ECLI:NL:GHSHE:2022:2833

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
200.300.475_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wanprestatie en onrechtmatige daad bij koopovereenkomst assurantieportefeuille

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Adviesbureau B.V. tegen twee geïntimeerden, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], naar aanleiding van een koopovereenkomst betreffende een assurantieportefeuille. De rechtbank Limburg had eerder de vorderingen van [appellante] afgewezen, waarbij [appellante] stelde dat [geïntimeerde 1] wanprestatie had gepleegd door zijn verplichtingen uit de notariële akte van 28 juni 2012 niet na te komen. Tevens werd [geïntimeerde 2] verweten onrechtmatig te hebben geprofiteerd van deze wanprestatie. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in detail onderzocht, waaronder de verplichtingen van de verkoper en de rol van de betrokken partijen na de verkoop van de portefeuille. Het hof concludeert dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde 1] in zijn verplichtingen is tekortgeschoten, noch dat [geïntimeerde 2] onrechtmatig heeft gehandeld. De grieven van [appellante] falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. [appellante] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF
s-HERTOGENBOSCH
Team handel
zaaknummer gerechtshof 200.300.475
arrest van 16 augustus 2022
in de zaak van
[{X}] Adviesbureau B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. G.M.M. van Tilborg,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde 1] ,
advocaat: mr. R. Gijsen,

2.[de B.V.] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. B.M.M. Hepkema,
op het bij exploot van dagvaarding van 20 juli 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 21 april 2021 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht (hierna: het bestreden vonnis).

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/276001 / HA ZA 20-169)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde 1] ,
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde 2] , met één productie,
- de akte houdende rectificatie van [appellante] , met één productie,
- de antwoordakte van [geïntimeerde 2] .
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof een datum voor arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Bij notariële akte van 28 juni 2012 heeft [geïntimeerde 1] (in de akte aangehaald als: verkoper) aan [appellante] een deel van zijn assurantieportefeuille verkocht en geleverd. [appellante] heeft hiervoor aan [geïntimeerde 1] betaald € 165.000,00 “
gebaseerd op de door verkoper opgegeven doorloop schadeprovisie op jaarbasis, berekend naar de toestand van de portefeuille medio mei tweeduizend twaalf.
3.2.
In de notariële akte zijn in artikel 5 diverse verplichtingen van de verkoper en koper opgenomen, waaronder:

(…)
5. Verkoper verplicht zich tegenover koper het gehele (digitale) databestand tot en met
acht en twintigjuni tweeduizend twaalf voor conversie beschikbaar te stellen [aan, hof]
koper. Verkoper heeft het gehele (digitale) databestand per acht en twintigjuni tweeduizend
twaalf reeds op verzoek van koper aan CCS beschikbaar gesteld zodat CCS in staat wordt
gesteld de assurantieportefeuille te implementeren in het assurantie automatiseringssysteem
van koper.
(…)
7. Naast het in lid 5 van dit artikel genoemde (digitale) databestand [heeft, doorhaling hof] levert verkoper aan koper naam-adres-woonplaatsgegevens (NAW-gegevens), e-mail- en telefoongegevens aan in een bestand met Excel (xls) formaat uiterlijk op de dag van ondertekening van deze akte om koper in de gelegenheid te stellen een digitale nieuwsbrief te versturen aan cliënten waarin de verkoop wordt medegedeeld en cliënten worden uitgenodigd voor een eerste kennismaking.
3.3.
Het personeel dat bij [geïntimeerde 1] in dienst was ten tijde van de verkoop is door
[appellante] niet overgenomen. Tot dit personeel behoorde [persoon A] (hierna: [persoon A] ), die de dagelijkse contacten met cliënten onderhield.
3.4.
Voorafgaand aan de verkoop heeft [persoon A] het in artikel 5 lid 7 van de notariële akte bedoelde Excel-bestand met klantgegevens op de server van [appellante] geplaatst.
3.5.
De gekochte portefeuille is binnen het bedrijf van [appellante] voortgezet. De handelsnaam “Adviesbureau [handelsnaam] (s)” is door [appellante] niet overgenomen.
3.6.
Op 29 mei 2018 heeft [persoon B] , de dochter van [geïntimeerde 1] , , [geïntimeerde 2] opgericht. Ingevolge het register van de Kamer van Koophandel bestaan de activiteiten van deze vennootschap uit financiële dienstverlening, advisering en bemiddeling in verzekeringen en hypotheken. Enig aandeelhouder en bestuurder van [geïntimeerde 2] B.V. is [persoon B] . De hiervoor genoemde [persoon A] is ook binnen dit nieuwe bedrijf werkzaam.
3.7.
Een aantal klanten van [appellante] – oud-klanten van [geïntimeerde 1] , waaronder hijzelf – is sedertdien overgestapt van [appellante] naar [geïntimeerde 2] . Dit betreft 7 (volgens [geïntimeerde 1] ) of 11 (volgens [appellante] ) klanten van de 700 ( [geïntimeerde 1] ) of 668 ( [appellante] ) overgenomen klanten.
3.8.
[appellante] heeft, nadat daartoe op 18 januari 2019 verlof was verleend door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, op 6 februari 2019 bewijsbeslag gelegd onder [geïntimeerde 2] . Daarbij zijn meerdere digitale bestanden in beslag genomen en dit (bewijs)materiaal is opgeslagen op een externe harde schijf, welke harde schijf door de deurwaarder, als gerechtelijk bewaarder, in bewaring is genomen. [geïntimeerde 2] hebben toestemming verleend tot inzage van de gegevens. Naar aanleiding daarvan zijn de bestanden op 20 maart 2019 op het kantoor van de deurwaarder bekeken door [appellante] en zijn raadsman.
3.9.
Bij kort gedingvonnis van 17 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter [geïntimeerde 1] verboden om binnen 24 uren na betekening van bedoeld vonnis, direct dan wel indirect, de personen als genoemd op de lijst die als productie 11 bij de dagvaarding (in onderhavige procedure onder meer overgelegd als productie 33 bij memorie van grieven), te benaderen, dan wel de assurantieportefeuille over te nemen van deze personen, dan wel nieuwe assurantiën af te sluiten ten behoeve van deze personen, dan wel hypotheekadviezen te verstrekken aan deze personen, dan wel enige handelingen te verrichten welke in de breedste zin van het woord te doen gebruikelijk zijn binnen de financiële dienstverlening, advisering en bemiddeling in verzekeringen en hypotheken. Daarnaast is het [geïntimeerde 2] verboden om binnen 24 uren na betekening van het vonnis en tot 1 juli 2020, direct dan wel indirect, de personen op de eerder genoemde lijst te benaderen.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
[appellante] heeft in eerste aanleg, na eiswijziging, gevorderd (samengevat) dat het [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] (hierna: [geïntimeerden] ) wordt verboden klanten van het overgenomen klantenbestand van [appellante] te benaderen of te bedienen, onder verbeurte van een dwangsom, dat voor recht wordt verklaard dat zij wanprestatie ( [geïntimeerde 1] ) dan wel een onrechtmatige daad ( [geïntimeerden] ) hebben gepleegd, dat [geïntimeerden] worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding alsook dat voor recht wordt verklaard dat [geïntimeerde 1] zijn verplichtingen uit hoofde van de notariële akte van 28 juni 2012 niet is nagekomen en dat hij uit dien hoofde contractuele boetes aan [appellante] is verschuldigd.
Aan de vorderingen tegen [geïntimeerde 1] heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde 1] toerekenbaar tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit de notariële akte van 28 juni 2012 en onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellante] . Aan de vorderingen tegen [geïntimeerde 2] heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde 2] heeft geprofiteerd van de wanprestatie van [geïntimeerde 1] en ook overigens onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellante] .
4.2.
In reconventie heeft [geïntimeerde 2] gevorderd voor recht te verklaren dat [appellante] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld omdat [appellante] niet de wettelijke weg heeft gevolgd om een afschrift van de documenten te krijgen die [appellante] in bezit heeft gekregen en waarover zij krachtens de beschikking van 18 januari 2019 niet kon en mocht beschikken.
4.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen, daartoe als volgt overwegend (samengevat).
Wat betreft [geïntimeerde 1]is niet komen vast te staan [geïntimeerde 1] verzekeringen wijzigt of afsluit voor [geïntimeerde 2] ten behoeve van klanten op de overgedragen klantenlijst van [appellante] of dat hij werkzaam was bij [geïntimeerde 2] (rov. 4.4-4.5) en ook niet dat hij de klantenlijst van [appellante] beschikbaar heeft gesteld aan [geïntimeerde 2] (rov. 4.6), zodat ook niet is komen vast te staan dat hij is tekort geschoten in zijn contractuele verplichtingen.
Wat betreft [geïntimeerde 2]kan dan ook niet worden vastgesteld dat zij heeft geprofiteerd van enige wanprestatie door [geïntimeerde 1] . Verder kan niet worden vastgesteld dat zij [appellante] oneerlijke of onrechtmatige concurrentie heeft aangedaan, zodat er geen onrechtmatige daad is gepleegd. [appellante] is in de proceskosten veroordeeld. De vordering in reconventie is eveneens afgewezen nu niet is komen vast te staan dat [appellante] op haar beurt onrechtmatig handelde met het bewijsbeslag. [geïntimeerde 2] is in de kosten in reconventie veroordeeld.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1.
[appellante] concludeert onder aanvoering van vier grieven tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot toewijzing van zijn gewijzigde vordering, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten in beide instanties en in de beslagkosten, vermeerderd met de wettelijke rente. De wijzigingen in de vordering betreffen details zoals afzonderlijke verklaringen voor recht ten aanzien van de door [appellante] aangevoerde grondslagen.
5.2.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben ieder voor zich geconcludeerd tot bekrachtiging, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in beide instanties.
Overdracht assurantieportefeuille
5.3.
[geïntimeerden] hebben er terecht op gewezen dat een assurantieportefeuille als zodanig niet een goed is in de zin van art. 3:1 BW en niet vatbaar is voor overdracht of verpanding (Hoge Raad 6 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1909). In dit geschil gaat het evenwel niet om de vraag of [appellante] eigenaar is geworden van de desbetreffende portefeuille, maar of [geïntimeerden] aansprakelijk zijn jegens [appellante] vanwege schending van de in de notariële akte van 28 juni 2012 neergelegde verplichtingen dan wel uit hoofde van onrechtmatige daad. Bij de beoordeling daarvan speelt hier de goederenrechtelijke status van de assurantieportefeuille geen rol.
Eiswijziging
5.4.
[appellante] heeft haar eis vermeerderd bij memorie van grieven. Daartegen is geen bezwaar gemaakt en het hof oordeelt deze eisvermeerdering ook niet (ambtshalve) in strijd met de eisen van een goede procesorde, zodat daarop recht zal worden gedaan.
wanprestatie [geïntimeerde 1] wegens werkzaamheden voor de door [appellante] overgenomen klanten?
5.5.
Met grief 1 betoogt [appellante] dat [geïntimeerde 1] werkzaamheden heeft verricht voor de klanten uit de door [appellante] van hem gekochte portefeuille, zodat artikel 5 van de n akte is geschonden en [geïntimeerde 1] aansprakelijk is uit hoofde van wanprestatie. Volgens [appellante] heeft de rechtbank zich ten onrechte beperkt tot de vraag of [geïntimeerde 1] – meer in het algemeen – werkzaamheden heeft verricht voor [geïntimeerde 2] .
5.6.
In artikel 5 lid 1 van de notariële akte staat:

1. Het is verkoper verboden ná acht en twintig juni tweeduizend twaalf voor eigen rekening
of voor rekening van anderen of voor gezamenlijke rekening met anderen, te bemiddelen in
assurantiën en financiële diensten aan te bieden bij relaties wier verzekeringen behoren tot
de aan de koper verkochte assurantieportefeuille.
5.7.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat voor de bepaling van de inhoud van een notariële akte als de onderhavige – zoals ook geldt ten aanzien van de daarin vervatte titel (koop) – niet slechts van belang is hetgeen uit de desbetreffende akte zelf blijkt. Het komt tevens aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (vgl. HR 16 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4602 r.o. 4.4).
5.8.
Ter onderbouwing van haar betoog dat [geïntimeerde 1] in strijd heeft gehandeld met artikel 5 lid 1 van de notariële akte wijst [appellante] op de navolgende feiten en omstandigheden:
- in november 2012 en december 2013, dat wil zeggen ruim na de overname op 28 juni 2012, heeft [geïntimeerde 1] formulieren ingevuld voor klanten van [appellante] ;
- en zelfs in oktober/december 2018 nog heeft [geïntimeerde 1] wijzigingen aangebracht of nieuwe verzekeringen afgesloten ten behoeve van klanten uit de door [appellante] van Lacroix gekochte assurantieportefeuille;
- het Excel-bestand dat [persoon A] op de server van [appellante] had gezet, bleek nadien eveneens binnen [geïntimeerde 2] voorhanden;
- gezien de bevindingen van het door [appellante] ingeschakelde recherchebureau RBZ is het aannemelijk dat [geïntimeerde 1] betrokken is bij [geïntimeerde 2] en haar klanten.
5.9.
Het hof overweegt dat ook als van het voorgaande zou worden uitgegaan, dat nog niet betekent dat [geïntimeerde 1] inderdaad in strijd heeft gehandeld met artikel 5 lid 1 van de notariële akte. Zonder nadere, ontbrekende toelichting kan op basis van wat [appellante] hier naar voren heeft gebracht immers niet worden geconcludeerd dat [geïntimeerde 1] heeft bemiddeld in assurantiën en financiële diensten heeft aangeboden aan klanten behorende tot de verkochte portefeuille. [appellante] heeft ook niet (onderbouwd) gesteld dat deze bepaling een ruimere strekking heeft. Verder overweegt het hof als volgt.
5.10.
Wat betreft genoemde formulieren uit 2012 en 2013 heeft [geïntimeerde 1] het verweer gevoerd dat [appellante] hem heeft verzocht bepaalde klanten te bellen en te hunner behoeve bepaalde werkzaamheden op te pakken, zulks in het kader van lopende afwikkeling van een aanvraag, omzetting (van begunstiging) c.q. beëindiging, verlenging of oversluiting van financiële producten en/of diensten. Hij heeft dat zonder daarvoor iets te rekenen, ten behoeve van [appellante] gedaan. [appellante] stelt daar zonder nadere onderbouwing tegenover dat de hulp van [geïntimeerde 1] niet nodig was en wijst er daarbij op dat het laatste door [geïntimeerde 1] ingevulde formulier dateert van anderhalf jaar na de overname, maar daarmee heeft zij naar het oordeel van het hof de feitelijke grondslag van het verweer van [geïntimeerde 1] onvoldoende gemotiveerd weersproken.
5.11.
Ook wat betreft de door [appellante] overgelegde documentatie uit de periode tussen oktober en november 2018 heeft [geïntimeerde 1] onvoldoende gemotiveerd bestreden aangevoerd dat het hierbij ging om ondersteunende werkzaamheden, op basis van een mondelinge afspraak met [appellante] .
5.12.
Ten aanzien van het op de harde schijf van [geïntimeerde 2] aangetroffen Excel-bestand heeft te gelden dat daaruit zonder nadere (ontbrekende) toelichting nog niet volgt dat [geïntimeerde 1] heeft bemiddeld dan wel financiële diensten heeft aangeboden aan klanten van [appellante] , een en ander zoals bepaald in artikel 5 lid 1 van de notariële akte. Andere feiten en omstandigheden zijn in dit verband niet gesteld.
5.13.
Uit de bevindingen van recherchebureau RBZ valt hooguit op te maken dat [geïntimeerde 1] werkzaamheden verricht bij of voor [geïntimeerde 2] , maar niet dat die zien op het bemiddelen in assurantiën of het aanbieden van financiële diensten bij relaties van wie de verzekeringen behoren tot de aan [appellante] verkochte assurantieportefeuille. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank in rov. 4.5 van het bestreden vonnis dat op basis van de bevindingen van RBZ niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde 1] in zijn verplichtingen uit de overeenkomst met [appellante] tekort is geschoten.
5.14.
Gelet op het voorgaande dient grief 1 te falen.
wanprestatie [geïntimeerde 1] wegens betrokkenheid bij overdracht van het klantenbestand?
5.15.
Met grief 2 betoogt [appellante] dat [geïntimeerde 1] artikel 7 van de notariële akte heeft geschonden, zodat hij aansprakelijk is jegens [appellante] uit hoofde van wanprestatie. Daartoe stelt [appellante] dat [geïntimeerde 1] wel degelijk wist dat [persoon A] het Excel-bestand vanaf een usb-stick op de server van [appellante] heeft gezet en dat [persoon A] de inhoud van die usb-stick nadien in de bestanden van [geïntimeerde 2] heeft opgenomen, waar deze bestanden zijn blijven staan.
5.16.
In artikel 7 lid 1 van de notariële akte staat:

Het is de verkoper verboden op enigerlei wijze aan derden, direct of indirect, enige informatie omtrent de relaties die tot de assurantieportefeuille behoren, waarvan de verkoper weet of kan vermoeden dat deze de belangen van koper schaden, over te dragen of anderszins kenbaar te maken, waarbij onder informatie mede wordt begrepen de NAW-gegevens en adressenbestanden van de assurantieportefeuille.
5.17.
Voor de desbetreffende uitlegmaatstaf verwijst het hof naar hetgeen hiervoor is overwogen (rov. 5.7).
5.18.
Onder artikel 5 lid 7 van de notariële akte zijn partijen overeengekomen dat [geïntimeerde 1] – behalve het in artikel 5 lid 5 genoemde digitale databestand – aan [appellante] een Excel-bestand zou leveren. Vast staat dat [persoon A] dat Excel-bestand op de server van [appellante] heeft gezet (vgl. onder 3.4).
5.19.
Voor zover [appellante] betoogt dat [geïntimeerde 1] door de in r.o. 5.15 omschreven handelwijze van [persoon A] , waarvan [geïntimeerde 1] wetenschap zou hebben gehad, reeds artikel 7 van de notariële akte heeft geschonden, faalt dit. [geïntimeerde 1] heeft gemotiveerd betwist dat hij enige betrokkenheid had bij het ter hand stellen van het Excel-bestand door [persoon A] aan [appellante] . In dat verband heeft [geïntimeerde 1] betoogd dat hierover rechtstreeks contact is geweest tussen [appellante] en [persoon A] , waarna [persoon A] de desbetreffende gegevens uit het systeem van [geïntimeerde 1] heeft gehaald en aan [appellante] heeft verstrekt, zonder tussenkomst van [geïntimeerde 1] . [appellante] heeft dit verweer van [geïntimeerde 1] , dat wordt ondersteund door de als productie 3 bij zijn conclusie van antwoord overgelegde schriftelijke verklaring van [persoon A] , onvoldoende gemotiveerd weersproken. Of [geïntimeerde 1] wist dan wel moet hebben geweten van deze gang van zaken kan verder in het midden blijven, nu het niet anders kan dan dat een en ander geschiedde op verzoek en met instemming van [appellante] . Dat [persoon A] aldus enige tijd heeft beschikt over deze gegevens levert geen schending van art. 7 door [geïntimeerde 1] op. Voor zover [appellante] [geïntimeerde 1] tevens een verwijt maakt ter zake van het feit dat [persoon A] het Excel-bestand, na plaatsing op de server van [appellante] , binnen het systeem van [geïntimeerde 2] heeft gehouden faalt dit eveneens. Naast het feit dat [geïntimeerde 1] betwist dat hij hiervan op de hoogte was, hebben partijen kennelijk geen afspraken gemaakt over wat er na het plaatsen van het Excel-bestand met de usb-stick zou moeten gebeuren, zodat zonder nadere (ontbrekende) toelichting ook niet valt in te zien dat daarmee artikel 7 van de notariële akte is geschonden.
5.20.
Nu niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde 1] is tekortgeschoten onder artikel 7 van de notariële akte faalt de grief.
onrechtmatige daad [geïntimeerde 2] ?
5.21.
Met grief 3 betoogt [appellante] dat [geïntimeerde 2] een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Daartoe stelt zij dat [geïntimeerde 2] heeft geprofiteerd van de wanprestatie door [geïntimeerde 1] en dat zij tevens een onrechtmatige daad heeft gepleegd door [appellante] onrechtmatig te beconcurreren.
5.22.
Dat [geïntimeerde 2] heeft geprofiteerd van enige wanprestatie van [geïntimeerde 1] stuit af op het voorgaande, namelijk dat wanprestatie van [geïntimeerde 1] niet is komen vast te staan.
5.23.
Wat betreft de gestelde onrechtmatige concurrentie stelt het hof voorop dat [geïntimeerde 2] en [appellante] in een markt opereren, waarbinnen concurrentie is toegestaan. Gelet daarop is het in beginsel geoorloofd dat een marktpartij medewerkers en/of klanten van een andere marktpartij overneemt. Hieraan doet niet af dat dergelijke praktijken financieel voor- c.q. nadeel oplevert voor de ene of andere partij. Onder bijzondere omstandigheden kan in een dergelijk geval van onrechtmatig handelen sprake zijn, maar dat is hier niet het geval.
5.24.
[appellante] stelt in de eerste plaats dat [geïntimeerde 2] actief klanten van [appellante] heeft benaderd en wijst in dat verband op een verklaring van een klant die stelt te zijn benaderd door [geïntimeerde 2] . Maar ook als dat zo is, hetgeen [geïntimeerde 2] gemotiveerd betwist, dan betekent dat zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, nog niet dat sprake is van
stelselmatigebenadering van klanten onder bijzondere omstandigheden, laat staan van onrechtmatige concurrentie. Het hof onderschrijft in dezen de beslissing van de rechtbank in 4.13 van het bestreden vonnis en maakt de motivering daarvan tot de zijne.
Verder stelt [appellante] dat [de B.V.] zich op misleidende wijze presenteert als opvolger van het bedrijf van [geïntimeerde 1] , zoals dat in de markt bekend stond vóór de overname door [appellante] . Daarmee is volgens [appellante] bovendien sprake van schending van de Handelsnaamwet (mvg 95 e.v.). Daartegen heeft [geïntimeerde 2] op goede gronden verweer gevoerd met de stelling dat [appellante] geen handelsnamen van [geïntimeerde 1] heeft overgenomen en ook anderszins daarop geen aanspraak kan maken, zodat [appellante] aan de Handelsnaamwet geen aanspraken kan ontlenen en de Handelsnaamwet [appellante] evenmin beschermt in zijn aanspraken op grond van de overeenkomst.
5.25.
Naar het oordeel van het hof is (ook voor het overige) van een misleidende presentatie door [geïntimeerde 2] geen sprake. [appellante] wijst op een aantal overeenkomsten in de logo’s, zoals die werden gebruikt door [geïntimeerde 1] en thans door [geïntimeerde 2] (in beide logo’s komt een huis voor en wordt dezelfde kleur blauw gebruikt), maar daartegenover staan ook de nodige verschillen. Blijft over dat [geïntimeerde 2] onder nagenoeg dezelfde naam naar buiten treedt als voorheen [geïntimeerde 1] , maar dat is op zichzelf – gelet ook op het feit dat [geïntimeerde 2] is opgericht door [persoon B] en het haar in beginsel vrij staat haar achternaam te voeren, en mede gezien het tijdsverloop sinds de overdracht van de assurantieportefeuille – onvoldoende voor een onrechtmatige daad jegens [appellante] . Dat wordt niet anders indien daarbij in ogenschouw wordt genomen dat [geïntimeerde 2] kantoor houdt in de directe nabijheid van het oude kantoor van [geïntimeerde 1] , dat [geïntimeerde 2] zich met (onder meer) vergelijkbare diensten op dezelfde markt oriënteert als (voorheen) [geïntimeerde 1] en dat zowel [persoon B] als [persoon A] voorheen bij [geïntimeerde 1] in dienst waren.
5.26.
Gelet op het voorgaande faalt grief 3. De in hoger beroep ingestelde vordering tot verkrijging van een verklaring voor recht dat [geïntimeerde 2] in strijd met de Handelsnaamwet heeft gehandeld zal worden afgewezen.
wanprestatie/onrechtmatige daad [geïntimeerde 1] ?
5.27.
Met grief 4 betoogt [appellante] dat [geïntimeerde 1] artikel 10 van de notariële akte heeft geschonden omdat sprake was van bijzonderheden waarvan [geïntimeerde 1] wist of kon vermoeden dat wetenschap hieromtrent bij [appellante] van doorslaggevend belang zou zijn ten aanzien van de aankoop van de assurantieportefeuille en dat, indien [appellante] dit op voorhand had geweten, de overeenkomst niet tot stand was gekomen althans niet onder de huidige voorwaarden. Verder betoogt [appellante] dat [geïntimeerde 1] aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad.
5.28.
Voor zover [appellante] behalve wanprestatie en onrechtmatige daad ook dwaling als grondslag aanvoert, heeft te gelden dat zij de overeenkomst met [geïntimeerde 1] niet heeft vernietigd en zulks ook niet vordert in deze procedure, zodat deze grondslag verder geen bespreking behoeft.
5.29.
Ter onderbouwing van zijn betoog stelt [appellante] dat de overeenkomst met [geïntimeerde 1] tot stand is gekomen op basis van het gegeven dat [geïntimeerde 1] met pensioen zou gaan, zodat [appellante] van hem geen concurrentie meer hoefde te verwachten, maar dat Lacroix daarop kennelijk is teruggekomen.
5.30.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] daarmee tegen de achtergrond van hetgeen is overwogen ten aanzien van de vorige grieven onvoldoende onderbouwd dat sprake is van enige onrechtmatigheid dan wel tekortschieten van de zijde van [geïntimeerde 1] . Het enkele feit dat [geïntimeerde 1] met pensioen zou gaan, maar dat uiteindelijk niet heeft gedaan – veronderstellenderwijs aangenomen dat het inderdaad zo is gelopen – is daartoe niet voldoende. [appellante] poneert in dit verband in feite niet meer dan veronderstellingen waarvan zij zelf zou zijn uitgegaan, maar stelt niet concreet waaruit zou kunnen blijken dat beide partijen destijds dit uitgangspunt hanteerden. [appellante] brengt verder nog naar voren dat zij ook geen concurrentie van derden had hoeven verwachten, terwijl [geïntimeerde 1] ook daarin de hand heeft gehad, maar het daarin besloten liggende verwijt aan [geïntimeerde 1] stuit af op hetgeen is overwogen bij de vorige grieven.
5.31.
Gezien het voorgaande zal ook de door [appellante] in hoger beroep ingestelde, maar verder niet onderbouwde vordering uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking (vgl. memorie van grieven onder 87) worden afgewezen.
5.32.
Gelet op het voorgaande faalt grief 4..
Bewijsaanbod
5.33.
Bewijs van voldoende concrete feiten of omstandigheden die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, is niet aangeboden. Aan bewijslevering komt het hof dan ook niet toe.
Slotsom
5.34.
Slotsom is dat de grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en de gewijzigde vordering van [appellante] zal worden afgewezen. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

6.De uitspraak

6.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 21 april 2021 onder rolnummer HAZA 20-169;
6.2.
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde 1] vastgesteld op € 772,00 aan griffierecht en € 1.442,00 voor salaris en aan de zijde van [geïntimeerde 2] vastgesteld op € 2.106,00 aan griffierecht en € 1.442,00 voor salaris;
6.3.
verklaart dit arrest wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, C.J.H.G. Bronzwaer en P.M.A. de Groot-van Dijken en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 augustus 2022.
griffier rolraadsheer