ECLI:NL:GHSHE:2022:1117

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
21/00334
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 16 december 2020 het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar van de inspecteur vernietigd. De inspecteur had echter het hoger beroep niet tijdig ingediend, waardoor het hof het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaarde. De inspecteur had geen gronden aangevoerd die de termijnoverschrijding konden verschoonbaar maken. Het hof oordeelde dat de termijn voor het indienen van het hoger beroepschrift op 4 februari 2021 was verstreken en dat de inspecteur niet had aangetoond dat het hoger beroepschrift eerder was aangeboden. De uitspraak van de rechtbank blijft daardoor in stand, en de inspecteur wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende en het griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00334
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) 16 december 2020, nummer BRE 20/227, in het geding tussen de inspecteur en
[belanghebbende] ,
met gekozen domicilie in [plaats] ,
hierna: belanghebbende.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2012 (hierna: de aanslag) opgelegd. Gelijktijdig is aan belanghebbende een beschikking verzuimboete (hierna: de boetebeschikking) gegeven en bij beschikking belastingrente (hierna: de beschikking belastingrente) in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
1.3.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.6.
De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft geen verweerschrift ingediend.
1.7.
De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar belanghebbende.
1.8.
De zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar is belanghebbende verschenen. Namens de inspecteur is, nadat hij dit op de dag van de zitting telefonisch aan het hof heeft medegedeeld, niemand verschenen.
1.9.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
De inspecteur heeft op 6 november 2019 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar, wegens onverschoonbare termijnoverschrijding, niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de zaak voor een inhoudelijke behandeling teruggewezen naar de inspecteur, de inspecteur veroordeeld in de kosten van beroep aan de zijde van belanghebbende van € 525 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 aan hem vergoedt. De rechtbank heeft de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar geacht in de zin van artikel 6:11 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat het belanghebbende niet aangerekend kan worden dat hij het bezwaar niet tijdig heeft ingediend.
2.3.
De uitspraak van de rechtbank is op 24 december 2020 aan de inspecteur verzonden.
2.4.
De inspecteur heeft bij e-mail van 1 februari 2021 aan [A] , een teamleider van de Belastingdienst, verzocht om “dit beroepschrift in hoger beroep met bijlage” aangetekend te versturen gevolgd door de toevoeging “Dank je wel alvast weer!”. Het van deze e-mail verstrekte afschrift vermeldt het volgende over de bijgevoegde bijlagen:
“[bijlage “uitspraak rechtbank [belanghebbende] .pdf” is verwijderd door [A] /MKB/BLD] [bijlage “hoger beroep [belanghebbende] .pdf” is verwijderd door [A] /MKB/BLD]”.
2.5.
Bij e-mail van 3 februari 2021 heeft voornoemde teamleider het volgende medegedeeld aan de inspecteur:
“Is gisteren op de post gegaan. (…)”
2.6.
Op 10 februari 2021 heeft PostNL een stuk met Track&Trace-code (hierna: T&T-code) [code] op het postadres van het hof aangeboden.
2.7.
Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een envelop met dezelfde T&T-code. De envelop is geadresseerd aan het hof en is niet voorzien van een poststempel.
2.8.
Het hof heeft op 17 februari 2021 een door de inspecteur opgesteld hoger beroepschrift met dagtekening 2 februari 2021 ontvangen.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is in de zin van artikel 6:11 Awb.
3.2.
De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en ongegrondverklaring van het bij de rechtbank ingestelde beroep. Belanghebbende concludeert – naar het hof begrijpt – tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf: ontvankelijkheid hoger beroep
4.1.
Het hof komt pas toe aan een behandeling van de in 3.1 vermelde vraag indien kan worden vastgesteld dat de inspecteur het hoger beroepschrift tijdig heeft ingediend of verschoonbaar te laat. [1]
4.2.
De termijn voor het indienen van een hoger beroepschrift bedraagt zes weken. [2] Deze termijn begint de dag na die waarop de uitspraak van de rechtbank op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [3] Een hoger beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. [4] De wet biedt daarnaast een tegemoetkoming voor die gevallen waarin een hoger beroep uiterlijk één week na deze termijn is ontvangen. Een dergelijk hoger beroep wordt toch geacht tijdig ingediend te zijn indien het stuk vóór het einde van de hoger beroepstermijn ter post is bezorgd. [5]
4.3.
De uitspraak van de rechtbank is op 24 december 2020 aan de inspecteur verzonden. Dit geldt als de dag van bekendmaking van deze uitspraak. Met deze bekendmaking gaat de termijn voor het instellen van hoger beroep lopen. [6] De hoger beroepstermijn is aangevangen op (vrijdag) 25 december 2020 en eindigde op (donderdag) 4 februari 2021.
4.4.
Het hoger beroepschrift dat op 17 februari 2021 is ontvangen (zie onder 2.8.), is niet binnen de hoger beroepstermijn ontvangen. De tegemoetkoming zoals omschreven onder 4.2. is niet van toepassing, aangezien dit stuk meer dan één week na 4 februari 2021 is ontvangen.
4.5.
Het hof komt vervolgens toe aan behandeling van de stelling van de inspecteur dat het hoger beroepschrift eerder bij het hof is aangeboden, maar (om onbekende redenen) is geretourneerd. De inspecteur stelt dat dit stuk op 2 februari 2021 ter post is bezorgd en op 10 februari 2021 is aangeboden bij het hof. De bewijslast hiervan rust op de inspecteur. Gelet hierop en de brief van het hof aan de inspecteur over de ontvankelijkheid van het hoger beroep had het te meer in de rede gelegen dat een medewerker van de Belastingdienst, namens de inspecteur, de zitting bij het hof zou hebben bijgewoond. Aangezien namens de inspecteur – en in strijd met het beleid van de Belastingdienst (het Besluit Beroep in Belastingzaken) waarin is opgenomen dat de inspecteur altijd ter zitting verschijnt – niemand ter zitting is verschenen, zal het hof de stellingen van de inspecteur aan de hand van de gedingstukken moeten beoordelen.
4.6.
Die gedingstukken leveren onvoldoende bewijs op dat het hoger beroepschrift op 2 februari 2021 – althans uiterlijk 4 februari 2021 – ter post is bezorgd. Het hof acht hierbij van belang dat uit de onder 2.4. en 2.5. geciteerde e-mailwisseling niet duidelijk valt af te leiden wanneer welk stuk ter verzending is aangeleverd bij de interne postkamer van de Belastingdienst en vervolgens aan PostNL. Ook valt door het ontbreken van een T&T-code in deze e-mailwisseling geen link te leggen tussen het ter verzending aangeleverde stuk aan de teamleider en het op 10 februari 2021 bij het hof aangeboden stuk met T&T-code [code] . De onder 2.7. genoemde envelop is onvoldoende om een dergelijke link te leggen. Het hof voegt hier aan toe dat het ontbreken van een T&T-code in de e-mailwisseling te meer klemt aangezien de inspecteur stelt dat het op 10 februari 2021 bij het hof aangeboden stuk is geretourneerd. Uit de administratie van het hof volgt niets van ontvangst en retourzending van een hoger beroepschrift en de inspecteur heeft zijn stelling over de retourontvangst verder niet met een afschrift van de envelop of enig ander stuk onderbouwd.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroepschrift niet tijdig is ingediend. De inspecteur heeft geen gronden aangevoerd die tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding kunnen leiden. Het hof verklaart het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk. Dit betekent dat het hof niet toekomt aan behandeling van de in 3.1 vermelde vraag en de uitspraak van de rechtbank in stand blijft. De door de rechtbank uitgesproken terugwijzing naar de inspecteur blijft dus ook in stand. De inspecteur zal het bezwaar van belanghebbende dat is gericht tegen de aanslag – en dat wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen, de boetebeschikking en beschikking belastingrente – daarom inhoudelijk moeten gaan beoordelen.
Tussenconclusie
4.8.
De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.9.
De griffier heft van de inspecteur een griffierecht van € 541, omdat het door de inspecteur ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk is en de uitspraak van de rechtbank dus in stand blijft.
Ten aanzien van de proceskosten
4.10.
Het hof ziet aanleiding de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het hof.
4.11.
Deze vergoeding bestaat uit de reiskosten die belanghebbende heeft moeten maken voor het bijwonen van de zitting bij het hof. Het hof stelt deze kosten vast op een bedrag van € 41,40.
4.12.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het hof:
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij het hof van € 41,40;
- bepaalt dat de van de inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 541.
De uitspraak is gedaan door W.A.P. van Roij, voorzitter, M.J.C. Pieterse en L.B.M. Klein Tank, in tegenwoordigheid van J.M.A. van Rooij-Beckers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 6:5 Awb in verbinding met artikel 6:24 Awb.
2.Artikel 6:7 Awb in verbinding met artikel 6:24 Awb.
3.Artikel 6:8, lid 1, Awb in verbinding met artikel 6:24 Awb.
4.Artikel 6:9, lid 1, Awb in verbinding met artikel 6:24 Awb.
5.Artikel 6:9, lid 2, Awb in verbinding met artikel 6:24 Awb.
6.Artikel 6:8, lid 1, Awb in verbinding met artikel 6:24 Awb. Vergelijk Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 7 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:992, r.o. 3.5.