3.2.1.[werkneemster] heeft in het principaal hoger beroep 4 grieven aangevoerd. [werkneemster] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en vordert thans, na wijziging van eis bij memorie van grieven:
primair:veroordeling van [werkgever] om aan [werkneemster] te betalen een maandelijks brutoloon van € 1.651,85 vanaf 1 september 2018 tot 1 september 2019, dan wel tot 1 juli 2019, zijnde de dag waarop [werkneemster] qua loonbetaling is overgenomen door het UWV, een en ander gebaseerd op een arbeidsovereenkomst van een jaar vanaf 1 september 2018 tot 1 september 2019, een 38-urige werkweek tegen een bruto maandloon van € 1.594,20 exclusief vakantietoeslag, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, te verminderen met het netto equivalent van de reiskosten vanaf 1 september 2018 tot 17 januari 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de opeisbaarheid van het loon, te vermeerderen met de wettelijke verhoging;
subsidiair:veroordeling van [werkgever] om aan [werkneemster] te betalen een maandelijks brutoloon van € 1.651,85 vanaf 9 juli 2018 tot 9 juli 2019 dan wel tot 1 juli 2019, zijnde de dag waarop [werkneemster] qua loonbetaling is overgenomen door het UWV, een en ander gebaseerd op een arbeidsovereenkomst van een jaar vanaf 9 juli 2018 tot 9 juli 2019, een 38-urige werkweek tegen een bruto maandloon van € 1.594,20 ex vakantietoeslag, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, te verminderen met het netto equivalent van de reiskosten vanaf 9 juli 2018 tot 17 januari 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de opeisbaarheid van het loon, te vermeerderen met de wettelijke verhoging;
meer subsidiair:veroordeling van [werkgever] om aan [werkneemster] te betalen een maandelijks brutoloon van € 1.651,85 vanaf 1 september 2018 tot 17 januari 2019 en vanaf 1 mei 2019 tot 1 juli 2019 dat [werkneemster] qua loonbetaling is overgenomen door het UWV gebaseerd op een arbeidsovereenkomst van een jaar vanaf 1 september 2018 tot 1 september 2019, een 38-urige werkweek tegen een bruto maandloon van € 1.594,20 ex vakantietoeslag, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, te verminderen met het netto equivalent van de reiskosten vanaf 1 september 2018 tot 17 januari 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de opeisbaarheid van het loon, te vermeerderen met de wettelijke verhoging;
nog meer subsidiair:veroordeling van [werkgever] om aan [werkneemster] te betalen een maandelijks brutoloon van € 1.651,85 vanaf 9 juli 2018 tot 17 januari 2019 en vanaf 1 mei 2019 tot 1 juli 2019 dat [werkneemster] qua loonbetaling is overgenomen door het UWV gebaseerd op een arbeidsovereenkomst van een jaar vanaf 9 juli 2018 tot 9 juli 2019, een 38-urige werkweek tegen een bruto maandloon van €1594,20 ex vakantietoeslag, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, te verminderen met het netto equivalent van de reiskosten vanaf 9 juli 2018 tot 17 januari 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de opeisbaarheid van het loon, te vermeerderen met de wettelijke verhoging;
veroordeling van [werkgever] om aan [werkneemster] te betalen de reïntegratiekosten ad € 3.025,=;
veroordeling van [werkgever] tot vergoeding van de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van het arrest tot de dag der algehele voldoening;
veroordeling van [werkgever] op voorhand in de nakosten van het geding te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf acht dagen na dagtekening van het arrest tot de dag der algehele voldoening.