ECLI:NL:GHSHE:2022:2900

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
20-001332-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling van levensgezel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is vrijgesproken van meerdere tenlastegelegde feiten. De verdachte, geboren in 1980 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, is beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel op 5 mei 2020. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter bevestigt, met een veroordeling tot een gevangenisstraf van 92 dagen, waarvan 21 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en reclasseringstoezicht. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een straftoemetingsverweer gevoerd.

Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de politierechter. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, namelijk het mishandelen van zijn levensgezel door haar bij de keel te pakken en deze met kracht vast te houden. De verklaringen van getuigen zijn als bewijs gebruikt, waarbij het hof de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen heeft beoordeeld. Het hof heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de bewezenverklaring van de mishandeling.

De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 92 dagen, waarvan 21 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001332-21
Uitspraak : 5 augustus 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 7 mei 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 02-157518-20 en 02-017666-21, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen met aanvulling van de gronden en behoudens de opgelegde straf en opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 92 dagen, waarvan 21 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaren, en met oplegging van reclasseringstoezicht.
Namens de verdachte is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Blijkens de akte instellen hoger beroep d.d. 21 mei 2021 is het hoger beroep namens de verdachte onbeperkt ingesteld. De politierechter heeft de verdachte vrijgesproken van de onder parketnummer 02-157518-20 tenlastegelegde feiten 2 primair en subsidiair, 3, 4, 5 en 6 en van de onder parketnummer 02-017666-21 tenlastegelegde feiten 1 en 2.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep, voor zover dit tegen de hiervoor bedoelde vrijspraak is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover thans nog van belang, tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 02-157518-20:
1.
hij op of omstreeks 5 mei 2020 (in de nachtelijke uren) te [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [slachtoffer] (met beide handen) (krachtig) bij de keel heeft gepakt en/of die [slachtoffer] bij de keel (met kracht) heeft vastgehouden en/of die keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of waarbij hij heeft getracht die [slachtoffer] te wurgen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 mei 2020 (in de nachtelijke uren) te [woonplaats] zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met beide handen) (krachtig) bij de keel te pakken en/of die keel van die [slachtoffer] (met kracht) vast te houden en/of dicht te knijpen.
Vrijspraak
Met de politierechter, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-157518-20 onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 02-157518-20:
hij op 5 mei 2020 in de nachtelijke uren te [woonplaats] , zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] met beide handen krachtig bij de keel te pakken en die keel van die [slachtoffer] met kracht vast te houden en dicht te knijpen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In de volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde einddossier van de politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, District de Markiezaten, Basisteam Bergen op Zoom, registratienummer PL2000-2020153469, opgemaakt door [verbalisant] , agent van politie
Eenheid Zeeland-West-Brabant, sluitingsdatum 16 juni 2020, pagina’s 1 tot en met 85. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
1.
Het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 15 juni 2020 (dossierpagina’s 43 tot en met 47), genummerd PL2000-2020152148-1, inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
(pagina 44)
Ik woon samen met [getuige 2]
(het hof begrijpt: [getuige 2] )aan [adres 2] . Naast ons op [adres 3]
(het hof begrijpt: [adres 3] )woont [slachtoffer]
(het hof begrijpt: [slachtoffer] )samen met haar vijfjarige zoontje [getuige 3] . Sinds de zomer van 2019 kreeg [slachtoffer] een relatie met [verdachte]
(het hof begrijpt: de verdachte). [verdachte] verbleef steeds vaker bij [slachtoffer] en op een gegeven moment was [verdachte] er altijd. De verstandhouding tussen ons en [slachtoffer] en [verdachte] ging in het begin best redelijk.
Vanaf mei 2020 ging het helemaal mis. Ik werd op dinsdag 5 mei 2020 omstreeks 02:46 uur gebeld door [verdachte] . Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei dat hij ruzie had. Op de achtergrond hoorde ik [slachtoffer] roepen: " [getuige 1] , kom alsjeblieft''. Ik hoorde dat ze heel angstig klonk. Ik ben naar het huis van [slachtoffer] gegaan en ik heb op het raam geklopt. [verdachte] deed meteen open. Toen ik binnenkwam zag ik dat [slachtoffer] op de bank zat en dat [verdachte] heel onrustig was. Hij bewoog veel met zijn handen en armen. Hij was heel erg opgejaagd.
Ik hoorde dat [slachtoffer] zei dat [verdachte] eruit moest. [verdachte] vroeg aan mij of ik het nu hoorde, hij moest eruit van [slachtoffer] en dat zou dan de tweede keer zijn volgens [verdachte] . [slachtoffer] was ook heel paniekerig en ze bleef maar roepen dat [verdachte] haar huis uit moest. Ik was op het bankje gaan zitten dat haaks op de bank stond waar [slachtoffer] op zat. Ik zag dat [verdachte] steeds naar [slachtoffer] toeliep en dat hij zijn handen om haar keel deed en dan drukte. Ik zag dat [slachtoffer] een rood gezicht kreeg. Ik ben naar hen toegegaan en ik heb met grote kracht de handen van [verdachte] van de keel van [slachtoffer] afgetrokken. Dit gebeurde zeker drie keer.
2.
Het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 juni 2020 (dossierpagina’s 12 tot en met 15), genummerd PL2000-2020148464-2, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
(pagina 12)
V: In de nacht van 4 op 5 mei 2020 worden uw partner en u 's nachts wakker van een ruzie en veel geluid. Kunt u vertellen wat er precies gebeurde?
A: Ik werd wakker van een ruzie. Deze ruzie was tussen [verdachte]
(het hof begrijpt: de verdachte)en [slachtoffer]
(het hof begrijpt: [slachtoffer]). Ik herkende beide stemmen en deze ruzie was afkomstig van [adres 3]
(het hof begrijpt: [adres 3] ). Kort daarop werd ik telefonisch gebeld door [verdachte] . Hij vertelde ruzie te hebben met [slachtoffer] . Ik hoorde op de achtergrond [slachtoffer] gillen. Ik hoorde roepen: " [getuige 1] kom, kom!" Ik hoorde dat [slachtoffer] angstig klonk. Ik nam de situatie erg serieus.
V: [getuige 1] bent u?
A: Ja.
(pagina 12 en 13)
V: Wat gebeurde er daarna?
A: [verdachte] liet niet blijken dat ik niet mocht komen. Ik ben er toen naar toegegaan.
Ik tikte op het raam. En de deur werd geopend. Eenmaal binnen was er een hevige ruzie gaande tussen [verdachte] en [slachtoffer] . Op enig moment zag ik dat [verdachte] naar [slachtoffer] liep, welke op bank zat in de woonkamer. Ik zag dat [verdachte] met beide handen [slachtoffer] bij de keel pakte. [verdachte] was woest en gebruikte hierbij veel kracht. [verdachte] pakte haar zo hard vast dat zij zou gaan stikken als ik er niet tussen kwam. Ik hoorde [slachtoffer] naar adem happen. Ik trok de handen van [verdachte] uit elkaar. Ik moest veel kracht zetten om de handen van [verdachte] van de nek van [slachtoffer] los te maken. Het was een grote panieksituatie. [verdachte] heeft tot 3 keer toe dit herhaald. Ik weet zeker dat dit vaker was, maar tenminste 3 keer. Ik moest er iedere keer tussen komen om hem los te maken.
V: En toen?
A: [verdachte] greep opnieuw [slachtoffer] bij de keel. Ik moest er weer tussen komen.
3.
Het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 11 juni 2020 (dossierpagina’s 5 tot en met 7), genummerd PL2000-2020148464-1, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
(pagina 5)
Ik woon op genoemd adres (
het hof begrijpt: [adres 2]). Ik woon daar samen met mijn vriendin [getuige 1] (
het hof begrijpt [getuige 1]). Ongeveer 5 maanden geleden kwam [verdachte] (
het hof begrijpt: de verdachte) naast ons wonen. Althans hij trok in bij mijn buurvrouw [slachtoffer] (
het hof begrijpt: [slachtoffer]). [slachtoffer] woont op [adres 3]
(het hof begrijpt: [adres 3] ). In het begin ging dit nog goed en hebben wij [slachtoffer] en [verdachte] ook nog geholpen met zaken. Rond mei 2020 is het mis gegaan.
In de nacht van 4 op 5 mei 2020 is de situatie bij [slachtoffer] thuis uit de hand gelopen. Wij
(het hof begrijpt: aangever en [getuige 1] )hoorden een behoorlijke ruzie met heel veel geluid, waarbij er ook geslagen werd met de deuren. Wij hoorden ook verschillende keren iemand “au” roepen. Mijn vriendin is toen gebeld door [verdachte] . [verdachte] had haar verteld dat er ruzie was. Ik hoorde mijn vriendin toen ook nog zeggen dat [slachtoffer] om hulp aan het roepen was. Mijn vriendin is toen naar de woning gegaan
(het hof begrijpt: de woning van [slachtoffer] en de verdachte). Zij heeft geprobeerd daar de boel te “sussen”. Hierbij heeft zij wel een gekneusd been opgelopen. Dit omdat zij [verdachte] van [slachtoffer] probeerde af te halen. [verdachte] had zijn handen rond haar keel.
4.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 22 juli 2022, voor zover inhoudende:
In de nacht van 4 op 5 mei 2020 waren ik en [slachtoffer]
(het hof begrijpt: [slachtoffer] )aan het bekvechten. Om verdere escalatie te voorkomen heb ik contact opgenomen met [getuige 1]
(het hof begrijpt: [getuige 1] ). Dit was ook de afspraak met [getuige 1] ; als er een woordenwisseling was tussen mij en [slachtoffer] en de situatie dreigend werd, konden wij [getuige 1] (telefonisch) bereiken. [getuige 1] is vervolgens naar onze woning gekomen
(het hof begrijpt: [adres 3] ). Ik vond dat [slachtoffer] beter met [getuige 1] kon praten, omdat [getuige 1] een soort moederfiguur voor [slachtoffer] was.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de belastende verklaring van aangeefster op zichzelf staat, niet betrouwbaar is en het steunbewijs ontbreekt.
De verklaring van [getuige 2] , namelijk dat hij iemand verschillende keren
“au”heeft horen roepen en van [getuige 1] hoorde dat zij de verdachte van [slachtoffer] probeerde af te halen omdat de verdachte zijn handen rond de keel van die [slachtoffer] had, ziet volgens de verdediging niet op de kernhandeling van de tenlastelegging – te weten het bij de keel pakken van [slachtoffer] , de keel van die [slachtoffer] met kracht vasthouden en dichtknijpen – en zegt niets over de waarneming van [getuige 1] . De inhoud van deze verklaring is te weinig om als steunbewijs te kunnen gelden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof vat het verweer dat de belastende verklaring van aangeefster op zichzelf staat, niet betrouwbaar is en het steunbewijs ontbreekt, op als grotendeels betrekking hebbende op het in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde bewijsminimum, van de zogeheten unus testis, nullus testis-regel, zijnde dat het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Daarnaast geldt dat het wettelijk bewijsstelsel er van uitgaat dat een getuigenverklaring door de rechter slechts tot het bewijs kan worden gebezigd wanneer deze naar zijn oordeel betrouwbaar en overeenkomstig de waarheid is afgelegd (vgl. HR 14 september 1992, ECLI:NL:HR:1992:AC3716, rov. 7.2.). Het hof merkt in dezen op dat het feit dat de verklaring van een getuige betrouwbaar wordt geacht, op zichzelf nog niet meebrengt dat voldaan is aan het vereiste van voldoende steunbewijs.
Het hof gaat eerst in op de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster.
Volgens bestendige jurisprudentie is het uitgangspunt dat het voorbehouden is aan de rechter die over de feiten oordeelt, om voor het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht (vgl. o.a. HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:454, rov. 2.3; HR 14 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:646, rov. 2.3 en HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1072, rov. 2.3). Het hof ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de getuige [getuige 1] te twijfelen nu zij consistente verklaringen heeft afgelegd, er geen steekhoudende argumenten zijn aangevoerd gesteund door aanwijzingen in het dossier waaruit twijfel zou kunnen ontstaan aan de waarheidsgetrouwheid van de gedane aangifte en de aangifte in voldoende mate steun vindt in de overige bewijsmiddelen waaruit naar voren komt dat er ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een handgemeen tussen verdachte en zijn levensgezel, [slachtoffer] . Het hof heeft verder geen enkele aanwijzing dat aangeefster bezijden de waarheid zou hebben verklaard, zodat haar verklaringen worden gebezigd tot het bewijs.
Ter zake van de vraag of de verklaring van aangeefster voldoende wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal, oordeelt het hof als volgt.
Artikel 342, tweede lid Sv strekt volgens bestendige jurisprudentie ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De eis die uit artikel 342, tweede lid Sv volgt – zijnde een bevestiging van de getuigenverklaring uit een andere bron dan de belastende getuigenverklaring (het steunbewijs) – heeft betrekking op de tenlastelegging als geheel en niet op de afzonderlijke delictsbestanddelen die daarvan onderdeel uitmaken. Het steunbewijs hoeft dus niet specifiek betrekking te hebben op de tenlastegelegde gedraging. Daarbij geldt dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan. Met andere woorden: het overige bewijsmateriaal dient voldoende steun te geven aan de verklaring. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, rov. 2.4 en HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1594, rov. 2.3).
Op grond van de genoemde bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat de verklaringen van aangeefster in voldoende mate steun vinden in de overige bewijsmiddelen. Deze bewijsmiddelen zijn voldoende specifiek en ondersteunen elkaar in voldoende mate en op essentiële onderdelen. Zo heeft ook getuige [getuige 2] ten tijde van het tenlastegelegde handelen verschillende malen iemand “au” horen roepen en heeft hij gehoord dat er met deuren werd geslagen. De verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster [getuige 1] heeft gebeld om escalatie te voorkomen. Dat was de afspraak om te doen bij een dreigende situatie, aldus de verdachte. De verklaring van verdachte in samenhang met de verklaring van [getuige 2] maken duidelijk dat er weldegelijk reeds een handgemeen was ontstaan. Gelet op deze bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat er geenszins sprake is geweest van enkel bekvechten zoals de verdachte heeft verklaard.
Het hof acht de verklaring van zowel getuige [getuige 2] , als de verdachte – die beide niet van dezelfde bron, zijnde aangeefster, afkomstig zijn – voldoende steun geven aan de verklaring van de aangeefster [getuige 1] , dat wil zeggen dat de verklaringen op relevante wijze en niet in een te ver verband staan met de inhoud van de verklaring van aangeefster.
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde onder 1 subsidiair zijn weerlegging vindt in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, enerzijds geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdediging afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen. Anderzijds acht het hof voor de verklaringen van aangeefster voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-157518-20 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:

mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsman van de verdachte heeft voor het geval het hof tot een bewezenverklaring mocht komen, een straftoemetingsverweer gevoerd, en heeft verzocht, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een straf conform de vordering van de advocaat-generaal op te leggen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel door [slachtoffer] met beide handen krachtig bij de keel te pakken en die keel van die [slachtoffer] met kracht vast te houden en dicht te knijpen. Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij zijn partner heeft mishandeld in haar woning, wat bij uitstek de plek zou moeten zijn waar zij veilig is en zich ook veilig moet kunnen voelen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 april 2022, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijk delict. Eveneens is uit het uittreksel Justitiële Documentatie gebleken dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof is namens en door de verdachte in dit verband naar voren gebracht dat [slachtoffer] nog steeds zijn partner is, zij samen een tweede kind hebben gekregen en dat die [slachtoffer] op dit moment in verwachting is van hun derde kind, verhuisd zijn naar België en dat hij momenteel in loondienst is.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een vrijheidsbeneming inhoudt voor de duur van 92 dagen, waarvan 21 dagen voorwaardelijk zal worden opgelegd met een proeftijd van 3 jaren. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal op die straf in mindering worden gebracht zodat geen nog te executeren strafdeel resteert. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof ziet, op grond van het verhandelde ter terechtzitting waaruit volgt dat de verdachte reeds een agressieregulatietraining heeft gevolgd, de omstandigheid dat de verdachte in een rustiger vaarwater terecht lijkt te zijn gekomen en het tijdsverloop, geen aanleiding om aan het voorwaardelijke strafdeel het door de advocaat-generaal gevorderde reclasseringstoezicht te verbinden. Wel acht het hof een proeftijd voor de duur van 3 jaren geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-157518-20 onder 2 primair, 2 subsidiair, 3, 4, 5 en 6 en in de zaak met parketnummer 02-017666-21 onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-157518-20 onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-157518-20 onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 02-157518-20 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
92 (tweeënnegentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
21 (eenentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. Koop, griffier,
en op 5 augustus 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.