BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de afwijzing van de verlenging van de ondertoezichtstelling en van de uithuisplaatsing van de minderjarige.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen en te bepalen dat de WSS volledige medewerking verleent aan een gesloten plaatsing van de minderjarige, met de aanvullingen en wijzigingen die dit hof aangewezen acht.
3. De vader voert het volgende aan. Ten onrechte is aangenomen dat de minderjarige definitief is vertrokken naar Engeland. Hij is snel na de zitting bij de rechtbank weer in Nederland gesignaleerd. Dit blijkt uit de vordering van de NS vanwege het rijden zonder kaartje in de trein, aldus de vader.
De minderjarige laat zich niets gezeggen. De vader wenst ontheffing van het gezag omdat hij geen inhoud kan geven aan het gezag en wordt geconfronteerd met de gevolgen van het gedrag van de minderjarige.
Een gesloten plaatsing zou aangewezen zijn voor de minderjarige omdat een open setting geen soelaas heeft geboden. De ontwikkeling van de minderjarige wordt bedreigd.
4. De WSS heeft ter zitting verklaard dat de minderjarige geen probleembesef heeft. De WSS en de vader maken zich grote zorgen om de minderjarige. De vader heeft verklaard dat toen de minderjarige nog bij hem thuis woonde, de minderjarige een keer door drugsgebruik niet meer op zijn benen kon staan. Ook zijn er depressieve klachten geconstateerd bij de minderjarige. De WSS zou graag zwaardere zorg inzetten voor de minderjarige. De minderjarige zou naar Groot Emmaus gaan en is toen, naar de mening van de WSS met de hulp van de vader, naar Engeland vertrokken. De vader kan en wil niet voor de minderjarige zorgen. De WSS heeft geïnvesteerd in contact met de minderjarige, ook via de centrale autoriteit. De vader is opgedragen door de rechtbank om informatie met de WSS te delen over de moeder en haar adres, maar de samenwerking met de familie van de minderjarige verloopt moeizaam.
De minderjarige is voor de jeugdzorgwerker goed telefonisch bereikbaar en hij spreekt in persoon met hem af. De minderjarige ziet als enige probleem dat hij niet naar school gaat, maar toen er een school en vervoer was geregeld, is de minderjarige maanden spoorloos geweest. De minderjarige is maximaal drie keer op school geweest en deed dan wel goed mee met alles. De WSS zou geen tijdelijke maatregel opgelegd willen zien. De vader wenst dat de minderjarige langdurig gesloten geplaatst wordt, maar de WSS denkt dat dat zo kort als mogelijk moet gebeuren. De minderjarige is al eerder gesloten geplaatst geweest en functioneerde toen goed. De minderjarige kan de stap naar meer openheid niet aan, aldus de WSS. Volgens de WSS moet de minderjarige gesloten geplaatst worden om hem te beschermen tegen zichzelf. Een ondertoezichtstelling heeft eigenlijk geen zin, omdat er geen samenwerking is met de ouders en de vader zich niet beschikbaar heeft getoond. De minderjarige moet minder ruimte krijgen en meer gestimuleerd worden, aldus de WSS.
5. De raad heeft ter zitting verklaard een raadsonderzoek omtrent de minderjarige te willen doen maar hiermee nog niet te zijn gestart. De raad kent de minderjarige al geruime tijd, sinds 2011. Er is sprake van veel problematiek. In juni 2014 is een persoonlijkheidsonderzoek afgenomen. Daar is uitgekomen dat de minderjarige een oppositionele gedragsstoornis heeft en een licht verstandelijke beperking. Zijn IQ is 69. Daarnaast heeft hij een verstoorde relatie met zijn ouders. Hij heeft van kleins af aan onvoldoende structuur gekregen. Het is daarbij zeer onwaarschijnlijk dat er geen sprake is van hechtingsproblematiek bij de minderjarige. De minderjarige is al op zeer jonge leeftijd gesloten geplaatst geweest. De minderjarige verblijft nu veel bij zijn broer maar ook bij een vriend. De minderjarige is gesloten geplaatst geweest van maart 2014 tot februari 2015. Volgens de minderjarige helpt dat niet omdat als hij buiten staat alles weer opnieuw begint. Het verblijf bij de vader lukte ook niet en ook het verblijf van de minderjarige in het kamertrainingscentrum van oktober tot november 2015 is mislukt omdat de minderjarige is weggelopen naar Engeland. De vader zit met zijn handen in het haar en heeft grote zorgen om de minderjarige, maar als gevraagd wordt wat het adres is van de moeder of de broer van de minderjarige, geeft vader geen inzicht. De Jeugdzorgwerker heeft de situatie van de minderjarige besproken bij het Jeugdbeschermingsplein. Bij de Rotterdamse raad is nu een enorme wachtlijst. Er is nog niet gesproken met de minderjarige, de vader en de jeugdzorgwerker, maar de uitnodigingen voor een gesprek zijn verstuurd. De post aan de minderjarige is teruggekomen. De raad zal een raadsonderzoek gaan uitvoeren , al zou het naar de mening van de raad wenselijker zijn dat het hof thans het verzoek van de vader zou toewijzen of ambtshalve een ondertoezichtstelling zou uitspreken. Dan zou de jeugdzorgwerker alvast aan de slag kunnen met de minderjarige, aldus de raad.
Verlenging ondertoezichtstelling
6. Het hof overweegt als volgt. Tijdens de behandeling van de zaak ter zitting is de vraag aan de orde gekomen of de ondertoezichtstelling nog zou kunnen worden verlengd. Het feit dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige is geëindigd doordat het verzoek van de WSS om de ondertoezichtstelling te verlengen is afgewezen, staat er niet aan in de weg dat deze afwijzende beslissing kan worden onderworpen aan het oordeel van dit hof. Het hof zal hierna dan ook de grieven tegen de afwijzing van de verlenging van de ondertoezichtstelling beoordelen.
7. Op grond van artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een minderjarige door de kinderrechter onder toezicht worden gesteld van een gecertificeerde instelling wanneer de minderjarige zodanig opgroeit dat zijn of haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn of haar ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen
niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
8. Ingevolge artikel 1:260 lid 1 BW kan de kinderrechter, mits nog aan de voorwaarden van artikel 1:255 lid 1 BW wordt voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar. De rechter kan, op grond van lid 2 van artikel 1:260 BW de ondertoezichtstelling verlengen op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft. Indien deze gecertificeerde instelling niet tot een verzoek overgaat, zijn de raad voor de kinderbescherming, een ouder, degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt en het openbaar ministerie bevoegd tot het doen van het verzoek.
9. Op basis van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de minderjarige ten tijde van de bestreden beschikking bij zijn moeder in Engeland verbleef. Ter zitting in eerste aanleg heeft de vader – die alleen het gezag over de minderjarige heeft – bevestigd dat de minderjarige zich met zijn instemming in Engeland heeft gevestigd.
In hoger beroep is echter gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden: het verblijf van de minderjarige in Engeland is slechts tijdelijk geweest, , de minderjarige is inmiddels weer in Nederland, en hij heeft contact met een jeugdzorgwerker van de WSS. Er is dus geen sprake meer van een situatie waarin de ondertoezichtstelling niet uitvoerbaar zou zijn.
10. Naar het oordeel van het hof zijn de gronden voor een ondertoezichtstelling aanwezig. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen de conclusies uit het in juni 2014 gehouden persoonlijkheidsonderzoek van de minderjarige, waar de raad ter zitting naar heeft verwezen. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de minderjarige een oppositionele gedragsstoornis heeft en een licht verstandelijke beperking. Zijn IQ is 69. Daarnaast heeft de minderjarige een verstoorde relatie met zijn ouders.
De minderjarige gaat op dit moment niet naar school. Hij verblijft op een onbekende woon- of verblijfplaats, naar eigen zeggen bij zijn broer of bij een vriend, maar hij weigert zijn adres bekend te maken. Verder is de minderjarige gesloten geplaatst geweest van maart 2014 tot februari 2015. Het verblijf bij de vader na deze plaatsing is niet gelukt omdat de minderjarige zich onttrekt aan het gezag van de vader, geheel zijn eigen gang gaat en, zo stelt de vader, drugs gebruikt. Ook het verblijf van de minderjarige in het kamertrainingscentrum van oktober tot november 2015 is mislukt omdat de minderjarige is weggelopen naar zijn moeder in Engeland. De jeugdzorgwerker, met wie de minderjarige nog contact heeft, en de vader maken zich grote zorgen om de minderjarige, mede omdat, zo heeft de jeugdzorgwerker ter zitting bij het hof gesteld, de minderjarige geen probleembesef heeft. Ook zijn er depressieve klachten geconstateerd bij de minderjarige. De vader heeft te kennen gegeven dat hij geen grip heeft op de minderjarige en dat hij niet meer voor hem kan zorgen. De vader wil dat de minderjarige gesloten geplaatst wordt, en ook de WSS heeft ter zitting bij het hof te kennen gegeven dat een gesloten plaatsing voor de minderjarige in het belang van de minderjarige zou zijn, mede ter bescherming van de minderjarige.
11. Het vorenstaande maakt naar het oordeel van het hof dat de gronden voor een ondertoezichtstelling aanwezig zijn. Nu er geen uitvoering is gegeven aan de ondertoezichtstelling tot de datum van deze beschikking, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover daarin de verlenging van de ondertoezichtstelling is afgewezen, en de verlenging van de ondertoezichtstelling uitspreken met ingang van de datum van de onderhavige beschikking.
Gesloten uithuisplaatsing
12. In artikel 6.1.8 lid 1 Jeugdwet staat vermeld wie kan verzoeken om een machtiging gesloten jeugdhulp. De ouders staan daarin niet vermeld. Uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012-2013, 33 684, nr. 3 (MvT), p. 193) volgt dat de ouders niet behoren tot de kring van personen die een dergelijke machtiging kunnen verzoeken, aangezien zij het college van de gemeente kunnen vragen om een voorziening te treffen. Derhalve zal het hof de vader in zijn verzoek om te bepalen dat de WSS volledige medewerking verleent aan een gesloten plaatsing van de minderjarige, met de aanvullingen en wijzigingen die dit hof aangewezen acht, niet-ontvankelijk verklaren.
13. Nu de advocaat van de vader ter zitting bij het hof heeft verklaard dat, ondanks dat de vader stelt dat hij van het gezag ontheven wenst te worden, dit niet moet worden opgevat als een verzoek om zijn gezag over de minderjarige te beëindigen, zal het hof hieromtrent geen beslissing geven.
14. Dit leidt tot de volgende beslissing.