In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een ongeval dat plaatsvond op 7 april 2018, waarbij een deelneemster, mevrouw [persoon A], tijdens een bosrit van een paard viel en ernstig letsel opliep. [persoon A] stelde de manege, [geintimeerde], aansprakelijk voor de schade, waarna [geintimeerde] Nationale Nederlanden in vrijwaring heeft opgeroepen. De rechtbank oordeelde dat [geintimeerde] aansprakelijk was voor de helft van de schade en dat Nationale Nederlanden dekking moest verlenen op basis van de verzekeringsovereenkomst. Nationale Nederlanden ging in hoger beroep en voerde aan dat er geen dekking bestond omdat niet was voldaan aan de voorwaarden van de verzekering, met name de vereiste diploma's voor de begeleider en de berijder. Het hof oordeelde dat de verhuurclausule van de verzekering een preventieve garantievoorwaarde is en dat het beroep van Nationale Nederlanden op deze voorwaarde naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, omdat er geen causaal verband bestond tussen het niet-naleven van de voorwaarden en het ongeval. Het hof bekrachtigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde Nationale Nederlanden in de proceskosten.