ECLI:NL:GHSHE:2022:3025

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
21/00826
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting in Eindhoven met beroep op vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven is opgelegd. De naheffingsaanslag werd opgelegd omdat belanghebbende op 22 december 2019 zijn auto had geparkeerd in de Gagelstraat in Eindhoven zonder parkeerbelasting te voldoen. Belanghebbende stelde dat hij door een matrixbord, dat hij onder slechte weersomstandigheden had waargenomen, in de veronderstelling verkeerde dat hij gratis kon parkeren. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. Het hof oordeelde dat belanghebbende niet mocht afgaan op de onjuiste lezing van het matrixbord en dat hij nader onderzoek had moeten doen naar de geldende parkeerregels. Het hof concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en het hoger beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 augustus 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00826
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 19 april 2021, nummer SHE 20/666, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting, met kosten, opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag). De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.2.
De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij brief van 26 juli 2021.
1.4.
Het hof heeft bepaald dat de zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord. Het hof heeft partijen schriftelijk meegedeeld dat het onderzoek is gesloten.

2.Feiten

2.1.
Op 22 december 2019 reed belanghebbende voorafgaand aan het parkeren op de snelweg A2 nabij Eindhoven. Hij zag, tijdens slecht weer, een elektronisch matrixbord (hierna: het matrixbord). Dit matrixbord vermeldde het volgende:
2.2.
Belanghebbende heeft vervolgens op die dag zijn auto met het kenteken [kenteken] in de Gagelstraat in Eindhoven geparkeerd. Deze plek is op grond van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2019 van de gemeente Eindhoven aangewezen als een plaats waar parkeerbelasting mag worden geheven. Belanghebbende heeft geen parkeerbelasting voldaan. Een parkeercontroleur heeft dit geconstateerd op voormelde dag om 15.14 uur. Vervolgens is aan belanghebbende de naheffingsaanslag, met nummer [nummer] , opgelegd.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende stelt in zijn hogerberoepschrift dat hij weet dat normaal gesproken niet gratis geparkeerd mag worden in de binnenstad van Eindhoven maar dat zijn bezwaar zich richt op de wijze waarop naast de autosnelweg een vermelding staat over het parkeren in Eindhoven op dat moment. Op het matrixbord stond vermeld dat er een gratis parkeermogelijkheid bestaat op de P+R in Eindhoven Zuid via afslag 33. Het gaat niet om zijn interpretatie van deze melding, maar om de feitelijke leesbaarheid van de vermelding als er ruis aanwezig is bij het waarnemen van deze vermelding. De ruis bestond er uit dat (i) de avonddonker was ingetreden, (ii) de weersomstandigheden door hevige regenval zeer slecht waren en (iii) de snelheid van het autoverkeer tussen de 100 en 130 kilometer per uur lag. Bij deze ruis blijft van de informatie over “Gratis parkeren binnenstad Eindhoven”, aldus nog steeds belanghebbende.
4.2.
De heffingsambtenaar stelt daartegenover dat belanghebbende niet louter mocht afgaan op de voor belanghebbende ten dele leesbare tekst en dat hij nader onderzoek had dienen te doen. Hij bestrijdt niet dat belanghebbende te goeder trouw heeft gehandeld.
4.3.
Het hof overweegt als volgt. Belanghebbende bepleit in de kern dat hij, gelet op het matrixbord en de omstandigheden waaronder hij het matrixbord las, ervan mocht uitgaan dat geen parkeerbelasting verschuldigd was op het moment dat hij ging parkeren. Juridisch moet dit worden opgevat als een beroep het vertrouwensbeginsel.
Gelet op wat in het hogerberoepschrift staat, erkent belanghebbende dat wat op het matrixbord daadwerkelijk stond (zie 2.1), inhield dat de mogelijkheid tot gratis parkeren betrekking had op de P+R in Eindhoven Zuid. Niet in geschil is dus dat wat er op het matrixbord stond niet overeenkomt met hoe belanghebbende het matrixbord gelezen heeft. Objectief bezien heeft het matrixbord dus niet het vertrouwen gewekt dat gratis geparkeerd mocht worden in de binnenstad van Eindhoven.
Belanghebbende beroept zich echter op de omstandigheden waaronder hij het matrixbord heeft gelezen (‘de ruis’). Dat kan hem niet helpen. Een onjuiste lezing van een overheidstekst (hier: de tekens op het matrixbord) komt als uitgangspunt voor risico van degene die de tekst onjuist leest, ook als diegene te goeder trouw is. Denkbaar is dat hierop een uitzondering moet worden gemaakt indien de onjuiste lezing wordt veroorzaakt door omstandigheden die voor rekening van de overheid moeten komen. Dat is hier niet het geval bij de omstandigheden die belanghebbende aanvoert in het kader van ‘ruis’. Integendeel, gelet op die omstandigheden had belanghebbende er niet van mogen uitgaan dat, althans in elk geval eraan moeten twijfelen of, hij de tekens op het matrixbord volledig had waargenomen en juist had gelezen. Belanghebbende had daarom nader onderzoek moeten doen of in de Gagelstraat (op dat moment) onbetaald geparkeerd mocht worden. De aangevoerde (slechte) weeromstandigheden maken dat niet anders.
Belanghebbende doet dus tevergeefs een beroep op het vertrouwensbeginsel.
4.4.
In zijn brief van 26 juli 2021 heeft belanghebbende nog geklaagd over het tijdbestek sinds het opleggen van de naheffingsaanslag. Het tijdbestek van een procedure kan echter niet leiden tot vernietiging of vermindering van de naheffingsaanslag. Ook overigens heeft de duur van de procedure geen gevolgen. De bezwaar- en (hoger)beroepsprocedures zijn namelijk gebleven binnen de redelijke termijn die daarvoor geldt.
4.5.
De naheffingsaanslag is dus terecht opgelegd. Het hoger beroep is ongegrond.
Ten aanzien van het griffierecht en de proceskosten
4.6.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden en evenmin redenen voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door M.R.T. Pauwels, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
E.J.M. Bohnen M.R.T. Pauwels
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.