Uitspraak
De voorzitter spreekt als beslissingen van het hof het volgende uit:
Toepassing EU-recht en verzoeken die zien op de Frans-Nederlandse samenwerking
“elke verwerking van persoonsgegevens door aanbieders van elektronische communicatie binnen de werkingssfeer van de richtlijn valt, inclusief de verwerking die het gevolg is van door de overheid aan die aanbieders opgelegde verplichtingen.”Het Hof vervolgt in dat arrest
“wanneer de lidstaten daarentegen rechtstreeks maatregelen toepassen die inbreuk maken op het beginsel van vertrouwelijkheid van elektronische communicatie, zonder dat zij verwerkingsverplichtingen opleggen aan aanbieders van elektronische communicatiediensten, wordt de bescherming van de gegevens van de betrokken personen niet beheerst door Richtlijn 2002/58, maar uitsluitend door nationaal recht, behoudens de toepassing van richtlijn 2016/680 (..), wat betekent dat de betrokken maatregelen met name in overeenstemming moeten zijn met het nationale constitutionele recht en met de vereisten van het EVRM”.
wijsthet hof het verzoek tot voeging van de volgende stukken
af:
wijsthet hof tevens
afhet verzoek tot horen van de volgende getuigen:
Valt het bewaren en gebruiken van de EncroChatdata zoals dit in Nederland gebeurt, binnen de werkingssfeer van 2002/58?
Zo nee, valt het binnen de werkingssfeer van richtlijn 2016/680?
Zo nee, valt het overigens binnen de werkingssfeer van het Unierecht?
Wordt met het bewaren en gebruiken van de EncroChatdata zoals dit in Nederland gebeurt, inbreuk gemaakt op de artikelen 7,8 en 11 van het Handvest?
Als het valt binnen de werkingssfeer van richtlijn 2016/680 of overig Unierecht, wijkt de rechtmatigheidstoets van de inbreuk op de rechten als vervat in de artikelen 7, 8 en 11 va het Handvest dan af van de kaders die zijn geschetst in de jurisprudentie over de interpretatie van art. 5 en 15 van Richtlijn 2002/58, zoals laatstelijk besproken in arrest La Quadrature du Net.
Biedt artikel 126uba Sv de Wettelijke grondslag, die vanwege art. 15 lid 1 Richtlijn 2002/58 en art. 52 lid 1 Handvest noodzakelijk is voor een rechtmatige beperking van de grondrechten, zoals hier aan de orde?
Zo ja, voldoet de wettelijke grondslag aan de eisen die voortvloeien uit art. 15 lid 1 richtlijn 2002/58 en art. 52 lid 1 Handvest?
Indien de onderhavige maatregel een wettelijke grondslag heeft, voldoet deze dan aan de vereisten die voortvloeien uit het evenredigheidsbeginsel?
Indien wordt geoordeeld dat de toepassing van de maatregel in strijd is met het Unierecht, staat het recht van een effectief rechtsmiddel, als genoemd in artikel 47 Handvest, alsmede het effectiviteitsbeginsel als genoemd in het La Quadrature du Net-arrest, dan in de weg aan het oordeel dat de rechtmatigheid niet wordt beoordeeld in de strafzaak waarin de gebruikte informatie wordt betrokken, omdat het in een andere strafzaak is verwerkt?
wijstgelet op hetgeen reeds onder A is overwogen het verzoek
af.Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat het noodzakelijk is dat het Hof van Justitie van de EU op bovenstaande punten wordt verzocht om een prejudiciële uitspraak.
geen beslissingmeer te nemen.
wijsthet hof het verzoek
afnu niet is gebleken dat er in onderhavige zaak sprake is van een bevel ex artikel 126uba lid 1 onder sub 1, b en c Sv, waarbij tevens de eerder genoemde geschoonde 126uba Sv machtiging reeds door het openbaar ministerie is verstrekt.
wijsthet hof tevens
afhet verzoek tot horen van de getuigen:
bepaaltdat deze informatie aan het procesdossier
dient te worden toegevoegd. Het hof overweegt dat hiermee in voldoende mate wordt tegemoetgekomen aan de verzoeken van de verdediging en
wijstdeze
voor het overige af.
afgewezen.
wijstdit verzoek vooralsnog
afnu niet is gebleken dat de verhoren reeds gereed zijn, en ook overigens de noodzaak tot het toevoegen van die vermeende processen-verbaal in onderhavig procesdossier onvoldoende is onderbouwd.
wijstderhalve deze onderzoekswensen
afnu de noodzaak daartoe onvoldoende is gebleken.
geen beslissingmeer op te nemen.
wijstdit
voor het overige af.
wijstdeze verzoeken
afnu onvoldoende is onderbouwd en gebleken dat de noodzaak daartoe bestaat. De TCI informatie, is niet bedoeld als bewijsmiddel in de strafzaak tegen de verdachte, maar enkel als startinformatie voor het onderzoek in de strafzaak. Gelet hierop is het onderzoeken en/of onderbouwen van (de juistheid van) de startinformatie of het verkrijgen van nadere informatie hierover door de verdediging niet van belang voor enige in deze zaak te nemen beslissing voor zover dit het bewijs betreft. Dit nader onderzoek zou noodzakelijk kunnen worden indien er sprake is van een begin van aannemelijkheid van onregelmatigheden tijdens het vooronderzoek op grond waarvan een verweer als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering gevoerd wordt. Er is echter geen begin van aannemelijkheid van (een) dergelijke onregelmatigheid of onregelmatigheden. Bij de huidige stand van zaken is de conclusie dat de verzochte onderzoekshandelingen niet van belang zijn voor enige op grond van artikel 348 en 350 Sv te nemen beslissing.
wijsthet hof tevens
afhet verzoek tot horen van de getuigen:
wijsthet hof eveneens
af. Naar het oordeel van het hof blijkt uit het procesdossier in voldoende mate hoe de diverse onderzoeken naar de inbeslaggenomen gegevensdragers zijn geschied.
Het hof wijst het verzoek tot het horen van voernoemde getuigen toe.
schorsthet onderzoek voor een periode langer dan een maand, doch niet langer dan drie maanden, te weten tot de terechtzitting van het hof van
12 juli 2022 te 11.00 uur(zijnde een terechtzitting van de 1e strafkamer (pro-formakamer)), om de klemmende reden dat de zittingscapaciteit van het hof hervatting van het onderzoek binnen een maand na heden niet toelaat;
bepaaltdat genoemde zitting in beginsel een
pro forma-zittingbetreft, waarop geen inhoudelijke behandeling van de zaak zal plaatsvinden.
beveeltde
oproepingvan verdachte tegen de dag en het tijdstip van de hierboven genoemde terechtzitting, met mededeling aan verdachte dat die zitting in beginsel slechts een pro forma-zitting betreft, waarop geen inhoudelijke behandeling van de zaak zal plaatsvinden;
kennisgevingaan de raadsman van verdachte van de dag en het tijdstip van de hierboven genoemde terechtzitting, met mededeling aan de raadsman dat die zitting in beginsel slechts een pro forma-zitting betreft, waarop geen inhoudelijke behandeling van de zaak zal plaatsvinden;
bepaaltdat ten aanzien van de EncroChat [gebruikersnaam 1] een aanvullend proces-verbaal zal worden opgemaakt waarin wordt gerelateerd hoe deze gegevens zijn gekoppeld aan verdachte als gebruiker en hoe deze gegevens vervolgens aan onderhavig procesdossier zijn gevoegd;
steltde stukken in handen van de
raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof;
beveeltdat de raadsheer-commissaris als getuigen zal horen:
wijst afde overige verzoeken één en ander zoals hiervoor is overwogen en neemt geen beslissing voor zover door de advocaat-generaal hieraan al is tegemoetgekomen.