ECLI:NL:GHSHE:2022:1172

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
200.275.502_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van artikel 9 in koopovereenkomst met betrekking tot ammoniakrechten en bewijsopdracht

In deze zaak gaat het om de uitleg van artikel 9 van een koopovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] met betrekking tot de verkoop van een boerderij. De kern van het geschil betreft de vraag of de ammoniakrechten, die aan de boerderij verbonden zijn, onder de term 'productierechten' vallen zoals vermeld in de koopovereenkomst. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de ammoniakrechten niet in de koop zijn begrepen en dat deze rechten bij [geïntimeerde] zijn gebleven. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd dat [appellant] tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst door niet mee te werken aan de verkoop van de ammoniakrechten. In hoger beroep heeft [appellant] de vonnissen van de rechtbank bestreden en verzocht om vernietiging van deze vonnissen. Het hof heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] bewijs moet leveren dat met 'productierechten' in artikel 9 van de koopovereenkomst de ammoniakrechten zijn bedoeld. Het hof heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering en verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.275.502/01
arrest van 12 april 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. Th.J.H.M. Linssen te Tilburg,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. C.A. van Kooten-de Jong te Montfoort,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 19 mei 2020 in het hoger beroep van de door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer C/02/340145 / HA ZA 18-28 gewezen vonnissen van 28 november 2018 en 14 augustus 2019.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 19 mei 2020 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling na aanbrengen van 10 juni 2020;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep met productie 1;
  • de mondelinge behandeling van 23 februari 2022 waarbij mr. Van Kooten-De Jong spreekaantekeningen heeft overgelegd;
  • het H16-formulier van mr. Van Kooten-De Jong van 10 februari 2022 waarbij is gevoegd een akte in incidenteel hoger beroep met productie 22, die bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding is gebracht;
  • het H16-formulier van mr. Linssen van 11 februari 2022 waarbij is gevoegd een akte overlegging producties met producties 2-3, die bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding is gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
6.1.
De rechtbank is uitgegaan van de navolgende feiten. Tegen die feiten zijn geen grieven gericht, zodat deze feiten ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen. Daarnaast zijn nog enkele andere feiten van belang.
6.1.1.
[geïntimeerde] en [appellant] zijn familie van elkaar. [geïntimeerde] woonde in [plaats] aan de [adres] . Hij was eigenaar van een boerderij met ondergrond, erf, tuin, bedrijfsgebouwen en landbouwgrond (hierna: de boerderij) op dat adres.
6.1.2.
[appellant] groeide op in [plaats] . Zijn vader en [geïntimeerde] zijn broers en partijen waren elkaars buren.
6.1.3.
In de periode 2006-2010 is gesproken over de verkoop van de boerderij van [geïntimeerde] aan [appellant] . In die periode beschikte [geïntimeerde] over een melkquotum en varkensrechten. Daarnaast beschikte [geïntimeerde] over 2592,4 kilogram NH3 aan ammoniakrechten. De ammoniakrechten waren vergund in de milieuvergunning die tot de boerderij behoorde.
6.1.4.
Op 1 april 2010 hebben partijen een schriftelijke koopovereenkomst gesloten waarbij [geïntimeerde] aan [appellant] de boerderij heeft verkocht.
6.1.5.
De bij de boerderij behorende varkensstallen waren toen verhuurd aan derden.
6.1.6.
In de koopovereenkomst is de volgende bepaling opgenomen:

9. Aan het gekochte verbonden aanspraken
(…)
Uitdrukkelijk niet in de koop begrepen, en derhalve door de verkoper voorbehouden, zijn alle aan het gekochte verbonden productierechten.”
6.1.7.
Op 12 december 2012 zijn partijen een overeenkomst met aanvullende voorwaarden overeengekomen. Op grond van deze aanvullende overeenkomst zou de levering van het gekochte uiterlijk 1 februari 2014 plaatsvinden. De derden die de varkensstallen van [geïntimeerde] huurden, behielden het gebruik van de varkensstallen. Alle overige voorwaarden uit de koopovereenkomst bleven onveranderd van kracht.
6.1.8.
Op 30 september 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] , de vader van [appellant] , [persoon A] , de zwager van [geïntimeerde] , en de verkopende makelaar van [geïntimeerde] , [persoon B] .
6.1.9.
Op 12 november 2013 heeft de levering van de boerderij plaatsgevonden. In de akte van levering is opgenomen dat de varkensstallen door de huurders mochten worden gebruikt totdat de varkens de stallen zouden hebben verlaten.
6.1.10.
Nadat de varkens de boerderij hadden verlaten, heeft [geïntimeerde] [appellant] gevraagd om mee te werken aan de verkoop van de ammoniakrechten.
6.1.11.
Bij brief van 31 maart 2014 heeft [persoon C] (hierna: [persoon C] ) namens [geïntimeerde] aan [appellant] meegedeeld dat op grond van artikel 9 van de koopovereenkomst de eigendom van de aan het verkochte verbonden ammoniakrechten voorbehouden is aan [geïntimeerde] , dat [geïntimeerde] thans over deze ammoniakrechten wenst te beschikken teneinde deze te kunnen verkopen en dat [appellant] medewerking dient te verlenen aan de verkoop en levering van de ammoniakrechten.
6.1.12.
Bij brief van 24 april 2014 is [appellant] door [persoon C] gesommeerd tot medewerking aan de verkoop en levering van de ammoniakrechten door uiterlijk op 2 mei 2014 een volmacht te verlenen.
6.1.13.
Op 29 september 2014 is [appellant] door [geïntimeerde] gedagvaard voor de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Tilburg. Nadat [appellant] een conclusie van antwoord van 3 december 2014 had genomen en vervolgens door de kantonrechter een comparitie was gepland, heeft [geïntimeerde] zijn vorderingen ingetrokken.
6.1.14.
[appellant] heeft niet meegewerkt aan de verkoop en levering van de ammoniakrechten.
De procedure bij de rechtbank
6.2.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd (kort samengevat) dat de rechtbank
primair
I. voor recht verklaart dat [appellant] door het niet meewerken aan de terbeschikkingstelling c.q. verkoop van de ammoniakrechten jegens [geïntimeerde] tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst van 1 april 2010;
subsidiair
II. voor recht verklaart dat [appellant] jegens [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door niet mee te werken aan de terbeschikkingstelling c.q. verkoop van de ammoniakrechten en aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] dientengevolge heeft geleden;
en
III. [appellant] veroordeelt tot betaling aan [geïntimeerde] van € 60.970,27, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 31 maart 2014;
IV. [appellant] veroordeelt in de proceskosten (inclusief nakosten);
V. een en ander onder door de rechtbank in goede justitie te bepalen voorwaarden.
6.3.
[geïntimeerde] heeft hieraan het volgende ten grondslag gelegd. [appellant] is tekort geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst van 1 april 2010, dan wel heeft onrechtmatig gehandeld. [geïntimeerde] stelt dat partijen in artikel 9 van de koopovereenkomst zijn overeengekomen dat de ammoniakrechten niet in de koop zijn begrepen. In artikel 9 van de koopovereenkomst is immers bepaald dat alle aan het gekochte verbonden productierechten uitdrukkelijk niet in de koop zijn begrepen. De achtergrond van artikel 9 is dat [geïntimeerde] de ammoniakrechten zelf wilde blijven gebruiken dan wel aan derden wilde verkopen. Artikel 9 kan alleen maar zien op de ammoniakrechten bij het gekochte, omdat enig ander recht om te kunnen produceren niet meer was verbonden c.q. niet meer hoorde bij het verkochte. Volgens [geïntimeerde] vallen ammoniakrechten onder het begrip productierechten en worden in de rechtspraak ammoniakrechten ook als productierechten aangeduid.
6.4.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd dat voor zover nodig hierna aan de orde zal komen.
6.5.
In het tussenvonnis van 28 november 2018 heeft de rechtbank geoordeeld dat de ammoniakrechten niet in de koop zijn begrepen maar op grond van artikel 9 van de koopovereenkomst bij [geïntimeerde] zijn gebleven. In het eindvonnis van 14 augustus 2019 heeft de rechtbank de primair gevorderde verklaring voor recht toegewezen. Voorts heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld tot betaling van € 40.049,89, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 9 januari 2018, en [appellant] veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten).
De procedure in hoger beroep
6.6.
[appellant] is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank. [appellant] concludeert tot vernietiging van de vonnissen van 28 november 2018 en 14 augustus 2019, dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog worden afgewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van eerste aanleg en hoger beroep (inclusief nakosten) en de wettelijke rente daarover.
6.7.
[geïntimeerde] voert gemotiveerd verweer en verzoekt het hof
I. de grieven van [appellant] af te wijzen, althans ongegrond te verklaren;
II. [appellant] te veroordelen in de proceskosten van beide instanties;
III. te vermeerderen met de wettelijke rente.
[geïntimeerde] heeft tevens incidenteel hoger beroep ingesteld en komt met vijf grieven op tegen de vonnissen en vordert dat het hof de vonnissen van de rechtbank vernietigt en
IV. primair
voor recht verklaart dat [appellant] door het niet meewerken aan de terbeschikkingstelling c.q. verkoop van de ammoniakrechten jegens [geïntimeerde] tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst van 1 april 2010;
subsidiair
voor recht verklaart dat [appellant] jegens [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door niet mee te werken aan de terbeschikkingstelling c.q. verkoop van de ammoniakrechten en aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] dientengevolge heeft gelezen;
V. [appellant] veroordeelt tot betaling aan [geïntimeerde] van € 50.523,16, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 31 maart 2014, althans 15 april 2014;
IV. [appellant] veroordeelt in de proceskosten van eerste aanleg van € 6.366,89 (inclusief nakosten), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Finale kwijting?
6.8.
Grief 4 is gericht tegen de overweging van de rechtbank in het tussenvonnis van 28 november 2018 dat [appellant] zich primair niet meer op finale kwijting beroept, maar op rechtsverwerking zodat de rechtbank daarop heeft beslist. Volgens [appellant] heeft hij zijn beroep op finale kwijting nimmer prijsgegeven. Ter gelegenheid van het passeren van de notariële leveringsakte hebben partijen elkaar finale kwijting verleend en hadden zij niets meer van elkaar te vorderen, aldus [appellant] . Hij verwijst daarvoor naar de verklaringen van zijn vader, de makelaar van [geïntimeerde] en [persoon A] (productie 4 bij conclusie van antwoord).
6.9.
Het hof oordeelt als volgt. Blijkens het proces-verbaal van comparitie van 12 oktober 2018 heeft [appellant] aldaar verklaard:
“Ik beroep me hiermee op rechtsverwerking en niet op finale kwijting”. Dat de rechtbank hieruit heeft afgeleid dat [appellant] zich niet meer op finale kwijting beroept maar op rechtsverwerking, is niet onbegrijpelijk. Wat hier verder ook van zij, het hof begrijpt uit het opwerpen van deze grief door [appellant] dat hij zijn beroep op finale kwijting wel wil handhaven en het hof zal dit beroep dan ook beoordelen.
6.10.
Volgens [appellant] hebben partijen elkaar finale kwijting verleend ter gelegenheid van het passeren van de notariële leveringsakte en is dit zo besproken tijdens het gesprek op 30 september 2013, bij welk gesprek [appellant] zelf overigens niet aanwezig was. [geïntimeerde] heeft erkend dat het gesprek op 30 september 2013 heeft plaatsgevonden, maar heeft gemotiveerd betwist dat toen ook is gesproken over de ammoniakrechten. Naar het oordeel van het hof wordt de stelling van [appellant] dat op 30 september 2013 ook afspraken zijn gemaakt over de afstand van de ammoniakrechten door [geïntimeerde] , onvoldoende ondersteund door de verklaringen van de vader van [appellant] , de makelaar van [geïntimeerde] en [persoon A] . De makelaar van [geïntimeerde] verklaart immers:
“Op dat moment is de afspraak gemaakt tussen alle vertegenwoordigers van partijen om deze genoemde financiële vergoeding te laten vervallen, het transport zo snel mogelijk af te werken en daarna betreffende de genoemde claims elkaar wederzijds te bevrijden. (…) Alle andere claims, wederzijds, en de andere vorderingen tussen partijen die na het transport gepresenteerd zijn, zijn geen van allen (in mijn bijzijn) op 30 september besproken.”. Ook de vader van [appellant] en [persoon A] hebben het over afspraken die zijn gemaakt op 30 september 2013 als over
“verrekeningen”. Uit de verklaringen blijkt in het geheel niet dat naast de financiële vergoedingen/verrekeningen (die gingen over het gebruik van de schuur en betaalde verzekeringspremie) ook gesproken is over de productierechten en/of ammoniakrechten. Ter zake is door [appellant] ook geen, althans een onvoldoende, gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. Grief 4 faalt.
Uitleg van artikel 9 van de koopovereenkomst
6.11.
Grief 1 bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat ammoniakrechten als productierechten moeten worden aangeduid en daarmee vallen onder het bepaalde van artikel 9 van de koopovereenkomst, waarin is bepaald dat alle aan het gekochte verbonden productierechten uitdrukkelijk niet de in koop zijn begrepen. Grief 2 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat partijen aan de term productierechten in artikel 9 van de koopovereenkomst niet de beperkte betekenis als bedoeld in de Meststoffenwet hebben toegekend. In grief 3 voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat alleen de varkensrechten bij [geïntimeerde] zouden blijven.
6.12.
De grieven 1 tot en met 3 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Partijen strijden over de uitleg van artikel 9 van de koopovereenkomst. Het hof stelt voorop dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981: AG4158, Haviltex). Voorts volgt uit HR 20 februari 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO1427) dat bij de uitleg van een dergelijk geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben. Verder komt bij de uitleg betekenis toe aan de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan - waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridische) deskundige raadslieden - en de overige bepalingen ervan (HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4909 en HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3178).
6.13.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [geïntimeerde] verklaard dat bij de notaris is besproken dat de ammoniakrechten bij hem zouden blijven. Volgens [geïntimeerde] heeft de notaris tegen [appellant] gezegd:
“Pas op, er mag geen dier meer staan!”of woorden van gelijke aard of strekking. Door de notaris zou toen zijn meegedeeld dat de ammoniakrechten uitdrukkelijk niet in de koop waren inbegrepen. De varkensrechten en het melkquotum waren toen (1 april 2010) al lang verkocht, aldus nog steeds [geïntimeerde] .
[appellant] heeft betwist dat de notaris zou hebben gezegd dat de ammoniakrechten niet in de koop waren inbegrepen. In de aanloop naar de ondertekening van de koopovereenkomst is nooit over ammoniakrechten gesproken en ook bij de ondertekening bij de notaris zijn de ammoniakrechten niet ter sprake gekomen. Bij [appellant] was vóór het sluiten van de koopovereenkomst wel bekend dat [geïntimeerde] beschikte over een melkquotum en varkensrechten. Omdat [appellant] geen interesse had in het melkquotum en/of de varkensrechten is tussen partijen afgesproken dat [geïntimeerde] deze rechten zou behouden. Tegen deze achtergrond heeft [appellant] de notaris geïnstrueerd die de koopovereenkomst heeft opgesteld. De tekst van artikel 9 is door de notaris voorgesteld, aldus [appellant] .
6.14.
Als hoofdregel conform het bepaalde in art. 150 Rv. geldt dat de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door hem gestelde feiten of rechten, de uitleg van een met de wederpartij gesloten overeenkomst daaronder begrepen, daarvan de bewijslast draagt. Nu het [geïntimeerde] is die zich er op beroept dat met “alle aan het gekochte verbonden productierechten” in artikel 9 in de koopovereenkomst alleen de ammoniakrechten (kunnen) zijn bedoeld en hij op grond daarvan stelt dat [appellant] tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst, dient [geïntimeerde] te bewijzen dat met de “productierechten” werd gedoeld op de ammoniakrechten. Daarbij is relevant dat [geïntimeerde] heeft gesteld dat bij de notaris expliciet over de ammoniakrechten is gesproken en voorts dat [geïntimeerde] heeft gesteld dat bij [appellant] bekend was dat [geïntimeerde] het melkquotum en de varkensrechten vóór het sluiten van de koopovereenkomst reeds had verkocht. Door [appellant] zijn deze stellingen gemotiveerd betwist. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep bewijs aangeboden door alle middelen rechtens. Het hof zal [geïntimeerde] tot dit bewijs toelaten, zoals hierna in het dictum is vermeld.
6.15.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
laat [geïntimeerde] toe feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat met “productierechten” in artikel 9 van de koopovereenkomst de ammoniakrechten zijn bedoeld;
bepaalt, voor het geval [geïntimeerde] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. E.H. Schulten als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 26 april 2022 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de maanden juni, juli, augustus en september 2022;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [geïntimeerde] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, E.H. Schulten en J.K.B. van Daalen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 april 2022.
griffier rolraadsheer