ECLI:NL:GHSHE:2022:3077

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
20-002044-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor meerdere vermogensdelicten, waaronder diefstal en verduistering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld voor negen diefstallen, drie pogingen daartoe, oplichting en verduistering. De verdachte is ter zake van deze feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij het hof zich heeft gebogen over de bewijsvoering en de opgelegde straf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere vermogensdelicten, waaronder poging tot diefstal van een katalysator, diefstal van goederen uit stallen en verduistering van benzine. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken, met een hogere straf dan door de advocaat-generaal was gevorderd. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 2] is toegewezen, terwijl de vordering van [benadeelde 1] niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer, met de mogelijkheid van gijzeling indien betaling uitblijft.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002044-21
Uitspraak : 20 juli 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 11 augustus 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-204504-21 en 03-075984-21, 03-081645-21, 03-087917-21, 03-178019-21, 03-218125-20, 03-299034-20, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van – kort samengevat – negen al dan niet gekwalificeerde diefstallen en drie pogingen daartoe, alsmede een oplichting en een verduistering veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest. Daarbij zijn een aantal vorderingen van benadeelde partijen (al dan niet gedeeltelijk) toegewezen waarbij telkens een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd; een aantal vorderingen van benadeelde partijen is niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast is verdachte vrijgesproken van twee tenlastegelegde feiten.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens de appelakte, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van:
  • het in de zaak met parketnummer 03-087917-21 onder 3 tenlastegelegde;
  • het in de zaak met parketnummer 03-081645-21 onder 1 tenlastegelegde;
  • het in de zaak met parketnummer 03-075984-21 onder 3 tenlastegelegde, en
  • het in de zaak met parketnummer 03-075984-21 onder 4 tenlastegelegde.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, met dien verstande dat het gerechtshof hierna tevens voor de overige, door de eerste rechter bewezenverklaarde feiten, gelet op artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, na te melden beslissing ten aanzien van de strafoplegging zal nemen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep – voor zover betrekking hebbend op de feiten waartoe het hoger beroep is beperkt – zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partij, en in zoverre opnieuw rechtdoende, gelet op het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] (parketnummer 03-075984-21, feit 4) en [benadeelde 2] (parketnummer 03-081645-21, feit 1) heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze telkens gedeeltelijk dient te worden toegewezen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-075984-21 onder 3 en 4 tenlastegelegde, alsmede ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-087917-21 onder 3 tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-081645-21 onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich voor wat betreft de bewezenverklaring van het tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de raadsvrouw bepleit dat deze niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:

Zaak met parketnummer 03-075984-21:

3.hij op of omstreeks 13 februari 2021 in de gemeente Horst aan de Maas ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een katalysator, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, de katalysator onder de auto uit te zagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.hij in of omstreeks de periode van 19 februari 2021 tot en met 22 februari 2021 in de gemeente Horst aan de Maas een kruiwagen en steigerklemmen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 maart 2021 in de gemeente Horst aan de Maas, althans in Nederland, steigerklemmen, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte, ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed/deze goederen wist althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;

Zaak met parketnummer 03-081645-21:

1.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 november 2020 tot en met 18 november 2020 in de gemeente Horst aan de Maas computers, ventilatoren, verwarmingsketels, voerbakken, een hogedrukspuit en/of (bronzen) afsluiters, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;

Zaak met parketnummer 03-087917-21:

3.hij, op of omstreeks 23 juli 2019 in de gemeente Horst aan de Maas opzettelijk een hoeveelheid benzine, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte, en welke benzine hij, verdachte, bij een voor zelfbediening ingerichte benzinepompinstallatie, gelegen aan [adres 2] , had getankt, onder gehoudenheid die benzine te betalen en welke benzine hij, verdachte, aldus en in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-075984-21 onder 3 en 4 subsidiair in de zaak met parketnummer 03-081645-21 en in de zaak met parketnummer 03-087917-21 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

Zaak met parketnummer 03-075984-21:3.hij op 13 februari 2021 in de gemeente Horst aan de Maas ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een katalysator die geheel toebehoorde aan [bedrijf 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat weg te nemen goed onder zijn bereik te brengen door middel van braak, de katalysator onder de auto uit te zagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

4.
subsidiairhij op 10 maart 2021 in de gemeente Horst aan de Maas steigerklemmen voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte, ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;

Zaak met parketnummer 03-081645-21:

1.hij in de periode van 13 november 2020 tot en met 16 november 2020 in de gemeente Horst aan de Maas computers, ventilatoren, voerbakken, een hogedrukspuit en (bronzen) afsluiters, die geheel toebehoorden aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming;

Zaak met parketnummer 03-087917-21:3.hij op 23 juli 2019 in de gemeente Horst aan de Maas opzettelijk een hoeveelheid benzine, geheel toebehorende aan [bedrijf 2] , en welke benzine hij, verdachte, bij een voor zelfbediening ingerichte benzinepompinstallatie, gelegen aan [adres 2] , had getankt, onder gehoudenheid die benzine te betalen en welke benzine hij, verdachte, aldus en in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw van de verdachte heeft ten aanzien van de in de zaak met parketnummer 03-075984-21 onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten, alsmede ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-087917-21 onder 3 tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsvrouw in de kern aangevoerd:
  • dat ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-075984-21 onder 3 tenlastegelegde het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om vast te kunnen stellen dat de verdachte de persoon is geweest die bezig is geweest de katalysator weg te nemen. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte enkel op het terrein van [bedrijf 1] aanwezig is geweest, daar heeft rondgelopen en tezamen met getuige [getuige 1] heeft gezocht, maar dat hij nimmer getracht heeft om zich een katalysator wederrechtelijk toe te eigenen. De enkele aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict, waardoor de speurhond een geurspoor van de verdachte heeft opgepikt, kan volgens de verdediging niet voldoende zijn voor een veroordeling;
  • dat ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-075984-21 onder 4 tenlastegelegde het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het primair tenlastegelegde, alsmede van het subsidiair tenlastegelegde. De verdachte heeft niets weggenomen en kan niet gelinkt worden aan de plaats delict. Bovendien heeft de verdachte meermalen verklaard dat hij de steigerklemmen bij een bedrijf, een oud ijzer boer, heeft gekocht, waardoor hij volgens de verdediging niet wist en evenmin behoorde te vermoeden dat de steigerklemmen van een misdrijf afkomstig waren;
  • dat ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-087917-21 onder 3 tenlastegelegde sprake is van een civielrechtelijke overeenkomst tussen de verdachte en het tankstation [bedrijf 2] . De verdachte heeft een schuldbekentenis getekend bij het tankstation, dat dient te worden opgevat als een contra-indicatie voor kwade bedoelingen. De verdachte heeft expliciet niet de intentie gehad om de benzine wederrechtelijk zich toe te eigenen, zodat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-075984-21 onder 3 tenlastegelegde
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting vast dat op 13 februari 2021 op het toen besneeuwde bedrijfsterrein van [bedrijf 1] onder een auto, die toebehoorde aan deze garage, een krik stond en dat met een zaag was getracht om de katalysator onder de auto uit te zagen. De zaag zat nog vast aan de onderkant van de auto. Het hof stelt voorts vast dat er enkele stuks gereedschap en een rugzak naast de auto in de sneeuw lagen.
Aangever [aangever] heeft verklaard dat hij op 13 februari 2021 samen met getuige [getuige 1] onder de auto’s op het bedrijventerrein ging kijken, nadat [getuige 1] had aangegeven dat hij een brandende zaklamp onder een auto had zien liggen. Aangever [aangever] heeft voorts verklaard dat [getuige 1] op enig moment teruggelopen kwam met een man. Die man wilde de zaklamp onder de auto pakken, maar nadat hem werd gezegd dat hij deze moest laten liggen, is hij weggegaan. [aangever] heeft tevens verklaard dat bij de achterzijde van het bedrijfsterrein bij de provisorische ingang een bouwhek was opgetild en opengezet, dat bij het bouwhek een fiets stond die daar normaal niet hoorde te staan en dat er verse sporen van sneeuw waren.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij de verdachte bij de poort van het bedrijventerrein zag staan. De verdachte had sneeuw op de kraag in zijn nek. Uit de verklaring volgt voorts dat [getuige 1] tezamen met de verdachte over het terrein is gelopen en daarna een stuk achter hem aan heeft gelopen richting zijn huis.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] volgt dat vanaf de plaats delict, waar nog inbrekerswerktuig en een rugzak lagen die door de mogelijke verdachte waren achtergelaten, door de diensthond meteen een spoor werd gepakt en dat de diensthond de verbalisant trok naar [adres 1] , het adres waar de verdachte woont.
De verdachte heeft ten overstaan van het hof verklaard dat hij op 13 februari 2021 om de hoek van het bedrijventerrein [bedrijf 1] is gelopen en dat hij bij de poort werd gezien door [getuige 1] . De verdachte heeft voorts verklaard dat hij op het bedrijventerrein is geweest.
Het hof is op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van braak. De verdachte werd zeer kort na het aantreffen van een nog brandende zaklamp en een zaag, die aan de onderkant van de auto zat, door getuige [getuige 1] gezien bij de poort van het bedrijventerrein van de garage. Het hof is van oordeel dat de bij de auto aangetroffen rugzak en (overig) inbrekerswerktuig, die door de diensthond direct via een spoor werden gelinkt aan het adres van de verdachte, door de verdachte zijn achtergelaten toen hij op een eerder moment het bedrijventerrein op is gegaan. De stelling van de verdachte dat hij een geurspoor heeft achtergelaten toen hij op een later moment met [getuige 1] het bedrijventerrein heeft betreden en toen de rugzak heeft opgetild, acht het hof niet aannemelijk nu de getuigen daarover niets hebben verklaard. De verdachte is er juist van weerhouden een zaklamp onder de auto te pakken.
Bovendien zijn door aangever [aangever] bij de achterzijde van het bedrijventerrein bij het bouwhek, dat was opgetild en open gezet, verse sneeuwsporen gezien en behalve verdachte zijn geen andere personen op het terrein aangetroffen. Voorts zijn bij de verdachte sporen van sneeuw op zijn kraag waargenomen terwijl onder de auto sneeuw lag en de zaag aan de onderkant van de auto nog vast zat. Gelet op voornoemde omstandigheden, in het bijzonder gelet op het geurspoor dat heeft geleid naar het adres van de verdachte en de zeer korte tijd tussen de poging van de diefstal (de zaklamp brandde nog en de zaag was gaandeweg de kennelijke wegnemingshandeling nog in de onderkant van de auto blijven hangen) en het aantreffen van de verdachte bij het bedrijventerrein, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het de verdachte is geweest die zich de toegang van de plaats van het misdrijf heeft verschaft, door via het bouwhek het bedrijventerrein van [bedrijf 1] te betreden, en aldaar gepoogd heeft een katalysator aan de onderkant van de auto weg te nemen met behulp van een zaag.
De stelling van de raadsvrouw, inhoudende dat de enkele aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict niet onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen, vindt zijn weerlegging in de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging dienaangaande.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging van diefstal met braak.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-075984-21 onder 4 tenlastegelegde
Vrijspraak van het onder 4 primair tenlastegelegde
Het hof is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in de zaak met parketnummer 03-075984-21 onder 4 primair tenlastegelegde. Daartoe heeft het hof overwogen dat noch uit het procesdossier, noch uit het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte in de periode van 19 februari 2021 tot en met 22 februari 2021 de wegnemingshandeling ten aanzien van de kruiwagen en de steigerklemmen heeft verricht. Voorts is er sprake van een groot tijdsverloop tussen de diefstal van de kruiwagen en de steigerklemmen en het aantreffen van de goederen. Het hof is dan ook van oordeel dat onvoldoende kan worden vastgesteld dat de verdachte zich in de tenlastegelegde periode schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de kruiwagen en de steigerklemmen. Mitsdien zal het hof de verdachte ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-075984-21 onder 4 primair tenlastegelegde vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 4 subsidiair tenlastegelegde
Uit de aangifte volgt dat aangever [benadeelde 1] op 19 februari 2022 de bouwplaats, gelegen aan [adres 3] waar hij als aannemer werkzaam was, had verlaten en dat op dat moment geen spullen ontbraken. Uit de aangifte volgt voorts dat [benadeelde 1] op 22 februari 2021 werd gebeld door personeel met de mededeling dat er meerdere steigerklemmen, die afkomstig waren van de bouwplaats, langs een landweg waren aangetroffen. [benadeelde 1] heeft tevens verklaard dat de steigerklemmen van het merk van ‘Van Thiel’ waren, dat zij allen verzinkt waren en dat de steigerklemmen rood waren gespoten.
Getuige [getuige 2] , onder wie een aantal steigerklemmen waren aangetroffen, heeft verklaard dat hij de steigerklemmen via Marktplaats had gekocht van een persoon die zich voordeed als ‘ [naam] ’ en dat deze werden verkocht vanaf [adres 1] . Naar aanleiding van deze verklaring volgde uit nader onderzoek door verbalisant [verbalisant 2] dat de verdachte woonachtig was op [adres 1] . Voorts is door verbalisant [verbalisant 2] gerelateerd dat hij zag dat de inbeslaggenomen steigerklemmen rood waren gespoten en waren ingeslagen met de naam ‘Thiel’ of ‘Thiel Holland’. Aangever [benadeelde 1] heeft, nadat hem foto’s van de op Marktplaats te koop aangeboden steigerklemmen werden verstuurd, verklaard dat hij deze klemmen herkende als zijnde zijn eigendom.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 maart 2021 van verbalisant [verbalisant 2] volgt dat uit een onderzoek naar de mobiele telefoon van de verdachte is gebleken dat op deze telefoon op de applicatie Marktplaats was ingelogd op een account met de naam ‘ [naam] ’. Voorts is gerelateerd dat onder ‘Mijn Markplaats’ een viertal advertenties stonden van twee soorten steigerklemmen en dat dit dezelfde advertenties betroffen als die waarop getuige [getuige 2] had gereageerd en naar aanleiding daarvan diverse steigerklemmen had gekocht.
Op grond van de hiervoor vermelde omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – kan naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. Het hof is van oordeel dat de door [getuige 2] gekochte steigerklemmen via Marktplaats door de verdachte aan voornoemde [getuige 2] te koop zijn aangeboden, nu uit het procesdossier voldoende is gebleken dat het op Marktplaats aangemaakte account – blijkens het onderzoek aan de telefoon van de verdachte – een door de verdachte aangemaakt account was. Bovendien heeft [getuige 2] specifiek het adres van de verdachte opgegeven als zijnde het adres waar hij de steigerklemmen had gekocht. Het hof is voorts van oordeel dat uit het procesdossier is gebleken dat deze steigerklemmen de uit diefstal afkomstige steigerklemmen betroffen. De steigerklemmen zijn naar het oordeel van het hof voldoende gespecificeerd. Door zowel aangever [benadeelde 1] als verbalisant [verbalisant 2] is immers verklaard dat de steigerklemmen afkomstig waren van ‘Thiel’ of ‘Thiel Holland’ en dat zij rood waren gespoten. [benadeelde 1] heeft zijn gestolen steigerklemmen herkend.
Het hof neemt voorts in zijn oordeel mee dat de verdachte geen enkele aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben van de steigerklemmen. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting, inhoudende dat hij de steigerklemmen bij een oudijzerboer had gekocht en dat ieder bedrijf steigerklemmen in een – al dan niet rode – kleur spuit, schuift het hof terzijde. Deze verklaring acht het hof niet geloofwaardig waarbij het hof betrekt dat de verdachte aan [getuige 2] heeft verteld dat hij de steigerklemmen – in afwijking van wat hij ter terechtzitting heeft verklaard – bij een maat had gekocht die ze op zijn beurt weer op een veiling had gekocht, terwijl verdachte noch heeft verklaard van welke maat, noch eenduidig heeft verklaard van welke oudijzerboer hij de steigerklemmen heeft betrokken. Bovendien vindt hetgeen hij heeft verklaard over de herkomst van de steigerklemmen en over hoe lang hij al over die steigerklemmen beschikt, op geen enkele wijze steun in het dossier. Wegens het ontbreken van een aannemelijke hem ontlastende verklaring voor het voorhanden hebben van de steigerklemmen en mede gelet op de omstandigheid dat de verdachte de steigerklemmen via internet te koop heeft aangeboden onder een valse naam, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat deze uit een misdrijf afkomstig waren.
Het verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-087917-21 onder 3 tenlastegelegde
De verdachte heeft op 23 juli 2019 in de gemeente Horst aan de Maas een hoeveelheid benzine getankt bij [bedrijf 2] . Na het tanken is de verdachte naar de kassa van het betreffende tankstation gegaan en bleek niet te kunnen betalen wegens onvoldoende saldo. Hij heeft vervolgens met goedvinden van (de vertegenwoordiger van) het tankstation met betrekking tot de getankte benzine een schuldbekentenis ondertekend en is met toestemming ten slotte weggereden. Op grond van deze schuldbekentenis heeft de verdachte toegezegd om binnen een bepaalde termijn, zijnde binnen 24 uur, alsnog aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Deze verplichting is hij evenwel niet nagekomen. De door de verdachte ondertekende schuldbekentenis stelt daarin naast de genoemde termijn onder andere dat bij uitblijven van betaling bij de politie aangifte zal worden gedaan van diefstal dan wel verduistering.
Het hof stelt het volgende voorop.
In het arrest van 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:367 heeft de Hoge Raad aan de beoordeling van het middel voorafgaande beschouwingen gewijd aan de situatie waarin brandstof wordt getankt zonder te betalen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan tanken zonder te betalen moet worden gehecht met het oog op de strafrechtelijke waardering van die handeling, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang. Van belang is vooral de intentie waarmee de betrokkene heeft getankt, alsmede of het tanken als wegnemen of slechts als – anders dan door misdrijf – onder zich krijgen wordt aangemerkt. Bij die beoordeling kan een rol spelen of de betrokkene een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor dat tanken zonder te betalen. Kwalificatie als diefstal is bijvoorbeeld uitgesloten indien door de betrokkene in feitelijke aanleg met voldoende concretisering ten verwere is aangevoerd en ook uit het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk wordt, dat de intentie tot toe-eigening van de brandstof eerst na het tanken is ontstaan. In een dergelijk geval kan sprake zijn van verduistering. Van verduistering is sprake als de betrokkene opzettelijk de brandstof die hij anders dan door misdrijf onder zich heeft, zich wederrechtelijk toe-eigent. De enkele omstandigheid dat de betrokkene de brandstof heeft getankt zonder te betalen, is derhalve niet zonder meer toereikend voor de conclusie dat die gedraging moet worden gekarakteriseerd als verduistering.
Ter zake van de tenlastegelegde verduistering is derhalve in casu vereist dat de verdachte opzettelijk de aan [bedrijf 2] toebehorende benzine en welke hij anders dan door misdrijf onder zich had door een overeenkomst te tekenen tot betalen van de benzine, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het hof stelt ten eerste vast dat – ondanks dat niet vereist is dat de verdachte het goed op grond van een rechtsverhouding onder zich had (vgl. HR 31 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1972 – verdachte de benzine die toebehoorde aan [bedrijf 2] en welke hij op 23 juli 2019 aan [adres 2] had getankt, op grond van de getekende overeenkomst tot betaling anders dan door misdrijf onder zich had. In de tweede plaats stelt het hof vast dat de verdachte opzettelijk de benzine wederrechtelijk zich heeft toegeëigend. De verdachte is de benzine na te hebben getankt en de schuldbekentenis te hebben ondertekend, als heer en meester daarover beschikkende, gaan gebruiken zonder daartoe gerechtigd te zijn. Immers, ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte erkend dat hij de getankte benzine ondanks de aangegane en ondertekende schuldbekentenis tot op de dag van vandaag nog niet heeft betaald. Daarmee is de termijn van betaling zoals opgenomen in de schuldbekentenis op 23 juli 2019, zijnde binnen 24 uur, zeer aanzienlijk overschreden. Het hof leidt uit voorgaande dan ook af dat de verdachte weldegelijk opzettelijk de benzine wederrechtelijk zich heeft toegeëigend (vgl. onder meer HR 18 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY5436; HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:32, rov. 2.3 en HR 21 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1257). De verdachte heeft zowel bij zijn verhoor bij de politie, als bij de politierechter in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep telkens verklaard dat hij er van uitging dat hij een rekening zou opgestuurd krijgen, maar dat dat niet is gebeurd. Het hof acht deze verklaring echter niet aannemelijk gezien de omstandigheid dat op de door de verdachte ondertekende schuldbekentenis nadrukkelijk is aangegeven wat de termijn is voor die betaling achteraf en wat de mogelijke gevolgen zijn als niet wordt betaald. Ook dat de verdachte bij de politie heeft verklaard door zijn ADHD wel eens dingen te vergeten, doet hier niet aan af.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het bewijsmiddel blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-075984-21 onder 3 en 4 tenlastegelegde, alsmede het in de zaak met parketnummer 03-081645-21 onder 1 en het in de zaak met parketnummer 03-087917-21 onder 3 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-075984-21 onder 4 subsidiair bewezenverklaarde levert op:

opzetheling.

Het in de zaak met parketnummer 03-075984-21 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het in de zaak met parketnummer 03-081645-21 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
Het in de zaak met parketnummer 03-087917-21 onder 3 bewezenverklaarde levert op:

verduistering.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een viertal vermogensdelicten. De verdachte heeft zich in een korte periode schuldig gemaakt aan opzetheling, aan verduistering en tot twee keer toe aan een (poging tot) diefstal door middel van braak of inklimming. De verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan opzetheling. Opzetheling is een ergerlijk feit en bevordert het plegen van vermogensdelicten, nu dit bijdraagt aan het in stand houden van een markt voor gestolen goederen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal van een katalysator en aan een diefstal door middel van inklimming. Hij heeft zich de toegang tot meerdere (varkens)stallen verschaft en daaruit een reeks aantal goederen weggenomen. Dit is een ernstig feit, waarmee veel overlast is veroorzaakt en voor de benadeelde forse gevolgen heeft gehad, vooral in financieel opzicht. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering van diesel, door te tanken zonder te betalen. Een dergelijk strafbaar feit veroorzaakt hinder en overlast. De verdachte heeft met zijn handelen op geen enkele wijze rekening gehouden met het financieel nadeel dat de slachtoffers ten gevolge van deze delicten hebben geleden, maar slechts gedacht aan geldelijk gewin voor hemzelf. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde eerder onherroepelijk voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
Het hof heeft voorts rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De verdachte heeft ten overstaan van het hof verklaard dat hij sinds kort een nieuwe baan heeft als bezorger, dat hij begeleid wordt door B-there, die hem advies geeft en individueel begeleidt op verschillende leefgebieden en dat hij samenwoont met zijn vrouw en twee kinderen.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en het repeterende karakter daarvan, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken passend en geboden. Het hof legt overigens een hogere straf op dan door de advocaat-generaal is gevorderd, nu het hof van oordeel is dat de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt in de door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Gelet op het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof een straf bepalen ten aanzien van de niet inhoudelijk aan zijn oordeel onderworpen door de politierechter bewezenverklaarde feiten. Voor die feiten dient de straf naar het oordeel van het hof te worden bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg – ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-075984-21 onder 4 tenlastegelegde – een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.700,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering ziet op aluminium trappen, lood rollers, bouwlampen en stroomrollers/kabels.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 november 2020.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof is niet gebleken dat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de gevorderde schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat sprake is van rechtstreekse schade. De benadeelde partij [benadeelde 1] kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg – ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-081645-21 onder 1 tenlastegelegde – een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 29.492,89 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op:
€ 15.328,35 aan kosten voor het herstellen van het klimaatsysteem. Deze kosten vallen uiteen in:
i. € 4.800,00 aan loonkosten;
ii. € 2.278,35 aan materiaalkosten, en
iii. € 8.250,00 aan kosten voor cv-ketels;
€ 14.164,50 aan kosten aan ‘Fancom materiaal’ indien dit niet retour komt. Dit materiaal (
zonder nadere prijsindicatie per stuk materiaal) bestaat uit:
i. 2x 2x Fsu-8 klimaatcomputer
;
ii. 2x ivm t-6 eindstation
;
iii. 14x ventilator 1435
;
iv. 10x atm-unit 35
,en
v. 4x at-unit 35
.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 november 2020.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade is toegebracht. De verdachte heeft een aantal goederen en materialen weggenomen uit de (varkens)stallen van [benadeelde 2] en daarnaast materiaal vernield. De materiaalkosten, kosten voor cv-ketels en de loonkosten voor de aansluiting van het nieuwe materiaal is naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd. Naar het oordeel van het hof is de gevorderde materiële schadevergoeding, voor zover deze ziet op post I, voor toewijzing vatbaar.
Met betrekking tot de overige gevorderde materiële schadevergoeding (post II), is het hof van oordeel dat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, aangezien de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd. Het hof kan op basis van de vordering onvoldoende vaststellen wat de waarde van het weggenomen ‘Fancom materiaal’ was, hoe oud het materiaal ten tijde van de diefstal was en of de benadeelde partij rekening heeft gehouden met afschrijving. Het alsnog in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om de vordering nader te onderbouwen op dit onderdeel, zou leiden tot aanhouding van de strafzaak, die voor het overige geheel is afgerond. Het hof acht dat niet opportuun. Het hof zal daarom bepalen dat de vordering voor dat deel niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 16 november 2020, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 15.328,35. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 311, 321 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-075984-21 onder 4 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-075984-21 onder 3 en 4 subsidiair en in de zaak met parketnummer 03-081645-21 onder 1 en in de zaak met parketnummer 03-087917-21 onder 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met parketnummer 03-075984-21 onder 3 en 4 subsidiair en in de zaak met parketnummer 03-081645-21 onder 1 en in de zaak met parketnummer 03-087917-21 onder 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) weken;
bepaaltten aanzien van de niet inhoudelijk aan zijn oordeel onderworpen, door de politierechter bij vonnis van 11 augustus 2021 (onder parketnummers 03-204504-21 en 03-075984-21, 03-081645-21, 03-087917-21, 03-178019-21, 03-218125-20, 03-299034-20) bewezenverklaarde feiten als straf
een gevangenisstrafvoor de duur van
8 maanden,
waarvan 5 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-081645-21 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 15.328,35 (zegge: vijftienduizend driehonderdachtentwintig euro en vijfendertig cent)als vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2020 tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-081645-21 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen
van € 15.328,35 (zegge: vijftienduizend driehonderdachtentwintig euro en vijfendertig cent)als vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 november 2020 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste
111 (honderdelf) dagenkan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. W.F. Koolen en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 20 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. G.C. Bos is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.