ECLI:NL:GHSHE:2022:1224

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
200.305.979_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van de Faillissementswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellanten, [appellant] en [appellante]. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 21 januari 2022 besloten om de schuldsaneringsregeling te beëindigen op verzoek van de bewindvoerder, omdat de appellanten hun verplichtingen niet naar behoren nakwamen en bovenmatige schulden hadden laten ontstaan. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere vonnissen en de argumenten van beide partijen. Appellanten voerden aan dat zij niet opzettelijk tekort waren geschoten in hun verplichtingen en dat de schenkingen van hun moeder niet ten nadele van de schuldeisers waren. Het hof oordeelde echter dat er voldoende bewijs was dat appellanten hun verplichtingen structureel niet nakwamen en dat zij hun schuldeisers trachtten te benadelen door middel van ondoorzichtige financiële constructies. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en beëindigde de schuldsaneringsregelingen van zowel [appellant] als [appellante].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 14 april 2022
Zaaknummer : 200.305.979/01
Zaaknummer eerste aanleg : [insolventienummer 1] en [insolventienummer 2]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant]
en
[appellante] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant] respectievelijk [appellante] ,
advocaat: mr. C.G.A. Mattheussens te Roosendaal.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 januari 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 januari 2022, hebben [appellant] en [appellante] ieder voor zich het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen met bepaling dat zij de schuldsaneringsregelingen mogen voortzetten, althans zodanig te beslissen als het hof rechtens juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft, na eenmaal op verzoek van [appellant] en [appellante] te zijn aangehouden, plaatsgevonden op 30 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn [appellant] en [appellante] , bijgestaan door mr. Mattheussens, alsmede [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder, gehoord.
Verschenen is voorts de heer A.L. Arrag die ten behoeve van [appellante] in de Marokkaanse taal heeft getolkt (Rbtv nummer 400062).
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg van 21 juni 2018, 7 september 2018, 28 november 2019, 19 oktober 2021 en 17 december 2021;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] en [appellante] van 28 februari 2022;
- de brieven met bijlagen van de bewindvoerder van 2 maart 2022 en 28 maart 2022.
3. De beoordeling
3.1.
Bij vonnis van 8 maart 2017 is ten aanzien van [appellant] en [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij vonnis van 8 april 2020 is de looptijd van de schuldsaneringsregeling met een periode van twee jaren, en daarmee maximaal, verlengd.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c, d en e Faillissementswet (Fw) ten aanzien van beide appellanten de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder van 17 september 2021 tussentijds beëindigd nu [appellant] en [appellante] ieder een of meer van hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomen of door hun doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmeren dan wel frustreren, bovenmatige schulden doen of laten ontstaan en naar het oordeel van de rechtbank trachten hun schuldeisers te benadelen.
Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeren [appellant] en [appellante] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“3.4. De rechtbank overweegt het volgende. Volgend uit de eerdere behandelingen van de
verzoeken tot tussentijdse beëindiging van schuldenaren hun schuldsaneringsregelingen staat voldoende vast dat schuldenaren op de hoogte moeten zijn geweest van de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling, omdat ze herhaaldelijk op hun verplichtingen zijn gewezen.
Giften, schenkingen en vakanties
Op grond van de stukken staat het naar het oordeel van de rechtbank vast dat er € 11.590,-
aan inkomsten zijn waarvan niet duidelijk is wat de herkomst daarvan is en derhalve als
extra aan de boedel moeten toekomen. (…)
Geldleningsovereenkomst / woning Marokko
Aan de bewindvoerder is een document overgelegd betreffende een geldleningsovereenkomst tussen de moeder van schuldenaar, schuldenaar, schuldenares en de broer van schuldenares. Echter, is deze enkel ondertekend door schuldenaren en niet door de broer van schuldenares. Ter zitting van 19 oktober 2021 is een geldleningsovereenkomst overgelegd waarop de naam van de broer van schuldenares niet vermeld stond. Na navraag kon er geen toelichting worden gegeven hoe dit in verhouding staat tot het originele document. De rechtbank kan daarom niet uitsluiten dat de naam van de broer van schuldenares later op de geldleningsovereenkomst is bijgeschreven. In combinatie met hetgeen wordt besproken in de geluidsopnamen tussen schuldenaren en zussen met betrekking tot dit huis in Marokko en in het bijzonder dat het huis eigendom was van hun alle drie, wat expliciet door schuldenaren meermaals wordt bevestigd in dit gesprek, maakt dat de rechtbank het ongeloofwaardig vindt dat de moeder van schuldenaar € 50:000,- onvoorwaardelijk aan de broer van schuldenares zou schenken. (…)
Zwartwerken
Door de zussen van schuldenaar wordt gesteld dat schuldenares zwart zou werken, waarbij
een vijftal namen en adressen zijn opgegeven. De bewindvoerder heeft verklaard een tweetal
van deze adressen te hebben benaderd. De bewindvoerder heeft geconstateerd dat de
benaderde personen erg terughoudend waren in de informatieverstrekking, omdat hun
bekend was dat er iets speelde. Toch heeft één van de benaderde personen telefonisch
expliciet aan de bewindvoerder verklaard dat schuldenares bij haar heeft gewerkt. Voorts
blijkt uit verklaringen ingebracht door de zussen van schuldenaar dat schuldenares expliciet
aan hen zou hebben verklaard dat zij zou hebben zwartgewerkt. (…)
Verder rekent de rechtbank het schuldenaren aan dat zij een creditcardrekening hadden, waar bovendien stortingen op zijn gedaan waarvan de herkomst niet duidelijk is vast te stellen. Ten slotte blijkt dat schuldenaar een nieuwe schuld heeft laten ontstaan bij VGZ waarvan geen melding is gedaan aan de bewindvoerder.”
3.4.
[appellant] en [appellante] hebben, ieder voor zich, in hoger beroep het volgende aangevoerd. Het is juist dat de bewindvoerder [appellant] en [appellante] op bepaalde verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling, heeft gewezen. Dat betrof echter niet verplichtingen aangaande giften, schenkingen en vakanties, geldleningsovereenkomsten en woningen te Marokko . Zo zij met betrekking tot deze verplichtingen tekort zijn geschoten, dan berust dat dus op onwetendheid en zeker niet op opzet.
Voorts is het bedrag van € 11.590,00 louter afkomstig van de schenkingen gedaan door de moeder van [appellant] . De bron is derhalve wel degelijk bekend. Voor wat betreft de specificatie van de bedragen is door [appellant] en [appellante] reeds inzicht en verantwoording verschaft.
Het hof heeft in de uitspraak van 1 oktober 2015 bepaald dat giften de boedel ten goede dienen te komen en dat een boedelachterstand niet met een gift van een derde kan worden afgekocht. [appellant] en [appellante] bestrijden dit oordeel. Zij zijn van opvatting dat ten deze een niet juiste maatstaf is gehanteerd. Bepalend dient te zijn of door tekortkomingen in de verplichtingen de crediteuren/de boedel is geschaad. Hoewel er sprake is van schenkingen, en deze niet allemaal zijn doorgeven aan de bewindvoerder kan niet worden gesteld dat daardoor de crediteuren nadeel hebben ondervonden.
Met betrekking tot schenkingen aangaande naar het buitenland gemaakte reizen en of giften welke hebben gestrekt tot betaling van lopende verplichtingen staande de schuldsanering geldt dat wanneer op voorhand toestemming zou zijn gevraagd en deze niet zou zijn verkregen, de moeder van [appellant] de betreffende schenkingen niet zou hebben gedaan. Dat brengt met zich mede dat de crediteuren derhalve niet (zouden) zijn
benadeeld. Dat geldt eveneens voor het inlossen van de boedelachterstand door de moeder van [appellant] . Van een benadeling aan de zijde van de crediteuren is geen sprake. Integendeel, zij worden juist bevoordeeld. Indien de moeder van [appellant] de schenking niet had gedaan, dan zou bij gebrek aan inkomsten de achterstand niet ingelost kunnen worden en derhalve ook niet ten goede zijn gekomen aan de crediteuren. Het is juist dat indien de maandelijkse afdrachten niet worden gepleegd de schuldenaren meer geld tot hun beschikking hebben. Maar dat is niet bepalend. Bepalend dient te zijn of aan het eind van de regeling er sprake is van een situatie dat uiteindelijk alle afdrachten zijn gerealiseerd en aan de boedel is toegevloeid wat er gelet op de hoogte van de afdrachtverplichting aan de boedel toegevloeid dient te zijn.
Met betrekking tot de vakanties zij nog opgemerkt dat de eerste vakantie is gemeld bij
de bewindvoerder en daarvoor ook toestemming is verkregen. [appellant] en [appellante] verkeerden in de veronderstelling dat, indien eenmaal toestemming was gegeven, zij voor het vervolg niet meer om toestemming behoefden te vragen. Dat door het niet vragen van toestemming voor vakanties de crediteuren zijn benadeeld kunnen zij niet volgen.
Voorts had de schenking van € 50.000,00 niet moeten worden opgegeven aan de bewindvoerder. Deze schenking aan de broer van [appellante] was niet aan [appellant] en [appellante] gedaan. De schenking was door de moeder van [appellant] gedaan om de broer van [appellante] te helpen.
De woning in Marokko behoort uitsluitend toe aan de broer van [appellante] . [appellant] en [appellante] hebben ook geen vordering op de broer van [appellante] , waaruit blijkt dat zij recht kunnen doen gelden op enig deel van de eigendom van de woning dan wel dat de broer van [appellante] enig bedrag aan [appellant] en [appellante] verschuldigd zou zijn.
Verder valt op dat de rechtbank heeft geoordeeld dat zij niet kan uitsluiten dat [appellante] zwart heeft gewerkt. De rechter kan op basis van louter vermoedens niet stellen dat dus vast staat dat er sprake is van zwart werken en dus de inlichtingenplicht is geschonden en dus dat leidt tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Voorts geldt ten deze dat op geen enkele wijze duidelijk is gemaakt wie de betreffende informant is. Hierdoor wordt [appellant] en [appellante] de mogelijkheid ontnomen om de verklaring te toetsen en mogelijk te weerleggen.
Vervolgens geven [appellant] en [appellante] aan dat de creditcard voornamelijk was bestemd voor de borg van de huurauto voor de reis naar Marokko . Wel geven zij toe dat het openen van een creditcardrekening had moeten worden doorgegeven aan de bewindvoerder.
Wat betreft de schuld VGZ geldt dat die zag op een bedrag van € 540,00 en verband hield met het maken van röntgenfoto's. De schuld is aan de bewindvoerder gemeld en ook staande de schuldsaneringsregeling afgelost, hetwelk ook weer is gemeld aan de bewindvoerder.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] en [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] en [appellante] stellen dat de moeder van [appellant] € 50.000,00 aan de broer van [appellante] heeft geschonken zodat deze in Marokko een woning zou kunnen aanschaffen. Toen de zussen van [appellant] hiervan hoorden ontstond er een probleem dat werd opgelost door het opstellen van een overeenkomst waarbij de zussen in de nalatenschap ieder voor een bedrag van € 40.000,00 financieel zouden worden gecompenseerd. [appellant] erkent desgevraagd dat het economische effect hiervan is dat hij in de lopende de schuldsanering (zie artikel 349a FW en HR 23 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0890) inmiddels opengevallen nalatenschap van de moeder van [appellant] thans € 40.000,00 minder dan zijn zussen ontvangt. Dit zou in de praktijk worden vormgegeven door de jaarlijkse schenking van € 5.000,00 door de moeder van [appellant] aan haar kinderen niet aan [appellant] maar wel aan beide zussen te voldoen voor de duur van acht jaren, waarmee het bedrag van € 40.000,00 zou zijn verrekend. Ook ontstonden als gevolg van deze compensatie de problemen ten aanzien van het aanzuiveren van het boedeltekort door de moeder van [appellant] (de terugvordering wegens onverschuldigde betaling), waarvan [appellant] en [appellante] nog steeds vinden dat deze aanzuivering door een derde, ondanks de andersluidende regelgeving en jurisprudentie, zou moeten worden toegestaan.
Voorts geven [appellant] en [appellante] aan dat de stortingen op hun bankrekening geen indicatie zouden zijn dat [appellante] zwart heeft gewerkt. Het betreft hier schenkingen die via de bankrekening van [appellant] en [appellante] ten behoeve van derden werden gedaan. Desgevraagd kunnen [appellant] en [appellante] niet expliciet duiden van wie deze bedragen afkomstig waren, voor wie (in Marokko ) deze bedragen bestemd waren en waarom deze schenkingen niet rechtstreeks plaats konden vinden, anders dan dat de bank, [bank 1] , “moeilijk zou hebben gedaan”. Daarbij ontkent [appellante] dat zij, ondanks de andersluidende verklaringen, gedurende de periode waarin zij in de schuldsaneringsregeling zat op de bij de bewindvoerder bekende adressen zou hebben gewerkt. De stortingen zouden door de moeder van [appellant] zijn gedaan. Deze gelden werden door [appellant] en [appellante] vervolgens aangewend om de familie van [appellante] in Marokko financieel te ondersteunen. In het kader van de schuldsaneringsregeling wellicht niet handig, maar wel geheel te goeder trouw.
Met betrekking tot de vakanties gedurende het verloop van hun schuldsaneringsregeling verzoeken [appellant] en [appellante] het hof hier om de “menselijke maat” toe te passen. [appellant] en [appellante] hadden en hebben het zwaar, de vakanties werden door de moeder van [appellant] betaald. Als [appellant] en [appellante] hadden geweten dat deze vakanties niet waren toegestaan dan hadden zij die niet genomen maar zou moeder het geld hiervoor niet in de boedel hebben gestort. De schuldeisers zijn dus ook niet benadeeld.
[appellant] erkent voorts desgevraagd dat hij aan zijn psychiater heeft medegedeeld dat de (boerderij)woning in Marokko van hem is en dat de broer van [appellante] hier het beheer doet. Die mededeling staat inderdaad op gespannen voet met de stelling van [appellant] en [appellante] dat deze woning de broer van [appellante] alleen in eigendom toebehoort, zo erkennen zij.
Tot slot geeft [appellant] aan dat hij geen spijt heeft van zijn handelen en dat hij dit, het helpen van zijn schoonfamilie en het op zijn naam zetten van de auto van zijn moeder om haar van alle administratieve rompslomp te ontlasten, zo weer zou doen. Op termijn wil hij naar Canada emigreren. Hij heeft de auto inmiddels verkocht maar de opbrengst hiervan niet in de boedel gestort omdat hij niet wist dat dit moest. [appellante] herhaalt tot slot dat zij gedurende de periode dat zij in de schuldsaneringsregeling zat niet bij de mensen die op het lijstje van de bewindvoerder staan gewerkt heeft.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Uitdrukkelijk wordt betwist dat de sanieten “slechts” over bepaalde verplichtingen zijn geïnformeerd door de bewindvoerder. Herhaald wordt verder dat de (wijze van nakoming van de) informatie- en afdrachtverplichting dus ook ter gelegenheid van onder meer de TTB-zittingen met de sanieten is besproken.
Dat de herkomst van de schenkingen van in totaal € 11.590,00 bekend is doet niets af aan het feit dat sanieten deze schenkingen als extra inkomen uitkomend boven het vtlb aan de bewindvoerder/boedel hadden dienen op te geven en af te dragen. Dat bestreden wordt dat een boedelachterstand niet met schenkingen kan worden betaald, in het kader waarvan zelfs gesteld wordt dat in de vaste rechtspraak hieromtrent een onjuiste maatstaf wordt gehanteerd, is stuitend.
De stellingen dat de schenkingen niet door de moeder van [appellant] zouden zijn gedaan, als hiervoor - vooraf - geen toestemming door de rechter-commissaris zou zijn gevolgd en dat de schuldeisers juist zijn bevoordeeld: deze stellingen - achteraf - kunnen niet slagen en betreffen zelfs drogredeneringen. Toestemming vooraf is gewoonweg niet gevraagd. Kortom: op grond van de in de schuldsaneringsregeling geldende regels mag méér inkomen/vermogen dan het vtlb en niet bovenmatige inboedel slechts behouden worden na voorafgaande toestemming hiervoor door de rechter-commissaris. Hieraan is niet voldaan, waarmee de benadeling van de boedel/schuldeisers is gegeven.
Dat de schuldeisers zouden zijn bevoordeeld is volstrekte nonsens, aldus de bewindvoerder. Het niet vanuit het vtlb aanzuiveren van een boedelachterstand en het niet - extra - afdragen van schenkingen aan de boedel heeft immers tot gevolg dat een schone lei wordt onthouden. Schuldeisers kunnen als gevolg hiervan, na ontvangst van wat hen toekomt uit de boedel bij financiële afwikkeling van de schuldsaneringsregeling/eventueel opvolgend faillissement, gewoon voortgaan met incasseren van hun restantvorderingen mét bovendien herleving van de renteverplichting. Schuldeisers ontvangen dan per definitie meer omdat ze gewoonweg hun gehele vordering inclusief rente/kosten kunnen - blijven - afdwingen.
Ook stellen sanieten niet te snappen dat de schuldeisers door het regelmatig op vakantie gaan tijdens de schuldsaneringsregeling kunnen zijn benadeeld. Al tijdens de zitting van 17 december 2021 is aan bod gekomen dat hier van doorslaggevende betekenis is dat de betreffende vakanties zijn “gefaciliteerd” door de geschonken bedragen tussendoor. In casu is niet alleen de verplichting geschonden om toestemming te vragen voor het op vakantie gaan, waardoor de rechter-commissaris de mogelijkheid is ontnomen om een beoordeling te maken van de - eventuele - financiële gevolgen voor de boedel. Vast staat namelijk ook dat men, anders dan andere schuldenaren in een schuldsaneringsregeling, met een ruim en buiten de boedel gehouden budget op vakantie is gegaan.
Of de volledige € 50.000,00 als schenking/lening aan de sanieten ten goede is gekomen of dat wellicht toch een gedeelte daarvan naar de broer van [appellante] is gegaan maakt voor de vaststelling dát hier de verplichting is geschonden om de lening dan wel schenking aan de bewindvoerder op te geven, geen verschil. Volstrekt onaannemelijk is in ieder geval dat de bedoeling destijds is geweest om onvoorwaardelijk aan de broer van [appellante] te schenken nu in de overeenkomst in duidelijke bewoordingen is omschreven dat de sanieten dienen terug te betalen, en wel door middel van verrekening van de jaarlijkse giften. Als de verstrekking van de € 50.000,00 werkelijk buiten het vermogen van de sanieten om zou zijn gegaan, dan zou men toch nooit hebben getekend voor genoemde terugbetaling.
Vast staat verder dat de bijschrijvingen op de [bank 2] rekening ofwel stortingen van gelden ontvangen van de moeder van [appellant] gelden waren ofwel via een andere weg ontvangen gelden. Dus links- of rechtsom staat hiermee vast dat die bedragen de sanieten ten goede zijn gekomen buiten de boedel om.
Ten aanzien van de stelling dat de nieuwe schuld aan VGZ zou zijn betaald overlegt de bewindvoerder hierbij nog (als productie 11) een aan [appellante] gericht schrijven van VGZ van 22 februari 2022 waaruit volgt dat thans een achterstand bestaat in de premiebetalingen van minimaal twee maanden. Ook hieruit volgt weer dat de verstrekking van informatie selectief plaatsvindt, waardoor een en ander buiten toezicht van de bewindvoerder wordt gehouden.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Eerst toen de bewindvoerder bemerkte dat er gelden naar de boedel werden overgemaakt vanaf een rekening die niet van sanieten was, is zij een en ander gaan uitzoeken en kwam zij tot de ontdekking dat haar heel veel informatie onthouden, althans onbekend was. [appellant] en [appellante] hadden zaken als de gestelde schenking van de moeder van [appellant] aan de broer van [appellante] via de rekening van [appellant] en [appellante] natuurlijk spontaan moeten melden. Dit helemaal nu zij ter financiële compensatie van de zussen van [appellant] hieromtrent een voor hen financieel nadelige overeenkomst zijn aangegaan. Tot op de dag van vandaag is ook niet duidelijk waar alle stortingen op de rekening van [appellant] en [appellante] vandaan komen. Dat deze stortingen, zoals [appellant] en [appellante] beweren, ten behoeve van derden zijn kan ook niet uit de rekeningafschriften worden herleid omdat daar geen doorboekingen op terug te vinden zijn die deze stelling ook maar enigszins zouden kunnen onderbouwen.
Met betrekking tot het zwartwerken van [appellante] merkt de bewindvoerder op dat [appellante] gedurende de periode waarin door derden wordt verklaard dat zij daadwerkelijk zwart gewerkt heeft, bij de bewindvoerder had aangegeven dat zij in verband met de psychosociale problemen van [appellant] niet van huis kon om (betaalde) arbeid te verrichten. Ook heeft de bewindvoerder het testament van de moeder van [appellant] nooit van sanieten ontvangen. Uiteindelijk is dit haar door de zussen van [appellant] aangereikt. Of de vader van [appellant] ook een testament had weet de bewindvoerder niet.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c, d en e Fw, te beoordelen of er bij [appellant] en [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door hun doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling, het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden en het trachten hun schuldeisers te benadelen.
3.8.2.
[appellant] en [appellante] persisteren bij hun stelling dat de moeder van [appellant] een bedrag van € 50.000,00 aan de broer van [appellante] heeft geschonken en dat zij hiervan geen enkel financieel voordeel hebben genoten. Wat hier ook van zij, feit is dat [appellant] en [appellante] voorts een overeenkomst zijn aangegaan waarbij het de bedoeling was dat deze schenking jegens de zussen van [appellant] voor een bedrag van € 40.000,00 ieder zou worden gecompenseerd middels een constructie waarbij deze zussen jaarlijks van moeder een schenking van € 5.000,00 (zouden) ontvangen en [appellant] niet. Het hof is van oordeel dat redelijkerwijs niet valt in te zien waarom [appellant] en [appellante] met deze compensatieconstructie hebben ingestemd nu de schenking van de moeder van [appellant] volgens hen niet aan hen, maar louter aan de broer van [appellante] zou zijn toegekomen en zij hiervan dus geen enkel financieel voordeel hebben genoten.
Economisch gevolg van een en ander is evenwel in ieder geval dat door handelen van [appellant] en [appellante] – in hun eigen betoog - de boedel thans (‘ex nunc’), gezien het overlijden van moeder lopende de verlengde schuldsaneringsperiode, een bedrag (van € 40.000,00) is misgelopen waardoor de schuldeisers zijn benadeeld, en gelet op het vorengaande ook nadrukkelijk aan [appellant] en [appellante] toerekenbaar.
Het hof merkt hierbij op ook grote vraagtekens te plaatsen bij de juistheid van de lezing der feiten zoals door [appellant] en [appellante] ook nu in hoger beroep weer gesteld. Niet alleen wekt het bevreemding dat de moeder van [appellant] een omvangrijk bedrag schenkt aan een persoon, de broer van [appellante] , die zij – als desgevraagd bevestigd door [appellant] en [appellante] tijdens de mondelinge behandeling - nooit ontmoet heeft en met wie zij verder ook geen zakelijke dan wel persoonlijke relatie heeft.Vast staat ook dat [appellant] aan zijn behandelend psychiater bovendien heeft medegedeeld dat de (boerderij)woning in Marokko waarvoor de schenking van zijn moeder bestemd was niet de broer van [appellante] maar hemzelf in eigendom toebehoort.
3.8.3.
Vast staat voorts dat [appellant] en [appellante] met enige regelmaat voor een totaal van ruim € 11.000,00 gelden op hun bankrekening hebben ontvangen waarvan aard en herkomst in nevelen gehuld zijn en welke bovendien ook nimmer, althans niet tijdig, (spontaan) aan de bewindvoerder gemeld zijn, laat staan (volledig) ten bate van de boedel zijn gekomen. Ook hier werpt de verklaring van [appellant] en [appellante] meer vragen op dan zij beantwoordt. Het zou hier, aldus [appellant] en [appellante] , schenkingen aan derden betreffen die, om verder niet door [appellant] expliciet uiteengezette laat staan middels verificatoire bescheiden onderbouwde redenen, (noodgedwongen) middels hun bankrekening plaats moesten vinden. Deze lezing staat op gespannen voet met de niet door [appellant] en [appellante] weersproken constatering van de bewindvoerder dat de bankafschriften waarop deze stortingen vermeld staan geen althans niet steeds (directe) doorstortingen (van vergelijkbare bedragen) naar de bankrekeningen van de volgens [appellant] en [appellante] beoogde begunstigden vermelden. En ook hier geldt wederom dat deze gelden nimmer (volledig) ten gunste van de boedel gekomen zijn.
3.8.4.
Daarbij acht het hof het aannemelijk dat [appellante] gedurende haar schuldsaneringsregeling zwart heeft gewerkt. Een en ander is, met overlegging van een lijst met een vijftal “werkadressen”, door de zussen van [appellant] aan de bewindvoerder gemeld. De bewindvoerder heeft hierop een tweetal van deze adressen benaderd waarbij één van de hierbij benaderde personen de bewindvoerder expliciet heeft medegedeeld dat [appellante] inderdaad (zwart) bij haar heeft gewerkt. Een en ander klemt temeer nu [appellante] bij de bewindvoerder had aangegeven dat zij juist in de periode waarin deze zwarte werkzaamheden hebben plaatsgevonden in verband met de psychosociale problematiek van [appellant] niet voor de reguliere arbeidsmarkt beschikbaar zou zijn.
3.8.5.
Gelet op het vorengaande is het hof van oordeel dat [appellant] en [appellante] , ondanks de herhaalde aanwijzingen, waarschuwingen en aansporingen van zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris alsmede eerdere verzoeken tot een tussentijdse beëindiging van hun schuldsaneringsregelingen en de daarbij plaatsgevonden verhoren, de voor hen uit de schuldsaneringsregeling voortkomende verplichtingen, meer in het bijzonder doch niet uitsluitend de (spontane) informatieplicht alsmede de afdrachtplicht, ex artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw structureel niet naar behoren nakomen. Daarbij is het hof tevens van oordeel dat voldoende aannemelijk geworden is dat [appellant] en [appellante] , middels allerlei (aanvankelijk) heimelijke en ondoorzichtige financiële constructies ex artikel 350 lid 3 aanhef en sub e Fw gepoogd hebben hun schuldeisers te benadelen, temeer nu zij voornoemde constructies nimmer voor- noch achteraf (spontaan) bij hun bewindvoerder hebben gemeld dan wel met de bewindvoerder hieromtrent vooraf enig overleg hebben gevoerd. Dat [appellant] en [appellante] er hierbij, naar eigen zeggen, vanuit gingen dat een en ander binnen de kaders van de schuldsaneringsregeling toegestaan was of zou zijn maakt zulks, mede gelet op de vele “laatste kansen” die zij reeds gekregen hebben en waarbij hen meermaals alle verplichtingen van de schuldsaneringsregeling expliciet uiteengezet zijn, geenszins anders en dient naar het oordeel van het hof dan ook voor hun eigen rekening en risico te komen als toerekenbare tekortkoming.
3.8.6.
Daarbij komt dat [appellant] en [appellante] weinig blijk geven van een saneringsgezinde grondhouding met erkenning van de belangen van hun schuldeisers. Zo gingen zij zonder (voor)overleg met hun bewindvoerder met enige regelmaat naar het buitenland op vakantie en verkocht [appellant] een - zonder toestemming van de bewindvoerder - op zijn naam gezette auto zonder de opbrengsten hiervan, € 600,00, aan zijn bewindvoerder te melden, laat staan aan de boedel af te dragen, ondanks het feit dat er sprake is van een aanzienlijke boedelachterstand.
3.8.7.
Tot slot is naar het oordeel van het hof voldoende vast komen te staan dat [appellant] en [appellante] een nieuwe schuld als bedoeld in artikel 350 lid 3 aanhef en sub d Fw hebben laten ontstaan, en wel aan VGZ bestaande uit een achterstand in de maandelijkse premieafdrachten. Daarbij is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] en [appellante] niet dan wel in mindere mate zouden kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0455).
3.8.8.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregelingen van zowel [appellant] als [appellante] tussentijds dienen te worden beëindigd.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, J.W. van Rijkom en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2022.