ECLI:NL:GHSHE:2022:1374

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
200.305.450_03
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure met betrekking tot hoor en wederhoor en ongelijke behandeling

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 april 2022 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van verzoekster in een civiele procedure. Verzoekster had het verzoek ingediend omdat zij van mening was dat haar recht op hoor en wederhoor was geschonden en dat er sprake was van ongelijke behandeling ten opzichte van de wederpartij. De wrakingskamer oordeelde dat het wrakingsverzoek op een juiste wijze en tijdig was ingediend, maar dat er geen sprake was van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Verzoekster was in de gelegenheid gesteld om haar standpunt toe te lichten, en de voorzitter had haar meerdere keren de kans gegeven om iets toe te voegen aan het pleidooi van haar advocaat. De wrakingskamer concludeerde dat de voorzitter van de zitting niet onpartijdig had gehandeld en dat de vrees van verzoekster voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. Ook de wrakingsgrond van ongelijke behandeling werd verworpen, omdat beide partijen ter zitting door een advocaat waren vertegenwoordigd. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking van de raadsheren af, en concludeerde dat er geen redenen waren om aan de onpartijdigheid van de rechters te twijfelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’S-HERTOGENBOSCH
Wrakingskamer
Registratienummer wraking 200.305.450/03 (Wr 359-08-2022)
Datum beslissing 20 april 2022
beslissing op het verzoek als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
in de hoofdzaak met zaaknummer 200.305.450/01 van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verzoekster tot wraking,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. R.A. van den Heuvel,
tegen:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de Raad.
Als overige belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
  • [de vader] , wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de vader, advocaat: mr. C.G.A. Mattheussens, en
  • Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd in [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
strekkende tot wraking van: mr. A.J.F. Manders (voorzitter) en mr. C.D.M. Lamers en mr. M.J.C. van Leeuwen, raadsheren in het team familie- en jeugdrecht van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna ook: de raadsheren).

1.Het procesverloop

1.1.
Bij het team familie- en jeugdrecht van het hof is onder zaaknummer 200.305.450/01 een procedure (hoofdzaak) aanhangig, waarbij verzoekster als partij betrokken is.
1.2.
In deze procedure heeft op 8 maart 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij onder meer verzoekster en haar advocaat, mr. Van den Heuvel die waarnam voor mr. H. Loonstein, aanwezig waren. In het proces-verbaal van deze mondelinge behandeling is onder meer opgenomen dat verzoekster heeft verklaard:
‘Ik wil u wraken, omdat mijn advocaat er niet bij kan zijn via Skype en de advocaat van de vader wel, en vanwege hoor en wederhoor. Ik mag mijn verhaal niet doen.’
1.3.
De advocaat van verzoekster heeft daarop per e-mail gevraagd of het, gelet op de tekst van het proces-verbaal ter terechtzitting, noodzakelijk is om aanvullende wrakingsgronden in te dienen. Daarop is door het hof kenbaar gemaakt dat de reden van de wraking duidelijk is en dat het derhalve geenszins noodzakelijk is dat de wrakingsgronden nog worden nagezonden.
1.4.
De raadsheren hebben het volgende schriftelijk verklaard. Zij berusten niet in de wraking. Mr. Manders heeft kenbaar gemaakt op het wrakingsverzoek gehoord te willen worden. Mr. Lamers en mr. Van Leeuwen hebben te kennen gegeven dat zij geen gebruik willen maken van de gelegenheid om op het wrakingsverzoek te worden gehoord. De raadsheren hebben allen verklaard dat zij gebruik willen maken van de gelegenheid om schriftelijk te reageren op het wrakingsverzoek.
1.5.
Op 28 maart 2022 is door de raadsheren een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aan het hof toegezonden. Deze reactie is op voorhand onder meer aan de advocaat van verzoekster toegezonden.
1.6.
De advocaat van de vader heeft te kennen gegeven niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn en ook de vader niet.
1.7.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 6 april 2022 behandeld. Verzoekster, bijgestaan door haar advocaat, is verschenen en gehoord. Mr. Manders is tevens verschenen. De Raad is niet verschenen. Mrs. Lamers en Van Leeuwen zijn, met aankondiging vooraf, evenmin verschenen.
1.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Van den Heuvel spreekaantekeningen aan het hof overgelegd, waarin de wrakingsgronden worden overgenomen en nader worden toegelicht. De spreekaantekeningen zijn ondertekend door de advocaat.
1.9.
Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter van de wrakingskamer het onderzoek gesloten en medegedeeld dat de wrakingskamer op 20 april 2022 uitspraak zal doen.

2.De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

2.1.
De wrakingskamer ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verzoekster ontvankelijk is in haar wrakingsverzoek. Daartoe zal de wrakingskamer eerst ingaan op de wijze waarop het wrakingsverzoek is ingediend.
2.2.
Verzoekster heeft ter terechtzitting van 8 maart 2022 mondeling een wrakingsverzoek gedaan, hetgeen is opgenomen in een proces-verbaal ter terechtzitting. De wrakingskamer stelt vast dat de wijze waarop verzoekster het wrakingsverzoek heeft gedaan, in overeenstemming is met artikel 1 lid 3, tweede en derde volzin, van het Wrakingsprotocol gerechtshof ’s-Hertogenbosch en artikel 37 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.3.
De advocaat van verzoekster heeft het wrakingsverzoek overigens tijdens de mondelinge behandeling bij de wrakingskamer overgenomen door ter terechtzitting te verschijnen en ondertekende spreekaantekeningen aan de wrakingskamer te overleggen, waarin de wrakingsgronden nader worden toegelicht.
2.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer voldoet het wrakingsverzoek aldus aan de geldende eisen en is het derhalve ontvankelijk.
2.5.
De wrakingskamer ziet zich voorts voor de vraag gesteld of het wrakingsverzoek – voor zover dit ziet op de omstandigheid dat de advocaat van verzoekster niet via Skype mocht deelnemen aan de zitting terwijl de advocaat van de vader wel digitaal aanwezig was (wrakingsgrond b. ‘Ongelijke behandeling ten opzichte van de wederpartij’, spreekaantekeningen van mr. Van den Heuvel) – tijdig is gedaan. Op grond van artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is vereist dat het wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend zijn geworden. Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede ‘zodra de feiten en omstandigheden (…) bekend zijn’ betekent dat een wrakingsverzoek dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is. In dat verband is van belang dat de behandelend kamer van het hof op 3 maart 2022 reeds had te kennen gegeven dat mr. Loonstein niet digitaal deel mocht nemen aan de zitting omdat verzoekster reeds door mr. Van den Heuvel ter zitting werd bijgestaan.
Het wrakingsverzoek is echter ingegeven doordat verzoekster ter terechtzitting van 8 maart 2022 zich gesteld zag voor de situatie dat haar advocaat, mr. Loonstein, niet via Skype mocht deelnemen aan de zitting, terwijl de advocaat van de vader, mr. Mattheussens, wel digitaal ter terechtzitting verscheen. De reactie van het hof van 3 maart 2022, inhoudende de afwijzing om mr. Loonstein via Skype aan de zitting te laten deelnemen, gaf op dat moment geen aanleiding om de raadsheren te wraken. De wrakingsgrond ontstond tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2022 en korte tijd later heeft verzoekster mondeling het wrakingsverzoek gedaan.
2.6.
De wrakingskamer is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het wrakingsverzoek tijdig is gedaan.
2.7.
Het wrakingsverzoek voldoet derhalve aan de wettelijke vereisten en verzoekster kan in haar wrakingsverzoek worden ontvangen.

3.De beoordeling van het wrakingsverzoek

3.1.
De wrakingskamer neemt, onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413 en ECLI:NL:HR:2018:1770), voor de beoordeling van het wrakingsverzoek het volgende tot uitgangspunt.
3.2.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan elk van de rechters die een zaak behandelen door een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM en artikel 14, eerste lid, van het IVBPR dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient onderscheid gemaakt te worden tussen de subjectieve en objectieve aspecten van de gestelde (vrees voor) vooringenomenheid van de rechter. De wrakingsgronden van verzoekster zien alleen op de objectieve aspecten: van een gebrek aan onpartijdigheid kan, afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter bij die feiten of in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. De rechter dient zich in dat geval van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn. Dit is de objectieve partijdigheid, met andere woorden de schijn van partijdigheid kan voldoende zijn om de rechter te wraken.
3.5.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in civiele zaken brengt met zich dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking. Wraking is immers geen verkapt rechtsmiddel tegen dergelijke beslissingen. De wrakingskamer komt daarom geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Wat betreft de motivering van de (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.6.
De wrakingskamer heeft niet de functie van appel- of cassatierechter. De wrakingskamer mag én zal dan ook niet inhoudelijk treden in de beslissing van het hof om verzoekster niet toe te staan aantekeningen over te leggen en voor te lezen tijdens de zitting en de beslissing van het hof om mr. Loonstein niet –
naastzijn kantoorgenoot mr. Van den Heuvel – aan de zitting te laten deelnemen via Skype. Een inhoudelijke toetsing van die beslissingen zou in strijd zijn met het gesloten systeem van rechtsmiddelen en in zoverre kan die beslissing slechts in cassatie aan de Hoge Raad worden voorgelegd. Er ligt echter wel een taak voor de wrakingskamer als deze afwijzende beslissing gemotiveerd zou zijn aan de hand van argumenten die de schijn van vooringenomenheid van de raadsheren wekken, bijvoorbeeld wanneer die beslissing zo onbegrijpelijk is of ontoereikend gemotiveerd dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te vinden dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven, als in het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad bedoeld.
Wrakingsgrond A. ‘Schending van het beginsel van hoor en wederhoor’
3.6.
Tegen deze achtergrond overweegt de wrakingskamer omtrent wrakingsgrond ‘A’ het volgende.
3.7.
Uit het proces-verbaal ter terechtzitting van 8 maart 2022 blijkt dat mr. Van den Heuvel namens verzoekster in gelegenheid is gesteld om het beroepschrift toe te lichten. De advocaat heeft daartoe spreekaantekeningen overgelegd aan het hof en deze voorgedragen. Vervolgens is verzoekster in de gelegenheid gesteld om – indien gewenst – iets toe te voegen aan hetgeen haar advocaat naar voren heeft gebracht. Verzoekster wilde daartoe papieren uitdelen, waarop de voorzitter haar heeft medegedeeld dat het niet de bedoeling is dat verzoekster haar eigen pleitaantekeningen aan het hof overlegt, omdat daar haar advocaat voor is. Verzoekster is vervolgens begonnen voor te lezen uit haar papieren, waarbij de voorzitter onder meer opnieuw heeft opgemerkt dat verzoekster iets kan toevoegen aan het verhaal van haar advocaat en haar heeft gevraagd hoeveel pagina’s de aantekeningen beslaan. Uiteindelijk is verzoekster boos geworden, waarop de voorzitter de zitting heeft geschorst. Na hervatting heeft de voorzitter verzoekster opnieuw in de gelegenheid gesteld om iets naar voren te brengen, waarop verzoekster het hof heeft gewraakt.
3.8.
Gelet op het vorenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat geen sprake is geweest van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Verzoekster is meermalen in de gelegenheid gesteld iets toe te voegen aan het pleidooi van haar advocaat. Dat de voorzitter haar mededeelde dat het niet de bedoeling is dat verzoekster haar eigen pleitaantekeningen overlegt en ook gaat voorlezen, doet aan het voorgaande niet af. Dit betreft immers een procesbeslissing van het hof die bovendien berust op het in deze geldende Procesreglement.
3.9.
Ook overigens zijn in het kader van de onderhavige wrakingsgrond geen feiten of omstandigheden gebleken die de conclusie rechtvaardigen dat het hof blijk heeft gegeven van een vooringenomenheid jegens verzoekster, dan wel dat de dienaangaande bij verzoekster bestaande vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is.
Wrakingsgrond B. ‘Ongelijke behandeling ten opzichte van de wederpartij’
3.10.
Omtrent wrakingsgrond ‘B’ overweegt de wrakingskamer het volgende.
3.11.
Uit het proces-verbaal ter terechtzitting van 8 maart 2022 blijkt dat verzoekster ter terechtzitting is verschenen met mr. Van den Heuvel, die waarnam voor mr. Loonstein. De vader werd aanvankelijk telefonisch en later via een digitale verbinding bijgestaan door diens advocaat, mr. Mattheussens, die niet ter zitting kon verschijnen – aldus de schriftelijke reactie van de raadsheren – vanwege een eerst op 7 maart 2022 gemelde Covid-besmetting. Beiden partijen werden aldus ter terechtzitting bijgestaan door een advocaat.
3.12.
De wrakingskamer is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat geen sprake is geweest van een ongelijke behandeling van verzoekster ten opzichte van de wederpartij, de vader. Zowel verzoekster als de vader werd ter terechtzitting vertegenwoordigd. Dat het hof eerder op 3 maart 2022 en ter terechtzitting van 8 maart 2022 de beslissing gaf dat het niet zou toestaan dat er een tweede advocaat namens verzoekster digitaal aan de zitting zou deelnemen, doet aan het voorgaande niet af. Dit betreft immers een procesbeslissing van het hof en duidt niet op vooringenomenheid jegens verzoekster, dan wel dat de dienaangaande bij verzoekster bestaande vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is.
Conclusie
3.13.
Het voorgaande leidt ertoe dat de wrakingskamer het wrakingsverzoek van verzoekster afwijst.
BESLISSING
De wrakingskamer van het hof:
wijst het verzoek van verzoekster tot wraking van mr. Manders, mr. Lamers en mr. Van Leeuwen af;
bepaalt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekster, de raadsheren wiens wraking was verzocht en de overige belanghebbenden.
Aldus gegeven te ‘s-Hertogenbosch op 20 april 2022 door mr. J. Platschorre, voorzitter, mr. R.R.M. de Mooren mr. J.P. de Haan, leden, bijgestaan door mr. L.G. Gersen, griffier.