[appellant] en [appellante] hebben, ieder voor zich, in hoger beroep het volgende aangevoerd. Het is juist dat de bewindvoerder [appellant] en [appellante] op bepaalde verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling, heeft gewezen. Dat betrof echter niet verplichtingen aangaande giften, schenkingen en vakanties, geldleningsovereenkomsten en woningen te Marokko . Zo zij met betrekking tot deze verplichtingen tekort zijn geschoten, dan berust dat dus op onwetendheid en zeker niet op opzet.
Voorts is het bedrag van € 11.590,00 louter afkomstig van de schenkingen gedaan door de moeder van [appellant] . De bron is derhalve wel degelijk bekend. Voor wat betreft de specificatie van de bedragen is door [appellant] en [appellante] reeds inzicht en verantwoording verschaft.
Het hof heeft in de uitspraak van 1 oktober 2015 bepaald dat giften de boedel ten goede dienen te komen en dat een boedelachterstand niet met een gift van een derde kan worden afgekocht. [appellant] en [appellante] bestrijden dit oordeel. Zij zijn van opvatting dat ten deze een niet juiste maatstaf is gehanteerd. Bepalend dient te zijn of door tekortkomingen in de verplichtingen de crediteuren/de boedel is geschaad. Hoewel er sprake is van schenkingen, en deze niet allemaal zijn doorgeven aan de bewindvoerder kan niet worden gesteld dat daardoor de crediteuren nadeel hebben ondervonden.
Met betrekking tot schenkingen aangaande naar het buitenland gemaakte reizen en of giften welke hebben gestrekt tot betaling van lopende verplichtingen staande de schuldsanering geldt dat wanneer op voorhand toestemming zou zijn gevraagd en deze niet zou zijn verkregen, de moeder van [appellant] de betreffende schenkingen niet zou hebben gedaan. Dat brengt met zich mede dat de crediteuren derhalve niet (zouden) zijn
benadeeld. Dat geldt eveneens voor het inlossen van de boedelachterstand door de moeder van [appellant] . Van een benadeling aan de zijde van de crediteuren is geen sprake. Integendeel, zij worden juist bevoordeeld. Indien de moeder van [appellant] de schenking niet had gedaan, dan zou bij gebrek aan inkomsten de achterstand niet ingelost kunnen worden en derhalve ook niet ten goede zijn gekomen aan de crediteuren. Het is juist dat indien de maandelijkse afdrachten niet worden gepleegd de schuldenaren meer geld tot hun beschikking hebben. Maar dat is niet bepalend. Bepalend dient te zijn of aan het eind van de regeling er sprake is van een situatie dat uiteindelijk alle afdrachten zijn gerealiseerd en aan de boedel is toegevloeid wat er gelet op de hoogte van de afdrachtverplichting aan de boedel toegevloeid dient te zijn.
Met betrekking tot de vakanties zij nog opgemerkt dat de eerste vakantie is gemeld bij
de bewindvoerder en daarvoor ook toestemming is verkregen. [appellant] en [appellante] verkeerden in de veronderstelling dat, indien eenmaal toestemming was gegeven, zij voor het vervolg niet meer om toestemming behoefden te vragen. Dat door het niet vragen van toestemming voor vakanties de crediteuren zijn benadeeld kunnen zij niet volgen.
Voorts had de schenking van € 50.000,00 niet moeten worden opgegeven aan de bewindvoerder. Deze schenking aan de broer van [appellante] was niet aan [appellant] en [appellante] gedaan. De schenking was door de moeder van [appellant] gedaan om de broer van [appellante] te helpen.
De woning in Marokko behoort uitsluitend toe aan de broer van [appellante] . [appellant] en [appellante] hebben ook geen vordering op de broer van [appellante] , waaruit blijkt dat zij recht kunnen doen gelden op enig deel van de eigendom van de woning dan wel dat de broer van [appellante] enig bedrag aan [appellant] en [appellante] verschuldigd zou zijn.
Verder valt op dat de rechtbank heeft geoordeeld dat zij niet kan uitsluiten dat [appellante] zwart heeft gewerkt. De rechter kan op basis van louter vermoedens niet stellen dat dus vast staat dat er sprake is van zwart werken en dus de inlichtingenplicht is geschonden en dus dat leidt tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Voorts geldt ten deze dat op geen enkele wijze duidelijk is gemaakt wie de betreffende informant is. Hierdoor wordt [appellant] en [appellante] de mogelijkheid ontnomen om de verklaring te toetsen en mogelijk te weerleggen.
Vervolgens geven [appellant] en [appellante] aan dat de creditcard voornamelijk was bestemd voor de borg van de huurauto voor de reis naar Marokko . Wel geven zij toe dat het openen van een creditcardrekening had moeten worden doorgegeven aan de bewindvoerder.
Wat betreft de schuld VGZ geldt dat die zag op een bedrag van € 540,00 en verband hield met het maken van röntgenfoto's. De schuld is aan de bewindvoerder gemeld en ook staande de schuldsaneringsregeling afgelost, hetwelk ook weer is gemeld aan de bewindvoerder.