In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2018 van belanghebbende, die in 2018 een invaliditeitspensioen ontving. Het pensioenfonds heeft vastgesteld dat belanghebbende recht had op een invaliditeitspensioen voor de jaren 2001 tot en met 2018, dat volledig in 2018 is uitbetaald. Belanghebbende betwistte dat het deel van het pensioen dat betrekking heeft op de jaren 2001 tot en met 2017 terecht in de aanslag is betrokken, en beroept zich op artikel 13a, lid 2, van de Wet op de loonbelasting 1964. Het hof oordeelt dat deze bepaling niet van toepassing is, omdat belanghebbende geen zeggenschap had over het genietingstijdstip van het pensioen. Het hof concludeert dat de aanslag en de rentebeschikking naar de juiste hoogte zijn vastgesteld en verklaart het hoger beroep ongegrond. De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant wordt bevestigd. Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden en oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten.