ECLI:NL:GHSHE:2022:2396

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
21/00844
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om kwijtschelding van erfbelasting en onbevoegdheid van de bestuursrechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek om kwijtschelding van een aanslag erfbelasting. De belanghebbende, wonend in Frankrijk, heeft de juistheid van de aanslag niet betwist, maar verzocht om kwijtschelding vanwege zijn persoonlijke omstandigheden. Het hof heeft zich onbevoegd verklaard om over dit verzoek te oordelen, aangezien de bestuursrechter niet bevoegd is om te beslissen over verzoeken om kwijtschelding van belastingaanslagen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder ook al aangegeven zich onbevoegd te voelen in deze kwestie. Tijdens de zitting op 30 juni 2022 was de belanghebbende afwezig, ondanks eerdere intenties om digitaal deel te nemen. Het hof heeft de argumenten van de belanghebbende overwogen, maar heeft geconcludeerd dat het verzoek om kwijtschelding niet in behandeling kan worden genomen. De belanghebbende werd erop gewezen dat hij zich voor een verzoek om kwijtschelding moet wenden tot de ontvanger van de Belastingdienst. Het hof heeft ook geen redenen gezien om het griffierecht te vergoeden of om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00844
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] (Frankrijk) (domicilie in [plaats 1] ),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 22 april 2021, nummer BRE 20/6739 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag erfbelasting.

Onderzoek ter zitting

De zitting heeft plaatsgehad op 30 juni 2022 in ’s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende is met kennisgeving van verhindering niet verschenen. Belanghebbende zou aanvankelijk via een beeld- en geluidsverbinding deelnemen aan de zitting, maar heeft op 30 juni 2022 laten weten door omstandigheden daar geen gebruik van te maken.
Na behandeling van de zaak heeft het hof heden, 13 juli 2022, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

Beslissing

Het hof:
-
verklaarthet hoger beroep ongegrond
-
bevestigtde uitspraak van de rechtbank.

Gronden

Vooraf
1. Belanghebbende heeft op 30 juni 2022 het hof via een e-mailbericht laten weten niet deel te nemen aan de (digitale) zitting. Bij deze e-mail zijn een aantal stukken gevoegd, die belanghebbende ook al eerder naar het hof heeft gestuurd. De behandelende kamer heeft pas na het sluiten van het onderzoek kennisgenomen van dit e-mailbericht. Aangezien dit e-mailbericht geen nieuwe stukken bevat, ziet het hof geen reden voor heropening van de zaak. Het e-mailbericht en de bijlagen worden met deze uitspraak ter kennisneming naar de inspecteur gestuurd.
Ten aanzien van het geschil
2. Belanghebbende bestrijdt de juistheid van de aanslag niet, maar verzoekt om kwijtschelding van deze aanslag in verband met zijn persoonlijke situatie.
3. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om te oordelen over de vraag of (en in hoeverre) het verzoek om kwijtschelding dient te worden gehonoreerd. Haar overwegingen in onderdeel 4.5 van de uitspraak van de rechtbank, waar naar in onderdeel 4.6 van die uitspraak wordt verwezen, luiden:
“Op grond van artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) staat bij de bestuursrechter slechts beroep open tegen besluiten ingevolge een belastingwet indien het gaat om een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking. De bestuursrechter is echter niet bevoegd ten aanzien van een verzoek om kwijtschelding van een opgelegde belastingaanslag. Het voorgaande betekent dat de bestuursrechter niet bevoegd is in de hoofdzaak en daarmee dus evenmin bevoegd is ten aanzien van het verzoek van belanghebbende om een voorlopige voorziening.”
4. Het hof acht dit oordeel juist en neemt deze overwegingen over.
5. Het hof wijst belanghebbende erop dat hij voor een verzoek om kwijtschelding of een betalingsregeling zich moet wenden tot de ontvanger van de Belastingdienst. De inspecteur heeft op de zitting toegezegd een naam en telefoonnummer aan belanghebbende door te geven. Belanghebbende zal echter wel zelf contact moeten opnemen met de ontvanger.
6. Belanghebbende heeft in zijn stuk van 20 juni 2022 verwezen naar een mogelijke verkoop van de woning in [plaats 2] aan een derde dan wel aan de huurders en vraagt advies daarover. Het is niet aan het hof om daarover advies te geven. Belanghebbende zal zelf daarover een afweging moeten maken en daarover beslissen.
Ten aanzien van het griffierecht
Het hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
Slot
Gelet op al het vorenoverwogene moet worden beslist als bovenvermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, R.C.H.M. Lips en B.F.A. van Huijgevoort, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, griffier, in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 13 juli 2022
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. ( Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.