Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[B.V. 1] B.V.,
[verzoeker 2],
[verzoeker 3],
[verzoeker 4],
1.Het verloop van de procedure
2.De beoordeling
- [verzoeker 1] was de bestuurder en aandeelhouder van [B.V. 2] B.V. (hierna: [B.V. 2] ). [verzoeker 2] , [verzoeker 3] en [verzoeker 4] zijn de middellijk bestuurders van [verzoeker 1] .
- Tussen [verzoeker 1] c.s. en de Gemeente is een geschil ontstaan over een tussen [B.V. 2] en de Gemeente gesloten koopovereenkomst van
- Het geschil tussen [verzoeker 1] c.s. en de Gemeente heeft geleid tot de procedure bij de rechtbank Limburg.
- Bij vonnis van 19 januari 2022 (ECLI:NL:RBLIM:2022:291) heeft de rechtbank Limburg [verzoeker 1] c.s. hoofdelijk veroordeeld om aan de Gemeente een bedrag te betalen van € 195.000,00 – de netto verkoopopbrengst van het perceel – te vermeerderen met de wettelijke rente. Daartoe heeft de rechtbank – kort weergegeven – overwogen dat de Gemeente geen voorafgaande (schriftelijke) toestemming heeft gegeven voor het overdragen van het perceel aan [B.V. 3] , terwijl [B.V. 2] deze toestemming op grond van artikel 13 van de koopovereenkomst wel behoefde. Daardoor is [B.V. 2] volgens de rechtbank de contractuele boete van € 250.000,00 aan de Gemeente verschuldigd. Na de overdracht aan [B.V. 3] is [verzoeker 1] direct overgegaan tot ontbinding van [B.V. 2] . De verkoopopbrengst van het perceel is volgens [verzoeker 1] c.s. aangewend om de schuld van [B.V. 2] aan [verzoeker 1] af te lossen. Omdat [verzoeker 1] c.s. in het geheel geen inzicht heeft gegeven in deze gestelde lening en de voorwaarden daarvan, is er volgens de rechtbank sprake van een onverschuldigde betaling aan [verzoeker 1] . De ontvangen koopsom had volgens de rechtbank aangewend moeten worden om – voor zover mogelijk – de Gemeente te voldoen. Door dat niet te doen, maar te handelen zoals hiervoor omschreven heeft [verzoeker 1] bewerkstelligd dat de Gemeente met betrekking tot de verschuldigde contractuele boete geen verhaal meer kon nemen op de verkoopopbrengst. Gelet daarop is [verzoeker 1] volgens de rechtbank aansprakelijk voor de schade die de Gemeente daardoor heeft geleden en zijn de bestuurders [verzoeker 2] , [verzoeker 3] en [verzoeker 4] ingevolge artikel 2:11 BW naast [verzoeker 1] hoofdelijk aansprakelijk.
- Tegen dit vonnis hebben [verzoeker 1] c.s. bij dagvaarding van 13 april 2022 hoger beroep ingesteld (zaaknummer 200.310.791/01). Ambtshalve heeft het hof inmiddels vastgesteld dat in deze zaak (tussen)arrest is gewezen op 5 juli 2022, waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen op 3 november 2022 heeft bepaald.
schriftelijketoestemming voor de overdracht van het perceel ontbreekt, mochten [verzoeker 1] c.s. in de gegeven omstandigheden op die toestemming vertrouwen, althans kan de Gemeente naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep doen op het ontbreken van een schriftelijke toestemming, aldus [verzoeker 1] c.s.
Nu de hoger beroepsprocedure is aangevangen, is het hof op de voet van artikel 187 lid 2 jo lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevoegd als rechter waar de procedure aanhangig is tot het geven van een beslissing op het verzoek.