ECLI:NL:GHSHE:2022:2477

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
20-001995-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake opzetheling en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte is veroordeeld voor opzetheling en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte, geboren in 1974 en woonachtig in Heerlen, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 18 juni 2019. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 22 juni 2022 uitspraak gedaan. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zal vernietigen en de verdachte een gevangenisstraf van 32 maanden zal opleggen, met aftrek van voorarrest. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de meeste tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling en deelname aan een criminele organisatie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 februari 2016 tot en met 10 januari 2017 betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met diefstal en heling van voertuigen. De verdachte heeft hand- en spandiensten verricht en fungeerde als intermediair binnen de organisatie. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, rekening houdend met de schending van de redelijke termijn. De in beslag genomen voorwerpen zijn verbeurd verklaard.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001995-19
Uitspraak : 22 juni 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 18 juni 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-702756-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen, het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en aan de verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal vordert voorts de verbeurdverklaring van de onder de nummers 2 tot en met 51 op de beslaglijst vermelde voorwerpen.
Door en namens de verdachte is primair vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en
aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 10 april 2014 tot en met 10 januari 2017, in de gemeente(n) Heerlen en/of Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers hebben/heeft verdachte en/of haar mededader(s), (telkens) na te melden goed(eren) verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl zij en/of haar mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat/die goed(eren) (telkens) wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof, te weten:
een personenauto, merk BMX, type X5, toebehorende aan [betrokkene 1] (aangetroffen [adres 2] juni 2016) en/of
een dashboardklok en een ECU (motormanagementsysteem, behorende in een personenauto, Volkswagen Golf), toebehorende aan [betrokkene 2] (aangetroffen [adres 1] , 10 januari 2017) en/of
een motorscooter, merk Gilera Runner ( [chassisnummer 1] ), toebehorende aan [betrokkene 3] (aangetroffen [adres 1] , 10 januari 2017) en/of
een motorblok merk Piaggio (motornummer [chassisnummer 2] ), toebehorende aan [betrokkene 4] (aangetroffen [adres 1] , 10 januari 2017) en/of
een motor, merk KTM 450 ( [chassisnummer 3] ), toebehorende aan [betrokkene 5] (aangetroffen [adres 1] , 10 januari 2017) en/of
een motorblok behorende in een motorscooter van het merk Piaggio S50 ( [chassisnummer 4] ), toebehorende aan [betrokkene 6] geb. Pohl (aangetroffen [adres 1] , 10 januari 2017);
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2014 tot en met 10 januari 2017 in de gemeente(n) Heerlen en/of Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, na te noemen goed(eren) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl zij en/of haar mededader(s) (telkens) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die/dit goed(eren) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof, te weten:
een personenauto, merk BMX, type X5, toebehorende aan [betrokkene 1] (aangetroffen [adres 2] juni 2016) (pag. 3310) en/of
een dashboardklok en een ECU (motormanagementsysteem, behorende in een personenauto, Volkswagen Golf), toebehorende aan [betrokkene 2] (aangetroffen [adres 1] , 10 januari 2017) (pag. 3450) en/of
een motorscooter, merk Gilera Runner ( [chassisnummer 1] ), toebehorende aan [betrokkene 3] (aangetroffen [adres 1] , 10 januari 2017) (pag. 3495) en/of
een motorblok merk Piaggio (motornummer [chassisnummer 2] ), toebehorende aan [betrokkene 4] (aangetroffen [adres 1] , 10 januari 2017) (pag. 3525A) en/of
. een motor, merk KTM 450 ( [chassisnummer 3] ), toebehorende aan [betrokkene 5] (aangetroffen [adres 1] , 10 januari 2017) (pag. 3525A) en/of
een motorblok behorende in een motorscooter van het merk Piaggio S50 ( [chassisnummer 4] ), toebehorende aan [betrokkene 6] geb. Pohl (aangetroffen [adres 1] , 10 januari 2017);
2.
zij op of omstreeks 10 januari 2017 te [locatie] , in elk geval in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een pepperspraybusje en/of een CS-traangasbusje, zijnde (telkens) een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloos makende en/of traan verwekkende of soortgelijke stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden hebben/heeft gehad;
3.
zij op of omstreeks 10 januari 2017 te [locatie] , in elk geval in de gemeente Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten
1. een motorscooter, merk Piaggio Skipper, kleur groen en/of
2. (een motorblok van) een bromfiets (bromscooter), merk Piaggio Zip 25, kleur wit en/of
3. een bromfiets (bromscooter), merk Piaggio Zip 45, kleur rood en/of
4. een bromfiets (bromscooter), merk Piaggio Skipper, kleur blauw en/of
5. (een mototblok van) een bromfiets (bromscooter), merk Piaggio Zip/C25, kleur rood en/of
6. een motorblok, merk Piaggio en/of
7. een aantal motorblokken (alle voorwerpen aangetroffen [adres 1] , 10 januari 2017)
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl zij en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
4.
zij in of omstreeks de periode van 01 februari 2016 tot en met 10 januari 2017 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland en/althans België en/althans Duitsland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het overtreden van artikel 417 Wetboek van Strafrecht (gewoonteheling) en/of artikel 416 Wetboek van Strafrecht (opzetheling) en/of artikel 417bis Wetboek van Strafrecht (schuldheling) en/of artikel 311 Wetboek van Strafrecht (gekwalificeerde diefstal) en/of overtreden van de Opiumwet en/of overtreden van de Wet Wapens en Munitie en/of een of meer andere misdrijven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Daarom behoeft het verweer aangaande gewoonteheling geen nadere bespreking.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting evenmin door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof acht in de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte 2] , de partner van de verdachte, bewezen dat hij voertuigonderdelen heeft witgewassen. De vraag is of de verdachte dit feit heeft medegepleegd. Weliswaar wist de verdachte dat er op het perceel voertuigen en voertuigonderdelen aanwezig waren die van misdrijf afkomstig waren, maar haar partner was degene die de voertuigonderdelen inbouwde in voertuigen waar de onderdelen niet oorspronkelijk uit kwamen en degene die daarmee de overige verhullingshandelingen uitvoerde. De voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar partner op dit punt is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan. De partner van de verdachte was degene die aan voertuigen sleutelde, aldus zowel de verdachte als de medeverdachte. Het hof stelt vast dat niet is gebleken van een gezamenlijke uitvoering en ook overigens niet van enige intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht aan de door haar partner uitgevoerde verhullingshandelingen. Daarom zal de verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij op 22 juni 2016 en 10 januari 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meerdere goederen voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof, te weten
een personenauto, merk BMX, type X5, toebehorende aan [betrokkene 1] (aangetroffen [adres 2] juni 2016) (pag. 3310)en
een dashboardklok en een ECU (motormanagementsysteem, behorende in een personenauto, Volkswagen Golf), toebehorende aan [betrokkene 2] (aangetroffen [adres 1] , 10 januari 2017) en
een motorscooter, merk Gilera Runner ( [chassisnummer 1] ), toebehorende aan [betrokkene 3] (aangetroffen [adres 1] , 10 januari 2017) en
een motorblok merk Piaggio (motornummer [chassisnummer 2] ), toebehorende aan [betrokkene 4] (aangetroffen [adres 1] , 10 januari 2017) en
een motor, merk KTM 450 ( [chassisnummer 3] ), toebehorende aan [betrokkene 5] (aangetroffen [adres 1] , 10 januari 2017) en
een motorblok behorende in een motorscooter van het merk Piaggio S50 ( [chassisnummer 4] ), toebehorende aan [betrokkene 6] geb. Pohl (aangetroffen [adres 1] , 10 januari 2017);
2.
zij op 10 januari 2017 te [locatie] , tezamen en in vereniging met een ander een pepperspraybusje en een CS-traangasbusje, zijnde telkens een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een weerloos makende en/of traan verwekkende stof van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
4.
zij in de periode van 01 februari 2016 tot en met 10 januari 2017 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het overtreden van artikel 417 Wetboek van Strafrecht (gewoonteheling) en artikel 416 Wetboek van Strafrecht (opzetheling) en artikel 311 Wetboek van Strafrecht (gekwalificeerde diefstal).
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Gelet hierop behoeven de verweren die door de verdediging zijn gevoerd met betrekking tot het onder 3. ten laste gelegde witwassen geen nadere bespreking.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 1.
De verdediging heeft het verweer gevoerd dat er geen wettig bewijs is voor de opzet c.q. schuldheling van de overige goederen zoals genoemd onder 1 op de tenlastelegging. De verdediging stelt:
1. dat de verdachte niet wist dat het gestolen goederen betrof. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de goederen hoefde zij dit ook niet te vermoeden. Het onderzoek door de politie naar de herkomst van de goederen was intensief. Er zijn rechtshulpverzoeken gedaan en chemische processen toegepast. De verdachte beschikte niet over dergelijke onderzoeksmiddelen en een dergelijk verregaand onderzoek kan ook niet van de verdachte worden gevergd. Ten aanzien van de BMW X5 geldt dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de bestuurster was en als zij dat al was dat zij een bijdrage aan de heling heeft gepleegd. Bovendien valt dan niet uit te sluiten dat de verdachte ook niet de steler van de BMW was. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van dit feit.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het volgende moet worden vooropgesteld. In geval van betrokkenheid van de verdachte na het vermogensdelict kan heling in beeld komen. Daarbij geldt wel dat krachtens het begrip van heling - een begunstigingsmisdrijf - moet worden aangenomen dat de omstandigheid dat iemand een helingshandeling als genoemd in art. 416 of art. 417bis Sr verricht ten aanzien van een voorwerp dat hij zelf als pleger of als medepleger door enig misdrijf heeft verkregen, aan de kwalificatie heling in de weg staat. Indien dit laatste met voldoende concretisering ten verwere is aangevoerd en uit het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk wordt, is kwalificatie als heling uitgesloten.
Kwalificatie als heling is tevens uitgesloten indien de in de bestreden uitspraak gebezigde bewijsvoering dwingt tot de gevolgtrekking dat het de verdachte zelf is geweest die als pleger of als medepleger het desbetreffende voorwerp door misdrijf heeft verkregen. Indien zij niet dwingt tot die gevolgtrekking - ook al laat zij die mogelijkheid wel open -, heeft de rechter de mogelijkheid dat het de verdachte zelf is geweest die als pleger of als medepleger het desbetreffende voorwerp door misdrijf heeft verkregen, kennelijk niet aannemelijk geoordeeld. Dat is een feitelijk oordeel dat in cassatie niet snel onbegrijpelijk zal worden geoordeeld. In dat verband kan van belang zijn of door of namens de verdachte in feitelijke aanleg op die - aan een veroordeling ter zake van heling in de weg staande - omstandigheid een voldoende geconcretiseerd beroep is gedaan. (Vgl. bijvoorbeeld HR 1 november 2005, ECLI:NL:HR: 2005:AT8800, NJ 2006/424.)
Van belang is ook dat voor een bewezenverklaring van opzet- of schuldheling dient te worden vastgesteld dat de verdachte "ten tijde van" bijvoorbeeld het voorhanden "krijgen" wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een "door misdrijf verkregen goed" betrof. Daarbij kan onder omstandigheden een rol spelen of de verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben van het voorwerp.” (vgl. HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:644 en ECLI:NL:HR:2017:652)
Toegepast op het onderhavige geval brengt dat het hof tot de volgende beoordeling.
In de achtertuin van de verdachte en haar echtgenoot [medeverdachte 2] is een groot aantal voertuigen en voertuigonderdelen aangetroffen, welke van diefstal afkomstig bleek te zijn en/of waarvan serienummers en motornummers en dergelijke waren weggeslepen. Met een groot deel van die goederen was zichtbaar ook iets niet in orde. Zo misten er contactsloten of waren die kapot gemaakt. De verdachte was al lange tijd getrouwd met [medeverdachte 2] . Zij wist van zijn aanhoudingen in verband met voertuigcriminaliteit. [medeverdachte 2] is daarvoor ook veroordeeld. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte bovendien verklaard dat zij weet en wist van het feit dat haar partner [medeverdachte 2] zich bezighield met de handel in gestolen voertuigen en onderdelen daarvan. Het is dan ook in deze context, maar ook in het licht van de deelname door verdachte zelf aan de criminele organisatie in het kader waarvan deze strafbare feiten plaatsvonden, dat de mogelijke wetenschap van de verdachte omtrent de aard en herkomst van de (gestolen) goederen in haar eigen achtertuin moet worden beoordeeld. Tegen deze achtergrond kan het oordeel niet anders zijn dan dat de verdachte op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de voertuigen en de voertuigonderdelen in haar achtertuin van diefstal afkomstig waren. Door onder deze omstandigheden verder kennelijk ook niet te vragen naar de herkomst van de zich in de achtertuin bevindende goederen, heeft zij die kans welbewust aanvaard door deze voorhanden te krijgen en te houden. Dat maakt dat opzetheling wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte bij de heling van de BMW X5 stelt het hof allereerst vast dat uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de bestuurster van de betrokken Mercedes was, welk door getuige [getuige] bij de BMW is gezien. De verdachte past in het signalement van de bestuurster, het betrof - gezien het kenteken - de Mercedes die op haar naam stond en waar zij volgens haar eigen verklaring ter zitting in hoger beroep ook zelf in reed, het signalement van de bijrijder komt overeen met het signalement van haar partner [medeverdachte 2] en het signalement van de jonge persoon op de achterbank van de Mercedes die kort in de BMW heeft gezeten zou kunnen passen bij haar zoon en medeverdachte [medeverdachte 1] . Gelet op deze voor het bewijs redengevende omstandigheden volstaat de blote ontkenning van de verdachte, dat zij op dat moment niet de bestuurster van haar Mercedes was, niet en had het op haar weg gelegen een redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring te geven. Nu zij dit heeft nagelaten, acht het hof bewezen dat de verdachte de bestuurster van de Mercedes was. Gelet op hetgeen hiervoor al is overwogen ten aanzien van de wetenschap van de verdachte omtrent de activiteiten van haar partner, kan ook hier het oordeel niet anders zijn dan dat de verdachte op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de BMW X5 van diefstal afkomstig was. Door onder deze omstandigheden verder kennelijk ook niet te vragen naar de herkomst van de BMW, heeft zij die kans welbewust aanvaard door deze voorhanden te krijgen en te houden. Dat maakt dat opzetheling wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het hof concludeert dat de verdachte ook “ten tijde van” het voorhanden krijgen van de in de tenlastelegging genoemde goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. Daarbij betrekt het hof ook nog de omstandigheid dat aanwijzingen ontbreken dat de wetenschap van de herkomst uit misdrijf eerst is ontstaan na het verwerven of voorhanden krijgen van het goed. (vgl. HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97)
Het hof acht het verweer van de verdediging dat de verdachte mogelijk de steler zou kunnen zijn onvoldoende onderbouwd, nu de verdediging de feiten en omstandigheden waaruit zou moeten blijken dat de verdachte de BMW zelf zou hebben gestolen, op geen enkele wijze heeft geconcretiseerd en uit de bewijsmiddelen volgt dat op het moment dat de getuige de verdachte bij de BMW zag, deze reeds gestolen en verplaatst was. Het is bij weinig meer gebleven dan een enkele suggestie vanuit de verdediging, hetgeen gelet op de uit de bewijsmiddelen blijkende belastende omstandigheden onvoldoende is om dit verweer te kunnen laten slagen.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
2. ( (onder het kopje ‘overige goederen’) dat van een koper niet kan worden verwacht dat deze elk onderdeel van een voertuig controleert op de juistheid van alle denkbare nummers. Ter onderbouwing van dit standpunt voert de verdediging aan dat gestolen goederen en onderdelen weer legaal kunnen gaan deelnemen aan het maatschappelijk en economisch verkeer en dat ook met gestolen goederen zaaksvorming zou kunnen plaatsvinden. De verdediging beroept zich hierbij op de artikelen 14, 15 en 16 van Boek 5 BW en 86 en 87 van boek 3 BW en stelt dat dit in geval van heling tot op zekere hoogte de onderzoeksplicht zou beperken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor zover de verdediging hier heeft willen betogen dat ook de verdachte op grond hiervan slechts een beperkte onderzoeksplicht had en dus niet wist of behoefde te weten dat de betreffende onderdelen van diefstal afkomstig waren, kan dit verweer niet slagen. De aangehaalde artikelen zien op natrekking, vermenging en zaaksvorming doordat roerende zaken onderdeel van elkaar gaan uitmaken of worden samengevoegd (de artikelen 14, 15 en 16 van Boek 5 BW). Wat er ook zij van de civielrechtelijke juridische consequenties doet dit niet af aan de (strafrechtelijke) onderzoeksplicht ter voorkoming van heling en de mogelijkheid dat sprake is van heling. Het beroep op een beperking van de onderzoeksplicht kan de verdachte bovendien niet baten, nu zij niet kan worden aangemerkt als een onwetende particulier te goeder trouw die - bij wijze van incident - een voertuig kocht. De grote hoeveelheid bij de verdachte thuis aangetroffen gestolen voertuigonderdelen moet immers worden bezien in het licht van haar wetenschap omtrent de bezigheden van haar partner [medeverdachte 2] en haar eigen deelname aan een criminele organisatie die heling van voertuigen en onderdelen daarvan als oogmerk had. Dit leidt tot de conclusie dat de verdachte wist dat de goederen van diefstal afkomstig waren (en civielrechtelijk op grond van artikel 3:11 BW niet te goeder trouw was). De beoordeling van een onderzoeksplicht aan de zijde van de verdachte in het kader van heling is dan ook niet aan de orde.
Ook het beroep van de verdediging op de artikelen 86 en 87 van boek 3 BW en meer specifiek artikel 3:86 lid 3 onder a BW kan de verdachte niet baten. Voor zover deze artikelen strafrechtelijk al relevantie hebben, geldt dat artikel 87 van boek 3 BW nu juist bepaalt dat een verkrijger die binnen drie jaar na verkrijging desgevraagd niet onverwijld de gegevens kan verschaffen die nodig zijn om de vervreemder te achterhalen, geen beroep meer kan doen op de bescherming die artikel 3:86 BW de verkrijger te goeder trouw biedt. Uit het dossier is van geen enkel door de verdachte, althans de partner van verdachte [medeverdachte 2] , verstrekt gegeven gebleken waarmee een vervreemder van de aangetroffen gestolen voertuigen of onderdelen kon worden achterhaald. Bovendien kan de verdachte niet als verkrijger te goeder trouw worden aangemerkt, zodat haar ook op die grond geen beroep op artikel 3:86 BW toekomt. Ook het beroep op of de vergelijking met artikel 3:86 lid 3 onder a BW gaat niet op. Deze bepaling ziet immers op bescherming van de consument die een gestolen goed in een winkel of bij een bedrijf heeft gekocht tegen revindicatie van het gestolen goed door de bestolen oorspronkelijk eigenaar. Van die situatie is in het geval van de verdachte op geen enkele manier sprake.
Kortom, het gevoerde verweer slaagt niet.
Ten aanzien van feit 4.
De verdediging heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat geen sprake was van een criminele organisatie. Uit het dossier blijkt niet van een samenwerkingsverband met het doel om strafbare feiten te plegen. Mocht er al een criminele organisatie zijn geweest, dan blijkt uit het dossier niet dat de verdachte een rol speelde bij de beweerdelijke organisatie en dat zij wetenschap had van de activiteiten van de beweerdelijke organisatie. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde, aldus de verdediging.
Hetgeen ter nadere adstructie van dit verweer is aangevoerd, staat verwoord in de door de verdediging overgelegde pleitnota, die aan het proces-verbaal van de terechtzitting is gehecht en, voor zover relevant, als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat zij, tezamen met medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 13] en [medeverdachte 10] , heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijven, te weten het overtreden van artikel 417, 417bis, 416 en/of 311 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en/of de Opiumwet en/of de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM) en/of andere misdrijven.
Het hof acht uit de gebezigde bewijsmiddelen genoegzaam komen vast te staan dat te dezen sprake was van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr, die tot het oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het overtreden van artikel 417 (gewoonteheling) en/of 416 (opzetheling) en/of 311 (gekwalificeerde diefstal) Sr. De vraag resteert dan of ook bewezen kan worden verklaard dat de verdachte aan die organisatie heeft ‘deelgenomen’. In dat verband stelt het hof voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr slechts dan sprake kan zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het voornoemde oogmerk.
Een verdachte moet voorts weten – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – dat de criminele organisatie het plegen van misdrijven in zijn algemeenheid tot het oogmerk heeft. Een verdachte hoeft echter geen opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven. Wetenschap van één of verscheidene concrete misdrijven is evenmin vereist. Elke bijdrage aan een criminele organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten. Daarbij geldt dat niet iedere bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van de organisatie. De bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
De criminele organisatie in het onderzoek Hyaliet hield zich voornamelijk bezig met diefstal en heling van voertuigen en onderdelen daarvan, maar uit de bewijsmiddelen blijkt van diverse specifieke vermogensdelicten. Deze afzonderlijke delicten, al dan niet gepleegd in vereniging, staan echter niet op zichzelf. De delicten zijn de concrete, bewijsbare activiteiten die in een groter, georganiseerd verband van verdachten werden begaan. Deze delicten zijn het topje van de ijsberg
.De bij de afzonderlijke delicten betrokken verdachten kenden elkaar en hun relaties zijn niet louter sociaal van aard. De verdachten hebben een crimineel netwerk gevormd dat zich structureel bezig hield met het plegen van onder meer voertuigdiefstal.
Dat blijkt onder andere uit de in de bewijsmiddelen weergegeven tapgesprekken in combinatie met het voortdurend aantreffen van gereedschap, bij vrijwel alle betrokkenen, dat bij uitstek geschikt is voor het stelen van auto’s. Het gaat hierbij om een zogenaamde [bedrijf] . Tijdens de beluisterde telefoongesprekken werd dit apparaat 'het kastje’ genoemd. Deze apparatuur werd door de leden van de organisatie aangeschaft om voertuigen startklaar te maken bij diefstal. Deze apparaten werden aangeschaft bij het bedrijf [bedrijf] , gevestigd in Volendam. Deze apparatuur werd soms op ingenieuze wijze verstopt door de verschillende leden van de organisatie in hun auto. Uit tapgesprekken komt het bezit en de overdracht van deze [bedrijf] naar voren binnen de groep. Verder zijn er meerdere verbanden te leggen tussen verschillende verdachten en garages/loodsen waar gestolen auto’s en auto-onderdelen zijn aangetroffen, zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt. Het hof geeft hierbij het volgende voorbeeld: In de loods in Heythuysen werden vier personenauto’s aangetroffen die allen afkomstig waren van diefstal. Een van deze voertuigen was reeds voorzien van een nieuw VIN(voertuigidentificatienummer). In de loods lagen onderdelen van verschillende voertuigen, die na onderzoek eveneens afkomstig bleken van meerdere gestolen voertuigen. Verder werden in de loods losse VIN-nummers aangetroffen van Duitse voertuigen die uit het Duitse kentekenregistratiesysteem waren geschreven. In de loods in Heythuysen werd ook de dashboardklok van de gestolen Duitse VW Golf ( [kenteken] ) aangetroffen. De overige onderdelen van dit voertuig werden eerder al in de loods van [medeverdachte 7] aan de Van Gronsveldstraat te Kerkrade aangetroffen, waar eveneens een vingerspoor van [medeverdachte 1] op de kentekenplaten van dit gestolen voertuig werden vastgesteld. Uit het bewijs volgt ook dat gestolen auto’s kennelijk gestript werden en dat de onderdelen op meerdere plekken bewaard werden voor hergebruik, hetzij ten behoeve van het stelen van auto’s, hetzij ten behoeve van het opbouwen van legale (schade-)auto’s met behulp van die gestolen onderdelen.
De rol van de verdachte lijkt in dit geheel ondergesneeuwd de raken, maar met de rechtbank is het hof van oordeel dat duidelijk is dat zij ook weet van de hoed en de rand van de activiteiten waarbij haar zoon intensief betrokken was en waarbij ook haar partner nog een actieve rol speelde. Haar rol blijkt met name uit de communicatie die plaatsvond. Zij fungeerde als intermediair. Dit blijkt uit de volgende voorbeelden:
Een nauw contact van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] , wordt aangestuurd door [medeverdachte 2] . Dat blijkt uit tapgespreken. Op 11 oktober 2016 vond een gesprek plaats tussen [medeverdachte 5] en de verdachte, die als intermediair fungeert. Zij zegt dat [medeverdachte 2] [medeverdachte 5] de hele tijd aan het bellen is. [medeverdachte 5] is kennelijk niet bereikbaar voor [medeverdachte 2] , terwijl er iets geregeld moet worden. [medeverdachte 5] zegt dan dat hij ziek is en dat hij iemand stuurt. [medeverdachte 5] voelt zich duidelijk ondergeschikt aan [medeverdachte 2] en de verdachte. Enkele dagen eerder namelijk, op 5 oktober 2016, heeft [medeverdachte 5] afgesproken bij [medeverdachte 2] langs te komen. [medeverdachte 2] geeft aan dat [medeverdachte 5] rustig aan kan doen. Uit een gesprek tussen [medeverdachte 5] en een onbekend gebleven betrokkene 40 minuten later blijkt dat [medeverdachte 5] bij [medeverdachte 2] is geweest en iets voorgesteld heeft wat [medeverdachte 2] kennelijk niet beviel, omdat [medeverdachte 2] boos geworden was. [medeverdachte 5] geeft in dat gesprek met de onbekende aan dat hij dadelijk maar weer bij [medeverdachte 2] aan de deur zal gaan en toe zal geven aan diens wens teneinde diens boosheid te sussen. Enkele minuten later wordt [medeverdachte 5] gebeld door de verdachte. [medeverdachte 5] vraagt dan aan de verdachte om een boodschap aan [medeverdachte 2] door te geven, wederom met de bedoeling om de boosheid te keren.
De verdachte spreekt met of over [medeverdachte 4] , een ander nauw contact van haar zoon. Op 30 augustus 2016 belt de verdachte haar zoon op. [medeverdachte 1] klaagt vervolgens over [medeverdachte 4] . De verdachte zegt dan dat [medeverdachte 1] [medeverdachte 4] een paar klappen rond de oren moet geven. Op 15 september 2016 belt [medeverdachte 4] haar met de vraag of ze hem nog nodig hebben. De verdachte geeft aan van niet, maar wel de ochtend erop, om 9 uur. [medeverdachte 4] kan bij haar op de bank komen slapen.
Ook geeft de verdachte specifieke opdrachten. Zo draagt de verdachte de partner van haar zoon, [medeverdachte 11] , op om voornoemde [medeverdachte 7] (
het hof:
aangeduid als [medeverdachte 7] )naar haar toe te sturen. Uit een ander gesprek met [medeverdachte 11] geeft de verdachte aan dat zij [medeverdachte 5] (
het hof neemt aan: [medeverdachte 5]) had gebeld die aan [medeverdachte 1] door had moeten geven dat een afspraak niet doorging en dat hij moest doorgeven dat [medeverdachte 3] (
het hof neemt aan: [medeverdachte 3]) langs moest komen. De verdachte is boos, omdat [medeverdachte 5] daarna meteen zijn telefoon uit had gezet. [medeverdachte 11] moet dan vervolgens van de verdachte [medeverdachte 7] bereiken om langs te sturen bij [medeverdachte 2] . Later op die dag belt de verdachte opnieuw met [medeverdachte 11] omdat [medeverdachte 7] langs moet komen bij [medeverdachte 2] : het is belangrijk.
Wat verder opvalt is dat de vader van [medeverdachte 3] , bij [medeverdachte 2] aanklopt voor geld. [medeverdachte 3] zit dan vast vanwege niet betaalde boetes. De verdachte bespreekt dit met, wederom, haar schoondochter [medeverdachte 11] .
Tot slot blijkt de betrokkenheid van de verdachte ook uit haar rol bij de heling van de BMW X5 zoals deze onder 1 ten laste is gelegd en zoals deze blijkt uit de overweging dienaangaande hierboven en de bewijsmiddelen.
Het hof is van oordeel dat de uit de bewijsmiddelen blijkende betrokkenheid van de verdachte bij de criminele organisatie voldoende is om te kunnen spreken van deelneming aan die criminele organisatie. Naar het oordeel van het hof is de concrete betrokkenheid van de verdachte voldoende om te stellen dat de verdachte behoorde tot de criminele organisatie en dat zij een aandeel had in, dan wel ondersteuning gaf aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. De ten laste van de verdachte bewijsbare bijdrage is daarvoor van voldoende duur en intensiteit.
Het hof acht daarmee de deelneming door de verdachte aan de criminele organisatie bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft – rekening houdend met de schending van de redelijke termijn – gevorderd dat het hof, bij een bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een strafmaat verweer gevoerd. Daartoe heeft de raadsman naar voren gebracht dat de redelijke termijn is geschonden. Voorts is aangevoerd dat de verdachte enige tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, dat zij dat als zeer onprettig heeft ervaren en dat zij er nog steeds nare herinneringen aan heeft. De verdachte leeft voor haar gezin en is als oppasoma van zeer groot belang voor de familie. Verder is nog aangevoerd dat de verdachte is meegesleept in de enorme media aandacht voor de zaak. Zeker gelet op vergelijkbare zaken heeft de rechtbank een onredelijk hoge straf opgelegd, aldus de verdediging.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in de periode van 1 februari 2016 tot en met 10 januari 2017 deelgenomen aan een criminele organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten gewoonteheling, schuldheling, opzetheling en gekwalificeerde diefstal. De criminele organisatie hield zich voornamelijk bezig met zogeheten ‘voertuigcriminaliteit’. Met behulp van de benodigde apparatuur werden de vaak dure auto’s gestolen en gestald in een gehuurde garagebox. De gestolen auto’s werden vervolgens (soms in zeer korte tijd) uit elkaar gehaald of in zijn geheel van de hand gedaan. Veelal werd met (uit Duitsland geïmporteerde) schadeauto’s de gestolen auto weer opgebouwd en na het aanvragen van een Nederlands kenteken kon de auto worden gebruikt dan wel worden verkocht.
De organisatie bestond uit een aantal personen die in wisselende samenstelling hebben geopereerd. Dit betroffen, naast verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 9] . [medeverdachte 1] was leider van de organisatie. De leden waren vooral jonge mannen, die elkaar van kleins af aan kennen dan wel met elkaar bevriend waren en/of familie waren van elkaar. Elke verdachte had een bepaalde rol binnen de organisatie, bijvoorbeeld als steler of heler, of als omkatter of verbindingsman-/vrouw.
Door deel te nemen aan een dergelijke organisatie hebben de verdachte en de medeverdachten geen oog gehad voor de maatschappelijke problemen die diefstal en heling van (onderdelen van) voertuigen met zich meebrengt. Door het plegen van diefstallen wordt veel (materiële) schade veroorzaakt. Bovendien ondervinden de gedupeerden veel ergernis en ongemak van het handelen van de organisatie. De maatschappij heeft last van deze mensen.
Criminele organisaties als deze hebben bovendien een ontwrichtend effect op de rechtsorde, door de interne normen en omgangsvormen die worden gehanteerd, en door de winsten die dergelijke organisaties maken en die op enig moment weer in de bovenwereld geïnvesteerd worden. Op deze wijze vindt vermenging van de (illegale) onderwereld met de (legale) bovenwereld plaats. Dit werkt ontwrichtend en ondermijnend voor de maatschappij.
De verdachte heeft daarnaast goederen geheeld en had traangasbusjes in huis.
De verdachte heeft een rol op de achtergrond gespeeld binnen de organisatie. Zij verrichtte hand- en spandiensten en speelde een rol in de communicatie tussen de leden van de organisatie. Zij en haar partner [medeverdachte 2] hebben hun criminele levensstijl doorgegeven aan hun zoon.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof voorts nog gelet op:
 de inhoud van het de verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 maart 2022, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten,
 de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Redelijke termijn
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het tenlastegelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 10 januari 2017, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 18 juni 2019. In eerste aanleg is daarmee sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, nu de behandeling in eerste aanleg niet is afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren na het aanvangen van de redelijke termijn, te weten een overschrijding van vijf maanden.
Verdachte heeft op 28 juni 2019 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 22 juni 2022. In hoger beroep is aldus sprake van een termijnoverschrijding, nu de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen twee jaren maanden na het instellen van het hoger beroep. Deze overschrijding van de redelijke termijn bedraagt ongeveer één jaar.
Een deel van deze overschrijding in eerste aanleg en in hoger beroep vindt echter zijn rechtvaardiging in de omvang en de complexiteit van het onderzoek. Deze strafzaak maakt deel uit van het onderzoek Hyaliet, een omvangrijk politie onderzoek waarbij in hoger beroep acht verdachten terechtstaan. In de zaken van de verdachten zijn op de regiezitting veel onderzoekswensen ingediend en toegewezen. Naar het oordeel van het hof is daarmee sprake van bijzondere omstandigheden die de redelijke termijn met een half jaar verlengen. In hoger beroep is derhalve nog sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van zes maanden.
Het hof ziet in deze overschrijding aanleiding om een lagere straf op te leggen dan het zou hebben gedaan zonder die termijnoverschrijding. Zonder schending van de redelijke termijn zou, zoals gezegd, een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van de hierna te noemen gevangenisstraf.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 3 tenlastegelegde witwassen kan worden begaan. De voorwerpen zijn aangetroffen op het gezamenlijke perceel van de verdachte en haar echtgenoot [medeverdachte 2] . De verdachte heeft verklaard dat de voorwerpen toebehoren aan haar man en dat hij daarmee aan scooters, brommers en auto’s kluste. In de strafzaak tegen de verdachte acht het hof het tenlastegelegde witwassen niet bewezen, maar wel in de strafzaak tegen haar man [medeverdachte 2] . Nu [medeverdachte 2] gestolen onderdelen witwaste door deze in te bouwen in andere voertuigen, zal het hof het gereedschap dat is aangetroffen op hetzelfde perceel als waar gestolen scooters en brommers en onderdelen daarvan zijn aangetroffen, verbeurd verklaren.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 140 en 417 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een gereedschapskist en 49 stuks gereedschap, vermeld onder de nummers 2 tot en met 51 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder, griffier,
en op 22 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Koevoets en mr. De Ridder zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.