ECLI:NL:GHSHE:2022:2138

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
200.308.964_01 en 200.308.964_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen grootouders en minderjarige in het kader van psychische stabiliteit van de moeder

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een verzoek van de grootouders om een omgangsregeling vast te stellen met hun kleinkind, geboren in 2017. De ouders van het kind, de moeder en de vader, hebben in hoger beroep de verzoeken van de grootouders afgewezen. De moeder heeft psychische problemen, waaronder PTSS, en de rechtbank heeft eerder een voorlopige omgangsregeling vastgesteld. De ouders zijn van mening dat contactherstel met de grootouders schadelijk is voor de stabiliteit van het gezin en de psychische gezondheid van de moeder. Het hof heeft de zaak op 30 juni 2022 behandeld en geconcludeerd dat de belangen van het kind voorop staan. De grootouders hebben in het verleden een belangrijke rol gespeeld in de verzorging van het kind, maar het hof oordeelt dat de huidige psychische toestand van de moeder en de noodzaak voor stabiliteit in het gezin zwaarder wegen. Het hof heeft de verzoeken van de grootouders afgewezen en de ouders niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot schorsing van de eerdere beschikking. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 30 juni 2022
Zaaknummer: 200.308.964/01 en 200.308.964/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/374924 / FA RK 20-3854
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder]en
[de vader],
tezamen wonende op een bij het hof bekend adres,
appellanten,
hierna te noemen: de moeder respectievelijk de vader, tezamen de ouders,
advocaat: mr. H.C.M. Schaeken,
tegen
[de grootvader]en
[de grootmoeder],
tezamen wonende te [woonplaats],
verweerders,
hierna te noemen: de grootvader respectievelijk de grootmoeder, tezamen de grootouders,
advocaat: mr. S.M.I. van Renterghem-Engelen.
In het kort:
Deze zaak gaat over de omgang door de grootouders met de minderjarige:
[minderjarige](hierna te noemen: [minderjarige]), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 april 2022, hebben de ouders verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, het beroep gegrond te verklaren en de verzoeken van de grootouders af te wijzen (zaaknummer 200.308.964/01).
2.1.1.
De ouders hebben tevens bij genoemd beroepschrift, bij wege van incident, het hof verzocht de werking van de bestreden beschikking te schorsen respectievelijk de werking van de bestreden beschikking op te schorten totdat door het hof op het beroep is beslist (zaaknummer 200.308.964/02); met compensatie van kosten aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 mei 2022, hebben de grootouders verzocht de in beroep ingestelde verzoeken van de ouders af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, onder oplegging van een dwangsom van € 250,- per dag dat de ouders hun medewerking aan het traject tot contactherstel niet verlenen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Schaeken;
  • de grootmoeder, bijgestaan door mr. Van Renterghem-Engelen;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI].
2.3.1.
De advocaat van de moeder heeft het hof bericht dat de moeder niet tijdens de mondelinge behandeling zal verschijnen vanwege het feit dat het bijwonen van de zitting een te grote psychische belasting voor haar vormt.
2.3.2.
De advocaat van de grootvader heeft het hof bericht dat de grootvader niet tijdens de mondelinge behandeling zal verschijnen wegens gezondheidsproblemen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlage van de advocaat van de ouders van 8 april 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de ouders van 12 mei 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De ouders zijn op 13 april 2021 met elkaar gehuwd. Uit de relatie van de moeder en de biologische vader (die momenteel niet in beeld is) is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend en de vader en de moeder hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige]. [minderjarige] woont bij de ouders.
3.2.
Bij tussenbeschikking van 20 juli 2021 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda vastgesteld dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootouders en [minderjarige] en de grootouders in zoverre ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling. De rechtbank heeft in die beschikking voorts bepaald dat, kortgezegd, de grootouders en [minderjarige] gerechtigd zijn tot
voorlopigeomgang in die zin dat de grootouders één keer per maand een kaartje sturen naar [minderjarige] en in zes maanden drie cadeautjes sturen naar [minderjarige], de verdere behandeling in afwachting van het verloop van de voorlopige omgangsregeling aangehouden tot 25 januari 2022 pro forma en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.3.
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden tussenbeschikking heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda bepaald dat de grootouders en [minderjarige]
voorlopiggerechtigd zijn tot omgang met elkaar als onder rechtsoverweging 3.6 van die beschikking weergegeven (voorlopige begeleide omgang van eenmaal per vier weken gedurende twee uren op neutraal terrein) en de behandeling in afwachting van het verloop van de voorlopige omgangsregeling aangehouden tot 27 september 2022 pro forma en voorts iedere beslissing aangehouden.
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
Ten aanzien van het schorsingsverzoek zaaknummer 200.308.964/02
3.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat namens de ouders het verzoek tot schorsing en het verzoek tot een voorlopige voorziening inhoudende dat de werking van de bestreden beschikking wordt geschorst, voorwaardelijk gehandhaafd en aangegeven dat indien het hof een eindbeslissing neemt in de hoofdzaak (200.308.964/01) het schorsingsverzoek en het verzoek tot een voorlopige voorziening wordt ingetrokken.
3.6.
Nu in deze beschikking een eindbeslissing in de hoofdzaak wordt gegeven, stelt het hof vast dat deze verzoeken namens de ouders zijn ingetrokken. Het hof zal de ouders ten aanzien van deze verzoeken dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
In de hoofdzaak zaaknummer 200.308.964/01
De standpunten
3.7.
De ouders voeren in het beroepschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. De grootouders hanteerden een repressieve gezinscultuur waarbij de moeder (en de andere kinderen) zich strikt naar de regels dienden te gedragen. Bij niet-naleving van de regels werd er gedreigd met verbaal en fysiek geweld en werd er fysiek mishandeld. De moeder heeft gedurende de laatste jaren dat zij bij de grootouders woonde, de samenwoning als zeer drukkend ervaren. Toen de moeder onbedoeld zwanger werd en besloot de zwangerschap te voldragen terwijl de biologische vader hiermee niet instemde, werd haar dat door de grootouders ernstig kwalijk genomen. Na de geboorte van [minderjarige] hebben de grootouders zich zeer claimend jegens [minderjarige] opgesteld. De moeder kreeg in haar beleving niet de ruimte om zelf invulling te geven aan de opvoeding van [minderjarige]. Dit was erg stressvol voor de moeder. Uiteindelijk heeft zij haar eigen keuzes gemaakt en het contact met de grootouders verbroken. Het is evident dat een stabiele gezinssituatie voor [minderjarige] van veel groter belang is dan contactherstel met de grootouders. Hoewel de rechtbank erkent dat contactherstel tussen de grootouders en [minderjarige] een te hoge belasting vormt voor de moeder en haar therapie daaraan in de weg staat, heeft de rechtbank toch tot contactherstel besloten. Hiermee gaat de rechtbank er aan voorbij dat dit strijdig is met de belangen van [minderjarige]. De rechtbank heeft overwogen dat het contactherstel het beste buiten het gezichtsveld van de moeder, maar niet buiten haar medeweten om, kan plaatsvinden. Dat is onbegrijpelijk en niet reëel: de moeder is daardoor niet in staat om zich op haar eigen therapie te richten en te doen alsof zij niet op de hoogte is van (de pogingen tot) het contactherstel. Het enkele idee van mogelijke omgang tussen de grootouders en [minderjarige] vergt al te veel van de moeder en werkt stress verhogend voor haar. Daaruit vloeit een risico van een instabiele gezinssituatie voor [minderjarige] voort en dat is strijdig met de belangen van [minderjarige]. Het verzoek van de grootouders zou daarom alsnog moeten worden afgewezen.
3.8.
De grootouders voeren in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. De grootouders betwisten allereerst de door de ouders geschetste voorgeschiedenis en gezinscultuur. De grootouders hebben gedurende de eerste drie jaren na de geboorte van [minderjarige] een groot deel van zijn verzorging en opvoeding voor hun rekening genomen. Zij ondersteunden de moeder hierbij nu zij de zorg voor [minderjarige] niet alleen kon dragen. Begin 2020 was het zelfs nog de wens van de moeder dat de grootouders de pleegouders van [minderjarige] zouden worden. Plots is er een wijziging in de verstandhouding gekomen tussen de grootouders en de moeder en hebben de ouders het contact met de grootouders verbroken. De ouders vonden het niet goed dat de grootouders nog omgang met [minderjarige] zouden hebben. De grootouders maken zich zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige]. Het is voor hen onbegrijpelijk dat de ouders van mening zijn dat het niet in het belang van [minderjarige] is om contact met de grootouders te hebben. De grootouders hebben een grote rol gehad gedurende de eerste drie jaren van het leven van [minderjarige]. Er is dan ook sprake van ’family life’ ex artikel 8 EVRM (Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden). Gezien het vorenstaande is het in het belang van [minderjarige] dat hij contact heeft met de grootouders.
Al vóór de juridische procedures was er bij de moeder sprake van psychische klachten, niet per se gerelateerd aan de grootouders. De grootouders vinden het daarom onwaarschijnlijk dat enige instabiele gezinssituatie veroorzaakt zou worden door contactherstel tussen de grootouders en [minderjarige].
3.9.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om op dit moment geen vorm van omgang vast te leggen tussen [minderjarige] en de grootouders. [minderjarige] heeft één primaire hechtingsfiguur, te weten de moeder, en daar gaat het op dit moment niet goed mee. De psychische problemen van de moeder zijn dusdanig dat zij hier hulpverlening voor nodig heeft. De triggers die de moeder ervaart rondom de situatie met de grootouders dragen niet bij aan haar herstel. Als de psychische problemen van de moeder verergeren zou dat zelfs een negatieve invloed kunnen hebben op [minderjarige]. [minderjarige] ontwikkelt zich nu goed en laat geen (sociaal-emotionele) problemen zien in zijn gehechtheidsontwikkeling.
De focus zou moeten liggen op de stabiliteit in het gezin van [minderjarige]. De moeder is uiteindelijk de persoon die [minderjarige] zal moeten voorbereiden en begeleiden in het contactherstel met de grootouders. Daartoe is de moeder nu niet in staat. Zelfs wanneer er met medeweten van de moeder maar buiten haar gezichtsveld omgang tussen [minderjarige] en de grootouders zou zijn, zou dat een te grote stressfactor voor de moeder zijn. Dat moet worden voorkomen omdat dit zowel de stabiliteit in het gezin als de therapie van de moeder doorkruist. De opvoedingssituatie van [minderjarige] weegt zwaarder dan het contact tussen [minderjarige] en de grootouders. De raad acht het in het belang van [minderjarige] dat er aandacht blijft voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] en ziet in dat kader dan ook geen bezwaar in een minimale vorm van omgang, inhoudende dat de grootouders kaartjes en cadeautjes naar [minderjarige] sturen.
De motivering van de beslissing
4. Het hof overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid
4.1.
Het hof dient allereerst (ook ambtshalve) te beoordelen of de ouders in hun hoger beroep kunnen worden ontvangen. Daarvoor is het volgende van belang.
4.2.
Op grond van artikel 358 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat tegen eindbeschikkingen in zaken als bedoeld in artikel 261, behoudens berusting, hoger beroep open. Ingevolge het vierde lid kan van tussenbeschikkingen slechts hoger beroep worden ingesteld tegelijk met dat van de eindbeschikking, tenzij de rechter anders heeft bepaald.
4.3.
Voor het onderscheid tussen een (al dan niet gedeeltelijke) eindbeschikking en een tussenbeschikking is volgens vaste rechtspraak doorslaggevend of door middel van een beslissing in het dictum van de beschikking een eind is gemaakt aan het geschil omtrent enig deel van het verzochte. Daarbij is doorslaggevend of de beslissing een onherroepelijk karakter heeft in die zin dat de beschikking, eenmaal geëffectueerd, in haar gevolgen niet meer ongedaan kan worden gemaakt (zie bijvoorbeeld HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6910 en HR 12 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD7077).
4.4.
Er is in casu sprake van een beslissing ten aanzien van een contactherstel in de vorm van voorlopige begeleide omgang die niet meer ongedaan gemaakt kan worden en derhalve een onherroepelijk karakter heeft. De door de rechtbank vastgestelde voorlopige omgangsregeling maakt geen onderdeel uit van een onderzoek, zodat ook hieruit kan worden afgeleid dat de vastgestelde omgangsregeling weliswaar voorlopig is, doch voor wat betreft de door de rechtbank voorziene periode een definitief karakter heeft. Het hof acht de ouders derhalve ontvankelijk in hun hoger beroep.
Omgangsregeling
4.5.
Ingevolge artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft het kind recht op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang indien:
a. a) omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
b) degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang;
c) het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken;
d) omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [minderjarige] en zijn grootouders. De grootouders kunnen dan ook worden ontvangen in hun verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling.
4.7.
Het hof is van oordeel dat een omgangsregeling op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] en overweegt daartoe als volgt.
Nadat [minderjarige] de eerste drie jaren na zijn geboorte samen met de moeder (en ook nog korte tijd zonder de moeder) bij de grootouders heeft gewoond, is het contact tussen de moeder en de grootouders vrij abrupt verbroken. Sindsdien hebben de grootouders geen contact meer met [minderjarige]. Het is dan ook begrijpelijk dat de grootouders [minderjarige] erg missen. Hoewel het hof oog heeft voor de wens van de grootouders om contact te hebben met [minderjarige] is het hof van oordeel dat het belang van [minderjarige] in deze dient te prevaleren. [minderjarige] is voor zijn verzorging en opvoeding afhankelijk van de moeder. Zij is voor [minderjarige] de belangrijkste hechtingsfiguur. Uit het aan het hof voorliggende dossier en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de moeder in het verleden al last had van depressies, maar momenteel kampt met meerdere ernstige psychische problemen. Deze problemen zijn het gevolg van - in ieder geval - PTSS en mogelijk nog andere psychiatrische stoornissen. Zo heeft zij last van nachtmerries, paniekgedachten, flashbacks, verlies van energie en lijdt zij aan een eetstoornis. Ook heeft ze een psychose gehad vlak nadat ze bij de grootouders is weggegaan en tijdelijk in een blijf van mijn lijf huis verbleef. De moeder is vanwege haar psychische problematiek in behandeling bij een psychiater.
De moeder voelt grote weerstand ten opzichte van de grootouders. Haar trauma en daarmee samenhangende psychische klachten worden getriggerd door de huidige procedures en de mogelijke omgang tussen [minderjarige] en de grootouders. Desondanks doet de moeder het ten aanzien van [minderjarige] goed.
Het hof volgt het advies van de raad zoals ook opgenomen in haar rapport van 25 februari 2021. Om te voorkomen dat de psychische problemen van de moeder verergeren en dit de nodige invloed gaat hebben op [minderjarige], dient de focus nu te liggen op het herstel en het stabiliseren van de psychische gesteldheid van de moeder. Mogelijk ontstaat er dan in de toekomst wat ruimte voor een andere situatie.
Op dit moment is rust in de gezinssituatie van [minderjarige] het meest in zijn belang. Het hof sluit zich hierbij aan bij hetgeen de hulpverlening in het belang van [minderjarige] en de moeder acht. Uit een recente brief van mevrouw [psychiater] (psychiater) van 10 mei 2022 blijkt dat de psychiater heeft geconstateerd dat de klachten van de moeder verergerd zijn door de gerechtelijke procedures en dat hierdoor haar stress zodanig verhoogd is dat de behandeling van de moeder stagneert. Ook een omgangsregeling met de grootouders zal voor de moeder op dit moment dusdanig stress verhogend zijn dat dit een negatieve invloed heeft op haar herstel. Psychische klachten bij de ouder hebben een invloed op het kind, zo stelt de psychiater in het algemeen. Naar het oordeel van het hof zal (een traject naar) contactherstel niet buiten het gezichtsveld van de moeder als dagelijkse opvoeder kunnen plaatsvinden. De benodigde rust in de gezinssituatie, in het belang van [minderjarige], kan er dus niet zijn als er een lopend traject of omgang is.
4.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het voorliggende verzoek van de grootouders tot vaststelling van een omgangsregeling, afwijzen.
4.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen in familierechtelijke betrekking tot elkaar staan.
4.10.
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.308.964/02:
verklaart de ouders niet-ontvankelijk in hun verzoek tot schorsing van de werking van de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 22 maart 2022 respectievelijk hun verzoek om de werking van deze beschikking op te schorten totdat door het hof op het beroep is beslist;
in de zaak met zaaknummer 200.308.964/01:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 maart 2022;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de verzoeken van de grootouders af;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en M.J.C. van Leeuwen en is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.