In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van [X] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet was betaald. Belanghebbende stelde dat zij de nota griffierecht, die per aangetekende post was verzonden, niet had ontvangen. De Rechtbank oordeelde dat de nota door een medewerker van PostNL was aangeboden, maar dat niemand aanwezig was om deze in ontvangst te nemen. Er was een afhaalbericht achtergelaten, maar belanghebbende had dit niet afgehaald, wat volgens de Rechtbank voor haar rekening en risico kwam.
De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet had geverifieerd of de nota griffierecht op regelmatige wijze was aangeboden. De klacht van belanghebbende dat de Rechtbank had aangenomen dat het afhaalbericht was achtergelaten, zonder feitelijke vaststelling, werd gegrond verklaard. De Hoge Raad benadrukte dat als een belanghebbende ontkent een aangetekend stuk te hebben ontvangen, er onderzoek moet worden gedaan naar de wijze van aanbieding door PostNL. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en verwees de zaak voor een nieuw onderzoek naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant.
Daarnaast werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten aan de zijde van belanghebbende. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de verantwoordelijkheden van de Rechtbank en de rol van PostNL bij de aanbieding van stukken verduidelijkt.