ECLI:NL:GHSHE:2022:1115

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
21/00293
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de wijze van invulling van de watersysteemheffing door het Waterschap De Dommel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 21 december 2020 de uitspraak van de heffingsambtenaar van het Waterschap De Dommel bevestigde. De heffingsambtenaar had een aanslag watersysteemheffing voor het jaar 2019 opgelegd aan belanghebbende, die hiertegen bezwaar had gemaakt. Het bezwaar werd ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Tijdens de zitting op 25 maart 2022 werd duidelijk dat partijen het eens waren over de hoogte van de aanslag, maar dat belanghebbende ontevreden was over de wijze waarop het Waterschap zijn taken uitvoert. Het hof oordeelde dat het niet bevoegd was om te oordelen over de besteding van middelen door het Waterschap, aangezien het hoger beroep zich niet richtte tegen de heffing of de hoogte van de aanslag, maar tegen de uitvoering van de taken door het Waterschap. Het hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen griffierecht vergoed en er waren geen redenen voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit de voorzitter en twee raadsheren, en werd openbaar uitgesproken op 6 april 2022. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00293
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 21 december 2020, nummer SHE 19/2906 in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van het Waterschap de Dommel,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft de aanslag watersysteemheffing 2019 (hierna: de aanslag) opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft in reactie op het verweerschrift een conclusie van repliek ingediend. De heffingsambtenaar heeft vervolgens een conclusie van dupliek ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de heffingsambtenaar.
1.7.
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.8.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] in [woonplaats] .
2.2.
Met dagtekening 30 juni 2019 heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende de aanslag opgelegd. Het bedrag van de aanslag is € 72,61.
2.3.
Op de achterkant van het aanslagbiljet is de volgende tekst opgenomen:
“Watersysteemheffing betaalt u voor de bescherming tegen wateroverlast voor inwoners en bedrijven. En we zorgen ervoor dat er voldoende water is voor landbouw en natuur.”

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het Waterschap De Dommel (hierna: het Waterschap) haar middelen op de juiste wijze besteedt.
3.2.
Niet in geschil is dat het hoger beroep van belanghebbende zich niet richt tegen de heffing van watersysteemheffing in zijn algemeenheid en ook niet tegen de aanslag of de hoogte ervan in het bijzonder.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende kan zich vinden in de aanslag en de hoogte ervan. In zoverre bestaat er tussen partijen geen geschil. Het hoger beroep richt zich tegen de wijze waarop het Waterschap invulling geeft aan haar taak. Het hof heeft echter niet de wettelijke bevoegdheid om daarover te mogen oordelen en is dus in zoverre onbevoegd.
4.2.
In dit geval ligt namelijk slechts ter beoordeling voor de aanslag. Dat is een besluit in de zin van artikel 1:3, lid 1, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), meer specifiek een beschikking in de zin van artikel 1:3, lid 1, Awb waartegen bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld. [1] De werkzaamheden van het Waterschap waar belanghebbende het niet mee eens is, zoals het aanbrengen van meanders, zijn geen besluiten in de zin van de Awb - schriftelijke beslissingen van een bestuursorgaan - laat staan belastingaanslagen of voor bezwaar vatbare beschikkingen waartegen - na bezwaar - bij de belastingrechter beroep kan worden ingesteld. Voor de belastingrechter ligt hier dus geen taak.
Tussenconclusie
4.3.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.4.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.5.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door M.J.C. Pieterse, voorzitter, P.C. van der Vegt en T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 26, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen in samenhang gelezen met artikel 8:1 Awb en 7:1, lid 1, Awb.