In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg is opgelegd aan de belanghebbende. De belanghebbende heeft op 7 november 2019 haar auto geparkeerd in de Theresiastraat in Tilburg, waar volgens de geldende verordening parkeerbelasting verschuldigd was. De belanghebbende heeft geen parkeerbelasting betaald en heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Hierna heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting op 3 augustus 2022 heeft de belanghebbende aangevoerd dat zij geen bebording heeft gezien die aangaf dat er betaald moest worden voor het parkeren. De heffingsambtenaar heeft echter bewijs geleverd in de vorm van foto’s en een plattegrond, waaruit blijkt dat de bebording aanwezig was en dat de belanghebbende op de hoogte had moeten zijn van de betalingsverplichting. Het hof oordeelt dat de bebording voldoende duidelijk was en dat de belanghebbende haar verantwoordelijkheid had moeten nemen om op de hoogte te zijn van de parkeerregels.
Daarnaast heeft de belanghebbende aangevoerd dat zij niet in staat was om de zitting bij de rechtbank bij te wonen omdat zij geen toegang kreeg tot de parkeergarage. Het hof oordeelt dat er geen verplichting bestaat voor de rechtbank om parkeerplaatsen te regelen voor genodigden. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De verzoeken van de belanghebbende om schadevergoeding en om het griffierecht te laten vergoeden worden afgewezen.