Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het verloop van de procedure
2.De beoordeling
- Op 6 mei 2014 heeft de oplevering plaatsgevonden. Volgens [verzoeker] waren er gebreken aan onder meer het stucwerk. Hierover hebben partijen gecorrespondeerd.
- Bij brief van 19 oktober 2015 heeft de gemachtigde van [verzoeker] [verweerster] aansprakelijk gesteld voor alle gebreken en haar gesommeerd om alle nog bestaande gebreken te herstellen. [verweerster] heeft aangegeven een groot deel van de gebreken te betwisten.
- Op 11 oktober 2016 heeft [B.V. 1] B.V. (hierna: [B.V. 1] ), in opdracht van de rechtsbijstandsverzekeraar van [verzoeker] , onderzoek gedaan naar de vermeende gebreken aan de woning. In het rapport van 26 oktober 2016 zijn een aantal gebreken opgenomen en is de schadevaststelling/-raming een totaalbedrag van € 10.760,- inclusief btw. [B.V. 1] heeft een destructief onderzoek en de inschakeling van een constructeur geadviseerd. Door [B.V. 2] B.V. is er een aanvullend onderzoek gedaan. De rapportage van dat onderzoek dateert van
- Vervolgens heeft [verzoeker] bij brief van 13 september 2017 aan [verweerster] de (naar het hof begrijpt: verbintenis tot nakoming uit de) aannemingsovereenkomst omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding ex artikel 6:87 Burgerlijk Wetboek (BW).
- Nadat een reactie van [verweerster] uitbleef, heeft [verzoeker] haar gedagvaard en primair – kort gezegd – het schadebedrag van € 9.841,39 gevorderd. [verzoeker] heeft bij conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende wijziging eis (in conventie) zijn eis vermeerderd: volgens de offerte van 8 mei 2019 van [betrokkene] zouden de herstelkosten van het stucwerk van de buitengevels namelijk € 22.246,57 bedragen.
- Bij vonnis van 20 november 2019 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant – kort weergegeven – de aanvankelijke vordering van [verzoeker] deels toegewezen. De kantonrechter heeft de vermeerdering van eis van € 22.246,57 in een zo laat stadium van de procedure buiten beschouwing gelaten.
- Tegen dit vonnis heeft [verzoeker] bij dagvaarding van 14 februari 2022 hoger beroep ingesteld (zaaknummer 200.275.423/01). Bij de memorie van grieven heeft [verzoeker] een rapport van Bouwkundig Adviesbureau [bureau 1] van 11 juni 2020 ingebracht die de herstelkosten van € 22.246,57 onderschrijft. Na het wisselen van de processtukken heeft [verweerster] pleidooi gevraagd. De mondelinge behandeling na de memorie van antwoord is bepaald op 22 april 2022.