In deze zaak heeft verzoeker, destijds handelend onder de naam [bedrijf], hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had verzoeker veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 39.830,38 aan [verweerder 1] en [verweerder 2], die hem in rechte hadden betrokken wegens een tekortkoming in de nakoming van een mondelinge aanneemovereenkomst. Verzoeker heeft verzocht om een voorlopig getuigenverhoor, omdat hij meent dat de rechtbank niet voldoende rekening heeft gehouden met hetgeen partijen op 16 december 2019 hebben besproken over de betonvloer die hij had gestort. Het hof heeft kennisgenomen van de procedure en de argumenten van beide partijen. Tijdens de mondelinge behandeling is verzoeker bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.J.M. Smelt, terwijl [verweerder 1] en [verweerder 2] werden vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. A. de Rooij. Het hof heeft geoordeeld dat het verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor toewijsbaar is, omdat verzoeker voldoende belang heeft bij het verkrijgen van duidelijkheid over zijn bewijspositie. Het hof heeft bepaald dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden voor raadsheer-commissaris mr. A.P. Zweers-van Vollenhoven, en dat partijen hun verhinderdata moeten opgeven voor de planning van het verhoor. De beslissing is openbaar uitgesproken op 7 juli 2022.