ECLI:NL:GHSHE:2022:28

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
200.280.407_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en de vraag naar de opdrachtgever in een geschil over onbetaalde facturen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een geschil tussen S.C.I. Du Besset en een andere partij over de aanneming van werk en de betaling van onbetaalde facturen. Du Besset, gevestigd in Frankrijk, is in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarin Du Besset werd veroordeeld tot betaling van drie facturen ter waarde van in totaal € 15.369,55, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De kern van het geschil betreft de vraag wie de opdrachtgever is en of er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen de partijen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 10 maart 2019 ontstond er stormschade aan het dak van een bedrijfsloods die eigendom is van Du Besset. De andere partij, die zich bezighoudt met dakdekkerswerkzaamheden, heeft een offerteaanvraag ontvangen en heeft vervolgens noodreparaties uitgevoerd. Du Besset heeft de verschuldigdheid van de facturen betwist, maar de kantonrechter heeft de vorderingen van de andere partij toegewezen.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van Du Besset verworpen en geoordeeld dat de overeenkomst tot aanneming van werk is gesloten tussen Du Besset en de andere partij. Het hof heeft vastgesteld dat Du Besset als opdrachtgever moet worden aangemerkt, ondanks het verweer dat de directeur van Du Besset in persoon als opdrachtgever zou moeten worden gezien. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter bekrachtigd en Du Besset veroordeeld tot betaling van de facturen en de buitengerechtelijke incassokosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.280.407/01
arrest van 11 januari 2022
in de zaak van
S.C.I. Du Besset,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Frankrijk,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als Du Besset,
advocaat: mr. H.M.A. van den Boogaard te Uden,
tegen
[geïntimeerde] handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.S. de Gram te Lisse,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 juni 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 12 maart 2020, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen Du Besset als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 7818739 / CV EXPL 19-3923)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het tussenvonnis van 19 september 2019.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep met producties en eiswijziging;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
  • de akte van Du Besset met producties;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

in principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
[geïntimeerde] is een onderneming die zich onder meer bezig houdt met dakdekkerswerkzaamheden.
3.1.2.
Op 10 maart 2019 is stormschade ontstaan aan het dak van een bedrijfsloods die in eigendom toebehoort aan Du Besset en die gelegen is aan de [adres] in [vestigingsplaats] . De schade bestond uit afgewaaid dakleer.
3.1.3.
[directeur] (hierna te noemen: [directeur] ) is directeur van Du Besset en bevoegd Du Besset alleen/zelfstandig te vertegenwoordigen.
[geïntimeerde] heeft op 11 maart 2019 via de website
[website]een offerteaanvraag ontvangen met de volgende inhoud:
Naam: [directeur]
Bedrijfsnaam: SCI Du Besset
Adres: [adres]
Postcode: [postcode]
Plaatsnaam: [plaats]
E-mail adres: [e-mailadres]
Telefoonnummer: [telefoonnummer]
(…)
Referentienummer [nummer]
Branche dakbedekker
Aangevraagd op 11-03-2019 11:35
Locatie [locatie]
Gezocht op postcode of plaats: [postcode] [plaats]
Beschrijving / Bijzonderheden Door storm is een gedeelte van het dakleer
eraf gewaaid.
Type werkzaamheden Herstellen van uw dak
Type dak Plat dak
Type aanvraag Bedrijf
Oppervlakte dak (±) 320 m2
Gewenste uitvoerperiode Zo snel mogelijk
3.1.4.
Naar aanleiding van de ontvangen offerteaanvraag heeft op 11 maart 2019 zowel telefonisch als via WhatsApp overleg plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] en [directeur] . Aansluitend heeft [geïntimeerde] - in bijzijn van [directeur] - op 11 maart 2019 een noodreparatie aan het dak van de loods uitgevoerd. Die werkzaamheden zijn voortgezet op 12 maart 2019.
Ter zake van de noodreparatie heeft [geïntimeerde] op 12 maart 2019 een factuur ad € 851,50 gezonden aan [directeur] , met als adres: [adres] te [plaats] .
3.1.5.
In de periode van 12 maart tot 31 maart 2019 heeft [geïntimeerde] vervolgens (definitieve) werkzaamheden aan het dak uitgevoerd, bestaande uit het vervangen van het dakleer en het plaatsen van een lichtkoepel. Ter zake van deze werkzaamheden heeft [geïntimeerde] een tweetal facturen aan [directeur] gezonden, eveneens met vermelding van het adres: [adres] te [plaats] . Het gaat om een factuur d.d. 18 maart 2019 ten bedrage van € 10.710,- en een factuur d.d. 29 maart 2019 ten bedrage van € 3.808,05.
3.1.6.
De drie voornoemde facturen zijn onbetaald gebleven.
3.2.
[geïntimeerde] heeft Du Besset gedagvaard voor de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, met de vordering Du Besset te veroordelen tot betaling van de drie voornoemde facturen met een totaalbedrag van € 15.369,55, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente en proceskosten.
Du Besset heeft de verschuldigdheid van het gevorderde bestreden.
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen in die zin dat Du Besset is veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 15.369,55 te betalen, met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 1 mei 2019 tot aan de dag van de voldoening. Du Besset is door de kantonrechter in de proceskosten veroordeeld.
3.3.
Du Besset kan zich niet verenigen met het vonnis van de kantonrechter en is in hoger beroep gekomen. Zij heeft drie grieven tegen het vonnis aangevoerd, met conclusie tot vernietiging van het vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] , met veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen Du Besset ter uitvoering van het vonnis waarvan beroep heeft betaald, en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
3.4.
[geïntimeerde] heeft de grieven van Du Besset bestreden en primair geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met dien verstande dat hij zijn eis heeft vermeerderd met een bedrag van € 928,70 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten. [geïntimeerde] heeft verder (in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep) zijn eis, wat betreft de hoofdsom van € 15.369,55, vermeerderd in die zin dat hij zijn vordering op dit punt subsidiair baseert op ongerechtvaardigde verrijking als bedoeld in artikel 6:212 BW, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom, te rekenen vanaf de datum van de inleidende dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening. Verder heeft [directeur] veroordeling van Du Besset gevorderd in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijke recht.
3.5.
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen en dat het Nederlandse recht van toepassing is.
Deze oordelen van de kantonrechter – waartegen geen grieven zijn aangevoerd – zijn juist. Het hof zal met inachtneming hiervan het geschil tussen partijen in hoger beroep beoordelen.
De eiswijzigingen in hoger beroep.
3.6.1.
Du Besset heeft bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis in hoger beroep met een bedrag van € 928,70 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten. Zij voert in dit verband aan dat haar door deze eiswijziging een instantie wordt ontnomen; zij acht dit in strijd met een goede procesorde.
3.6.2.
Het hof verwerpt dit bezwaar. Het voormelde bedrag ter zake van buitengerechtelijke incassokosten was door [geïntimeerde] reeds genoemd in zijn inleidende dagvaarding, maar hij had verzuimd het bedrag op te nemen in het petitum. Dit is door hem hersteld in hoger beroep. Ingevolge artikel 353 juncto 130 Rv was het [geïntimeerde] toegestaan zijn eis in hoger beroep te vermeerderen. Van strijd met een goede procesorde is geen sprake, temeer omdat Du Besset de gelegenheid heeft gehad om zich in eerste aanleg reeds te verweren op dit punt; van die gelegenheid heeft hij ook gebruik gemaakt.
3.6.3.
Tegen de bij gelegenheid van de eisvermeerdering toegevoegde subsidiaire grondslag ter zake van de gevorderde hoofdsom, is op zichzelf geen bezwaar gemaakt.
3.6.4.
Het hof zal in hoger beroep recht doen op de vermeerderde vorderingen van [geïntimeerde] .
Wie is de contractuele wederpartij van [geïntimeerde] ?
3.7.1.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de onderhavige overeenkomst – die door de kantonrechter is gekwalificeerd als een overeenkomst tot aanneming van werk – is gesloten tussen Du Besset als opdrachtgever en [geïntimeerde] als aannemer. Het verweer van Du Besset dat niet zij maar [directeur] in persoon als opdrachtgever moet worden aangemerkt, is door de kantonrechter verworpen.
Du Besset is het niet eens met deze beslissing. Haar eerste grief heeft hierop betrekking.
3.7.2.
Bij de beoordeling van dit geschilpunt stelt het hof voorop – zoals ook de kantonrechter terecht heeft gedaan – dat het antwoord op de vraag of iemand bij het sluiten van een overeenkomst in persoon of als vertegenwoordiger van een ander heeft opgetreden, afhangt van wat de betrokken partijen daarover tegen elkaar hebben verklaard en van wat zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden.
3.7.3.
Net als de kantonrechter is ook het hof van oordeel dat de feiten en omstandigheden in deze zaak de conclusie rechtvaardigen dat Du Besset moet worden aangemerkt als contractspartij van [geïntimeerde] . Het hof overweegt hiertoe het volgende.
- [directeur] is directeur van Du Besset en alleen/zelfstandig bevoegd om Du Besset te vertegenwoordigen.
- De loods die door [geïntimeerde] is hersteld, is eigendom van Du Besset. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel ter zake van Du Besset (productie 1 MvA/MvG) blijkt dat Du Besset zich bezig houdt met de teelt van gewassen en met de handel in onroerend goed. Uit de verklaring van [directeur] bij gelegenheid van de comparitie van partijen maakt het hof op dat de loods bedrijfsmatig in gebruik is bij een van de zoons van [directeur] . Uit een en ander valt naar het oordeel van het hof te concluderen dat Du Besset wél belang had bij herstel van de schade aan het dak van de loods en [directeur] privé niet.
- De door [geïntimeerde] ontvangen offerteaanvraag vermeldt bij type aanvraag: “bedrijf” en maakt melding van de bedrijfsnaam en het e-mailadres van Du Besset. Du Besset benadrukt in haar memorie van grieven weliswaar dat de offerteaanvraag is ingevuld door de zoon van [directeur] , maar net als de kantonrechter acht het hof die stelling, indien al juist, niet van doorslaggevend belang, gelet op het volgende. Voor zover Du Besset bedoeld heeft te stellen dat de offerteaanvraag inhoudelijk onjuist is, heeft Du Besset die stelling onvoldoende onderbouwd. Immers: bedrijfsnaam, adres en e-mailadres van Du Besset zijn correct weergegeven. Ook staat vast dat de schademelding betrekking had op een loods van Du Besset die bedrijfsmatig in gebruik was. Hierbij komt dat [geïntimeerde] er naar het oordeel van het hof redelijkerwijs van uit mocht gaan dat [directeur] bekend was met de inhoud van de offerteaanvraag. Immers: direct nadat [geïntimeerde] de offerteaanvraag had ontvangen heeft hij zowel telefonisch als via WhatsApp overleg gevoerd met [directeur] en heeft [geïntimeerde] de schade bezichtigd, bij welke bezichtiging [directeur] zelf aanwezig was.
3.7.4.
Naar het oordeel van het hof mocht [geïntimeerde] er op grond van het voorgaande redelijkerwijs van uit gaan dat Du Besset zijn contractspartij was.
De omstandigheid dat de offerte en de facturen op naam zijn gezet van [directeur] doet hieraan in onvoldoende mate af, dit gelet op het volgende.
[geïntimeerde] heeft met betrekking tot de tenaamstelling aangevoerd dat dit is geschied op verzoek van [directeur] met het oog op de verzekering van de stormschade aan de loods. Naar het oordeel van het hof heeft Du Besset die stelling van [geïntimeerde] onvoldoende betwist, mede in het licht van het feit dat uit het door Du Besset overgelegde polisoverzicht (productie 3 in eerste aanleg) blijkt dat de loods inderdaad op naam van [directeur] was verzekerd (waarbij de verzekering is aangemerkt als “woonverzekering”); bovendien blijkt uit de WhatsApp-correspondentie tussen partijen (in hoger beroep overgelegd als productie IV bij MvA/MvG) dat de tenaamstelling van offerte en facturen inderdaad heeft plaatsgevonden op verzoek van [directeur] . Tevens blijkt uit die correspondentie dat [directeur] vanaf het begin doende is geweest om de schade vergoed te krijgen van zijn verzekering en dat de verzekering daarmee problemen had aangezien de schade een bedrijfspand betrof en geen woonhuis. Dit laatste wordt expliciet door [directeur] bevestigd in zijn WhatsApp-bericht van 24 april 2019.
3.7.5.
De conclusie is dat grief 1 van Du Besset faalt.
Is Du Besset gehouden om de factuur d.d. 12 maart 2019 ad € 851,50 te voldoen?
3.8.1.
De tweede grief van Du Besset heeft betrekking op de toewijzing door de kantonrechter van het gevorderde bedrag ad € 851,50. Het gaat hierbij om de factuur ter zake van de noodreparatie op 11 en 12 maart 2019. Als verweer tegen deze factuur voert Du Besset aan dat het door [geïntimeerde] gehanteerde uurtarief niet is overeengekomen en niet redelijk is.
3.8.2.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Niet in geschil is dat de door [geïntimeerde] gewerkte uren en gemaakte kosten correct zijn weergegeven in de factuur van 12 maart 2019.
Evenmin is in geschil dat de werkzaamheden die in de factuur zijn genoemd, in het overleg tussen [geïntimeerde] en [directeur] aan [geïntimeerde] zijn opgedragen.
Een prijsafspraak was tussen partijen terzake niet gemaakt. Dit betekent ingevolge artikel 7:752 BW dat de opdrachtgever aan de aannemer een redelijke prijs verschuldigd is voor de uitgevoerde werkzaamheden.
Dat de in rekening gebrachte bedragen voor voorrijkosten, de hoogwerker, het dekzeil en het overige materiaal onredelijk zouden zijn, is door Du Besset niet gesteld. Tegen het aantal uren dat in rekening is gebracht is evenmin door Du Besset bezwaar gemaakt. Het bezwaar van Du Besset betreft uitsluitend het op de factuur vermelde spoedtarief van 150%.
3.8.3.
Het hof merkt hierbij op dat uit de factuur (die is overgelegd als productie 1 bij inleidende dagvaarding) blijkt dat in totaal 6,5 arbeidsuren zijn besteed aan de noodreparatie. [geïntimeerde] heeft ter zake van arbeidsloon een bedrag van € 270,- exclusief btw in rekening gebracht. Dit betekent dat weliswaar op de factuur is vermeld dat een spoedtarief van 150% geldt, maar dat in feite als spoedtarief € 41,54 per uur exclusief btw in rekening is gebracht. Dat bedrag wijkt nauwelijks af van het standaarduurtarief van € 40,- exclusief btw.
Naar het oordeel van het hof dient het door [geïntimeerde] gefactureerde bedrag als redelijk te worden aangemerkt.
3.8.5.
De conclusie is dat de tweede grief van Du Besset eveneens faalt.
Is Du Besset gehouden om de facturen ad € 10.710,- d.d. 8 maart 2019 en ad € 3.808,05 d.d. 29 maart 2019 te voldoen?
3.9.1.
Grief 3 van Du Besset betreft de toewijzing door de kantonrechter van de gevorderde bedragen ad € 10.710,- en € 3.808,05, in totaal € 14.518,05. Blijkens de inhoud van de overgelegde facturen (de producties 2 en 3 bij inleidende dagvaarding) is het in rekening gebrachte totaalbedrag berekend door het bedrag dat in de offerte was genoemd (te weten:
€ 14.280 inclusief btw) te vermeerderen met een tweetal bedragen voor het leveren en plaatsen van een lichtkoepel (respectievelijk groot € 189,65 en € 48,40 inclusief btw).
3.9.2.
In de toelichting op grief 3 stelt Du Besset dat tussen partijen geen overeenkomst is tot stand gekomen, aangezien door haar het voorbehoud was gemaakt van goedkeuring door de verzekeraar, welk voorbehoud moet worden aangemerkt als een opschortende voorwaarde. Omdat aan de opschortende voorwaarde niet is voldaan, is volgens Du Besset geen overeenkomst tot stand gekomen.
3.9.3.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding. Door [geïntimeerde] is een aanbod gedaan om de schade aan het dak van de loods te herstellen conform de offerte d.d. 12 maart 2019 (productie 2 bij CvA). Of vervolgens een overeenkomst is tot stand gekomen is volgens vaste jurisprudentie (onder meer: HR 21 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD5352) afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden. Aanvaarding van een aanbod hoeft niet uitdrukkelijk plaats te vinden maar kan in elke vorm geschieden en kan besloten liggen in een of meer gedragingen. Een en ander volgt uit de artikelen 3:33, 3:35 en 3:37 BW.
3.9.4.
In het onderhavige geval heeft [geïntimeerde] de werkzaamheden, genoemd in de offerte d.d. 12 maart 2019, daadwerkelijk uitgevoerd. Uit de reeds genoemde WhatsAppcorrespondentie tussen partijen blijkt dat de uitvoering van de werkzaamheden heeft plaatsgevonden in overleg met [directeur] . Wat betreft de levering en plaatsing van de lichtkoepel blijkt uit de WhatsAppberichten van 18 maart en 25 maart 2019 dat [directeur] expliciet akkoord is gegaan met deze extra werkzaamheden en met de daarmee gemoeide kosten.
Van belang is verder dat uit de WhatsAppcorrespondentie blijkt dat [directeur] nimmer bezwaar heeft gemaakt tegen de uitgevoerde werkzaamheden en/of tegen de daarvoor in rekening gebrachte bedragen. Uit die correspondentie valt op te maken dat er voor [directeur] maar één probleem was, namelijk de vraag of zijn verzekeraar al dan niet over zou gaan tot vergoeding van de schade. Pas bij conclusie van antwoord voert Du Besset voor het eerst bezwaren aan tegen de gefactureerde bedragen.
3.9.5.
Gelet op het voorgaande moet naar het oordeel van het hof worden geconcludeerd dat de stelling van Du Besset dat de overeenkomst tussen partijen was aangegaan onder opschortende voorwaarde en dat aan die voorwaarde niet is voldaan, onvoldoende is onderbouwd, zodat het hof hieraan voorbij gaat. Aan bewijslevering op dit punt komt het hof niet toe.
3.9.6.
De slotsom is dat tussen partijen een overeenkomst is tot stand gekomen conform de offerte van [geïntimeerde] d.d. 12 maart 2019 en de nadere afspraak met betrekking tot de lichtkoepel.
3.9.7.
Du Besset heeft in hoger beroep bij akte als productie 6 een factuur van [geïntimeerde] overgelegd ten bedrage van € 10.399,75. [geïntimeerde] heeft in zijn antwoordakte verklaard dat deze factuur is opgemaakt ten behoeve van de verzekering van [directeur] : de stormschade betrof 125 m2 dakbedekking, maar bij het herstel door [geïntimeerde] is de gehele dakbedekking vernieuwd (213 m2). Om die reden zijn afzonderlijk facturen opgemaakt.
Du Besset heeft niet meer op de inhoud van de antwoordakte kunnen reageren, maar het hof is van oordeel dat Du Besset, voor zover zij bedoeld heeft te stellen dat uit productie 6 blijkt dat zij het door [geïntimeerde] van haar gevorderde bedrag niet verschuldigd is, die stelling onvoldoende heeft onderbouwd.
3.9.8.
Het voorgaande betekent dat de derde grief van Du Besset faalt en dat Du Besset terecht door de kantonrechter is veroordeeld tot betaling van de gefactureerde bedragen.
De wettelijke handelsrente.
3.10.
Tegen de beslissing van de kantontonrechter tot toewijzing van de gevorderde handelsrente zoals vermeld in het dictum van het vonnis waarvan beroep, is geen grief aangevoerd. Het hof zal die beslissing bekrachtigen.
De buitengerechtelijke incassokosten.
3.11.1.
Als inhoudelijk verweer tegen de door [geïntimeerde] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten voert Du Besset aan dat de sommatiebrieven niet aan haar zijn gericht maar aan [directeur] .
Dit verweer wordt door het hof verworpen. In het licht van hetgeen hiervoor onder 3.7.1 en verder is overwogen moeten de sommatiebrieven geacht worden te zijn gericht aan [directeur] in zijn hoedanigheid van bestuurder van Du Besset.
3.11.2.
Du Besset heeft verder een beroep gedaan, zo begrijpt het hof, op het bepaalde in artikel 6:96 lid 6 BW (de bepaling omtrent de zogenaamde 14-dagen brief).
Dat artikellid is echter slechts van toepassing wanneer de schuldenaar een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Du Besset kan om die reden geen beroep doen op het bepaalde in artikel 6:96 lid 6 BW.
3.11.3.
Du Besset heeft tot slot aangevoerd dat het gevorderde bedrag niet redelijk is omdat door de gemachtigde van [geïntimeerde] slechts drie e-mails zijn verzonden.
Dit verweer kan evenmin worden aanvaard. Het door [geïntimeerde] gevorderde bedrag is berekend conform het Besluit Vergoeding voor Buitengerechtelijke Incassokosten; de berekening van het te betalen bedrag is onafhankelijk van de incassohandelingen die zijn verricht.
3.11.4.
De conclusie is dat het gevorderde bedrag ter zake van incassokosten toewijsbaar is.
3.12.
Du Besset heeft aangeboden haar stellingen te bewijzen. Er zijn door haar echter geen concrete te bewijzen feiten of omstandigheden aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden dan in het voorgaande is vermeld. Om die reden passeert het hof het bewijsaanbod van Du Besset.
3.13.
Uit het voorgaande volgt dat de subsidiaire grondslag die [geïntimeerde] , bij wijze van voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd (ongerechtvaardigde verrijking), niet hoeft te worden beoordeeld.
3.14.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen en het in hoger beroep gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten toewijzen.
Du Besset zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep zoals hierna zal worden vermeld.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter d.d. 12 maart 2020;
veroordeelt Du Besset om aan [geïntimeerde] ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, een bedrag te betalen van € 928,70;
veroordeelt Du Besset in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van [geïntimeerde] op € 760,- voor griffierecht en op € 1.671,- voor salaris van de advocaat, welke bedragen dienen te worden voldaan binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart de voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, R.A. van der Pol en J.G.A. Struycken en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 januari 2022.
griffier rolraadsheer