ECLI:NL:GHSHE:2022:2005

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
20/00477
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding zonder verschoonbare redenen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een belanghebbende tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De belanghebbende had een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2014 ontvangen, waartegen zij bezwaar had gemaakt. De inspecteur van de Belastingdienst verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna de belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Deze rechtbank verwees de zaak naar de rechtbank Den Haag, die het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende stelde vervolgens hoger beroep in, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het buiten de termijn was ingediend. De belanghebbende had geen verschoonbare redenen voor de termijnoverschrijding kunnen aanvoeren. Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat zij redelijkerwijs niet in verzuim was geweest. De rechtbank had de uitspraak op 15 juli 2020 gedaan en de termijn voor hoger beroep eindigde op 26 augustus 2020. Het hof concludeerde dat de belanghebbende niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep, omdat zij geen domicilie in Nederland had gekozen en het risico van postvertraging voor haar rekening kwam. De uitspraak van het hof benadrukt het belang van tijdige indiening van beroepschriften en de noodzaak voor belanghebbenden die in het buitenland wonen om een domicilie in Nederland te kiezen voor correspondentie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 20/00477
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] (België),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 juli 2020, nummer SGR 19/7724, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2014 (hierna: de aanslag IB/PVV 2014) opgelegd. Daarbij is een verzuimboete opgelegd en is belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de zaak voor verdere behandeling en beslissing verwezen naar de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank).
1.5.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
De zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar is verschenen, namens de inspecteur, [inspecteur] .
Belanghebbende en haar gemachtigde zijn, zonder kennisgeving, niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij brief van 10 maart 2022 heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief, met nummer
[nummer], is aangetekend verzonden naar het door belanghebbende opgegeven correspondentieadres te [woonplaats] (België). Tot de gedingstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 7 april 2022 onbestelbaar retour is ontvangen door het hof. Op de retourenvelop is een sticker geplakt met de volgende tekst:
“Postkantoor [woonplaats]
Bericht gelaten op 14.03.22
Terugzenden op 30.03.22”,
alsmede een sticker van bpost met vermelding “NIET AFGEHAALD”.
Hierop is de uitnodiging op 7 april 2022 per gewone post verzonden naar het door belanghebbende opgegeven correspondentieadres te [woonplaats] (België). Daarnaast is een afschrift van de uitnodiging op 7 april 2022 per versleuteld e-mailbericht verzonden naar het door (de gemachtigde van) belanghebbende opgegeven e-mailadres.
1.8.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is in 2010 naar België geëmigreerd. Volgens gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) is zij vanaf 28 augustus 2014 woonachtig aan [adres] , [postcode 1] te [woonplaats] , België. Vanaf 5 januari 2016 is bij de Belastingdienst als correspondentieadres [correspondentie-adres] , [postcode 1] te [woonplaats] , België opgenomen.
2.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 12 april 2017 de aanslag IB/PVV 2014 opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 42.000. Daarbij is een verzuimboete van € 344 opgelegd. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 442. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2014, de verzuimboete en de belastingrente.
2.3.
Bij uitspraak van 21 september 2018 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
2.4.
Het bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 oktober 2018 ingekomen beroepschrift is ingediend door de gemachtigde [gemachtigde] met daarin vermeld als correspondentieadres: [correspondentie-adres] , [postcode 2] [woonplaats] , Belgium. In alle nadien door belanghebbende, de rechtbank Zeeland-West-Brabant en de rechtbank Den Haag gevoerde correspondentie is dit adres in België gebruikt. Belanghebbende heeft in beroep geen domicilieadres in Nederland genoemd waarnaar de voor haar bestemde post kon worden verzonden.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende bij uitspraak van 15 juli 2020 ongegrond verklaard.
2.6.
De uitspraak van de rechtbank is met de aanbiedingsbrief van 15 juli 2020 aangetekend verzonden naar het onder 2.1 genoemde correspondentieadres te [woonplaats] (België). Dit poststuk is echter onbestelbaar aan de rechtbank geretourneerd en aldaar op 13 augustus 2020 retour ontvangen. Op de retourenvelop is een sticker geplakt met de volgende tekst:
“Postkantoor [woonplaats]
Bericht gelaten op 23.07.20
Terugzenden op 08.08.20”,
alsmede een sticker van bpost met vermelding “NIET AFGEHAALD”.
2.7.
Met de aanbiedingsbrief van 26 augustus 2020 is dit poststuk vervolgens door de rechtbank per gewone post aan genoemd correspondentieadres verzonden. In die brief is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(….)
De rechtbank heeft aan u op 15 juli 2020 een aangetekende brief verzonden. Deze brief is echter onbestelbaar aan de rechtbank geretourneerd.
Ik zend u de brief, ter voldoening aan het bepaalde in artikel 8:38 van de Awb, ter kennisneming toe per gewone postzending. De in de aangetekende brief vermelde termijn vangt niet opnieuw aan.
(….)”.
2.8.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 4 september 2020 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
2.9.
Het bij het hof op 4 september 2020 ingekomen hoger beroepschrift is eveneens ingediend door de gemachtigde [gemachtigde] met daarin vermeld als correspondentieadres: [correspondentie-adres] , [postcode 2] [woonplaats] , Belgium. In alle nadien door belanghebbende en het hof gevoerde correspondentie is dit adres in België gebruikt. Belanghebbende heeft in hoger beroep evenmin een domicilieadres in Nederland genoemd waarnaar de voor haar bestemde post kon worden verzonden.
2.10.
Het hof heeft (de gemachtigde van) belanghebbende op 7 september 2020 een brief gestuurd waarin onder meer het volgende staat vermeld:
“U hebt hoger beroep ingesteld in de bovenvermelde zaak. (…)
Aan uw verzoek om - naast postverzending - met name een digitale correspondentie te benutten, kan ik niet voldoen. In uw beroepschrift heeft u een buitenlands adres opgegeven. Degene die in het buitenland woont of gevestigd is moet echter domicilie kiezen binnen Nederland, dat wil zeggen een adres aanwijzen waar de correspondentie van het gerechtshof naartoe gezonden kan worden.
Ik verzoek u zo'n adres in Nederland op te geven. Indien u geen domicilie kiest binnen Nederland, komt het risico van eventuele vertraging in de postbezorging voor uw rekening.”
2.11.
De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 2 oktober 2020 op voornoemd verzoek gereageerd door te melden dat het correspondentieadres in [woonplaats] (België) zou moeten volstaan.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Is belanghebbende ontvankelijk in haar hoger beroep?
Zijn de aanslag IB/PVV 2014, de verzuimboete en de belastingrente terecht en tot de juiste bedragen opgelegd dan wel in rekening gebracht?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de aanslag, de verzuimboete en de belastingrente.
3.3.
De inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.1.
Op de door het hof retour ontvangen envelop staat vermeld dat de postmedewerker op 14 maart 2022 een afhaalbericht heeft achtergelaten op het door belanghebbende opgegeven correspondentieadres. Het poststuk is niet afgehaald en vervolgens aan het hof retour gezonden. De griffier heeft onderzocht of het door belanghebbende opgegeven correspondentieadres correspondeerde met het op het poststuk vermelde adres. Dat bleek het geval te zijn. De griffier heeft de uitnodiging hierop per gewone post naar hetzelfde adres verzonden. Het hof gaat ervan uit dat deze uitnodiging op de juiste wijze en tijdig op dit correspondentieadres is aangeboden, omdat belanghebbende heeft gereageerd op eerdere correspondentie van het hof en het hof nadien geen adreswijziging van belanghebbende heeft ontvangen. Omdat belanghebbende, na navraag door het hof, geen domicilie heeft gekozen in Nederland, komt het risico dat belanghebbende de uitnodiging niet mocht hebben ontvangen voor belanghebbende. Bovendien is een afschrift van de uitnodiging verzonden naar het namens belanghebbende opgegeven e-mailadres. Gelet hierop is het hof van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.
Ten aanzien van het geschil
Vraag 1: Is belanghebbende ontvankelijk in haar hoger beroep?
4.2.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift zes weken. De termijn vangt in beginsel aan met ingang van de dag na die van de verzending van de uitspraak van de rechtbank (15 juli 2020). Een hogerberoepschrift is tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn (uiterlijk op 26 augustus 2020) is ontvangen (artikel 6:9, eerste lid, Awb) dan wel ter post is bezorgd, en niet later dan een week na afloop van die termijn (2 september 2020) is ontvangen (artikel 6:9, tweede lid, Awb).
4.3.
Belanghebbende betwist niet dat het op 4 september 2020 bij het hof binnengekomen hogerberoepschrift te laat is ingediend, maar beroept zich op een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 Awb. Zij motiveert dit aldus:
  • Er heeft ook eerder met de rechtbank (en met name met de rechtbank Zeeland-West-Brabant) in deze zaak de nodige correspondentie plaatsgevonden via de digitale weg, waaronder fax en e-mail. Pas op 4 september 2020 is haar gebleken dat de uitspraak per post verzonden zou zijn.
  • Belanghebbende weet uit eigen ervaring dat veel rechtbanken uitspraken ook digitaal verzenden. Zij benutten daar zelfs speciale softwareplatforms voor waarmee met een code via de mobiele telefoon het bestand geopend kan worden.
  • Belanghebbende heeft gedurende de procedure in deze zaak en in haar correspondentie nadrukkelijk verzocht om de gegevens inzake een uitspraak ook per fax en/of e-mail te versturen, dit in het belang van de efficiency en gezien het feit belanghebbende en gemachtigde in het buitenland wonen.
  • In de toekomst zal digitaal procederen, zeker voor ‘professionele partijen’ verplicht worden. Processtukken zullen in de toekomst langs elektronische weg moeten worden ingediend (belanghebbende verwijst naar de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht).
4.4.
De inspecteur neemt het standpunt in dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is en dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.5.
Naar het oordeel van het hof slaagt belanghebbende er niet in om aannemelijk te maken dat redelijkerwijze niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat:
  • artikel 8:37 Awb voorschrijft dat een afschrift van de uitspraak moet worden verzonden bij aangetekende brief, tenzij de rechter anders bepaalt. De rechtbank correspondeerde uitsluitend per brief met belanghebbende en heeft niet de mogelijkheid geopend om langs elektronische weg te corresponderen. Dat eerder met de rechtbank Zeeland-West-Brabant langs elektronische weg is gecorrespondeerd, maakt niet dat belanghebbende daaruit mocht afleiden dat zij de uitspraak van 15 juli 2020 eveneens (uitsluitend) langs elektronische weg zou ontvangen. Dat andere rechtbanken uitspraken digitaal verzenden, wat daar ook van zij, acht het hof in de onderhavige procedure niet relevant;
  • belanghebbende haar stelling dat zij gedurende de procedure in deze zaak en in haar correspondentie nadrukkelijk heeft verzocht om de gegevens inzake een uitspraak ook per fax en/of e-mail te versturen, niet heeft onderbouwd;
  • de uitspraak van de rechtbank met de aanbiedingsbrief van 15 juli 2020 aangetekend is verzonden naar het door belanghebbende opgegeven correspondentieadres te [woonplaats] (België). Dit poststuk is onbestelbaar aan de rechtbank geretourneerd en aldaar op 13 augustus 2020 retour ontvangen. Met de aanbiedingsbrief van 26 augustus 2020 is het poststuk van 15 juli 2020 vervolgens door de rechtbank per gewone postzending aan belanghebbende verzonden naar het correspondentieadres in België. Op de sticker op de retourenvelop (ingekomen op 13 augustus 2020) staat dat een afhaalbericht is achtergelaten en dat het stuk niet bij het postkantoor is afgehaald. Het niet-afhalen dient voor rekening en risico van belanghebbende te komen. Zij heeft geen feiten aannemelijk gemaakt op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten;
  • belanghebbende noch in beroep, noch in hoger beroep, een domicilieadres in Nederland heeft gekozen waarnaar de voor haar bestemde post kon worden verzonden. Op grond van artikel 57 Algemene wet inzake rijksbelastingen moet de belanghebbende die niet in Nederland een vaste woonplaats heeft in beroepschriften domicilie in Nederland kiezen. De gevolgen van het niet-kiezen van domicilie in Nederland dienen naar het oordeel van het hof eveneens voor rekening en risico van belanghebbende te komen;
  • uit het dossier blijkt dat dit niet de eerste keer is dat (aangetekende) poststukken belanghebbende niet bereiken en het, gelet op de uit het dossier blijkende geschiedenis dienaangaande, op de weg van belanghebbende zou liggen om passende maatregelen te treffen om de ontvangst van die poststukken te waarborgen.
4.6.
Dat betekent dat vraag 1 ontkennend moet worden beantwoord en dat belanghebbende niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep.
4.7.
Gelet op hetgeen onder 4.6 is overwogen, behoeft vraagt 2 geen beantwoording meer.
Tussenconclusie
4.8.
De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.9.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.10.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door P.C. van der Vegt, raadsheer, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1775.