebording reeds op het moment dat de Theresiastraat wordt ingereden of na een kort onderzoek van de omgeving moeten opvallen. De omstandigheid dat belanghebbende geen bebording heeft waargenomen, komt voor haar rekening en risico.
4.4.
De door belanghebbende aangevoerde omstandigheid dat er voorheen op die plaats waar zij had geparkeerd geen parkeerbelasting betaald hoefde te worden – zo er al sprake zou zijn van zo’n situatie –, leidt niet tot een ander oordeel. Gemeenten zijn immers vrij hun parkeerbeleid te wijzigen. Iemand die regelmatig parkeert op een voor hem of haar bekende plek moet er rekening mee houden dat deze regels kunnen wijzigen.
4.5.
In het hogerberoepschrift heeft belanghebbende benadrukt dat zij alleen kan betalen met contant geld en met een pas. Het hof vat dit niet op als een argument gericht tegen de naheffingsaanslag aangezien belanghebbende ter zitting bij het hof heeft verklaard dat zij met haar pinpas de parkeerbelasting zou hebben betaald indien zij had gezien dat ze voor het parkeren moest betalen.
Met betrekking tot de rechtbankzitting
4.6.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij op de zittingsdag zich meldde bij de portier van de rechtbank maar niet werd toegelaten tot de parkeergarage van de rechtbank en dat zij daarom de zitting bij de rechtbank niet heeft bijgewoond. Belanghebbende geeft aan hierdoor te zijn benadeeld omdat zij de in hoger beroep aangedragen argumenten anders al eerder naar voren kunnen brengen.
4.7.
Anders dan belanghebbende kennelijk meent, is er geen rechtsregel die de rechtbank verplicht om een parkeerplaats te regelen voor genodigden voor een zitting. Indien belanghebbende gebruik wil maken van de mogelijkheid ter zitting aanwezig te zijn en met de auto reist, is het aan haar om te voorzien in een parkeerplaats voor de auto. Zo er al sprake zou zijn van een vergelijkbare situatie bij het bezoeken van de gemeente zoals belanghebbende in het hogerberoepschrift stelt, geldt daarvoor hetzelfde.
Met betrekking tot de betaling van de naheffingsaanslag
4.8.
Belanghebbende heeft nog verzocht te bepalen dat zij alleen hoeft te betalen als in het hoogste gerecht hierover is geoordeeld. Voor zover belanghebbende hiermee heeft bedoeld het hof te verzoeken haar uitstel van betaling te verlenen totdat de naheffingsaanslag onherroepelijk is komen vast te staan, kan het hof dat verzoek niet inwilligen. Het instellen van een rechtsmiddel wijzigt de betalingstermijn van de naheffingsaanslag niet, zodat niet met invordering hoeft te worden gewacht totdat de naheffingsaanslag onherroepelijk vaststaat. Verzoeken of vragen betreffende (uitstel van) de betaling van de naheffingsaanslag dient belanghebbende te richten aan Cannock Chase Public, waarvan het telefoonnummer in de uitspraak op bezwaar is vermeld.
Tussenconclusie
4.9.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding
4.12.
Er is geen reden voor toekenning van de verzochte schadevergoeding omdat daarvoor nodig is dat de aanslag onrechtmatig [4] is en dit hier niet het geval is.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
De uitspraak is gedaan door W.A.P. van Roij, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en M.R.T. Pauwels, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
E.J.M. Bohnen W.A.P. van Roij
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Gepubliceerd in het Gemeenteblad van 20 december 2018, nr. 275395.
2.Gepubliceerd in het Gemeenteblad van 25 september 2019, nr. 234009.
3.Artikel 4, lid 1, Aanwijzingsbesluit, dat uitvoering geeft aan artikel 8 van de Verordening.
4.Artikel 8:88 Algemene wet bestuursrecht; zie ook HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, r.o. 5.4.