6.5.In artikel 10 van de arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde] met I-Workx is een relatiebeding opgenomen. Dit beding luidt als volgt:
“1. Het is werknemer niet toegestaan om na beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen een tijdvak van 1 jaar:
- In enigerlei vorm direct of indirect bij een onderneming van een opdrachtgever/klant van werkgever een belang te hebben of daarin een aandeel van welke aard dan ook te hebben;
- Op enigerlei wijze voor een dergelijke onderneming werkzaamheden te verrichten hetzij als zelfstandige hetzij in loondienst hetzij op andere basis (bijvoorbeeld uitzending of detachering), hetzij direct hetzij indirect, hetzij tegen een vergoeding hetzij om niet.
2. Onder “opdrachtgever/klant van werkgever” en onder werkgever wordt mede verstaan een daaraan op enigerlei wijze verbonden bedrijf, al dan niet in een groep als bedoeld in artikel 2:24a of 2:24b van het Burgerlijk Wetboek.
3. Indien een werknemer voornemens is om activiteiten te ontplooien, die mogelijk onder dit beding zouden kunnen vallen, is hij verplicht om dit vooraf aan werkgever kenbaar te maken. De werkgever kan dan daarover vooraf zijn visie geven zodat de werknemer de inwerkingtreding van het boetebeding kan voorkomen.”.
In artikel 11 van de arbeidsovereenkomst is, samengevat, vermeld dat de werknemer een boete verbeurt bij overtreding van artikel 10.
Artikel 9a Waadi, grieven 1, 2 en 4
6.6.1.[geïntimeerde] is door I-Workx ter beschikking gesteld van Volta. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het in de arbeidsovereenkomst opgenomen relatiebeding in strijd is met artikel 9a Waadi. Volgens de kantonrechter is artikel 9a lid 1 Waadi ruim geformuleerd en verbiedt het iedere belemmering van de arbeidskracht om een arbeidsverhouding aan te gaan met de opdrachtgever (inlener). De kantonrechter is daarbij nader ingegaan op het doel en de achtergrond van artikel 9a Waadi. Vervolgens is de kantonrechter tot het oordeel gekomen dat artikel 10 van de arbeidsovereenkomst nietig is.
6.6.2.Met grief 1 komt I-Workx op tegen een overweging van de kantonrechter over de achtergrond en het doel van artikel 9a Waadi (en artikel 6 lid 2 van de Europese Uitzendrichtlijn). Grief 4 ziet op het oordeel dat het relatiebeding nietig is.
6.6.3.Het hof is van oordeel dat deze grieven falen om de volgende reden. Volgens artikel 9a lid 1 Waadi mag degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt geen belemmeringen in de weg leggen voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst na afloop van de terbeschikkingstelling tussen de ter beschikking gestelde arbeidskracht en degene aan wie hij ter beschikking is gesteld. In dit geval is niet alleen de terbeschikkingstelling van [geïntimeerde] aan Volta afgelopen, maar is ook de relatie tussen I-Workx en Volta ten einde gekomen. Bovendien is [geïntimeerde] na afloop van de terbeschikkingstelling aan Volta nog tewerkgesteld bij de Koninklijke BAM groep. Kortom, vaststaat dat de terbeschikkingstelling van [geïntimeerde] aan Volta was afgelopen. Het hof is van oordeel dat artikel 9a Waadi over een situatie als deze duidelijk is. I-Workx mocht [geïntimeerde] niet belemmeren om bij Volta in dienst te treden.
[geïntimeerde] heeft terecht een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van het beding. Het betoog van I-Workx dat [geïntimeerde] nimmer te kennen heeft gegeven dat hij niet op zijn plek zat bij de Koninklijke BAM groep en het op zijn weg had gelegen om contact op te nemen met I-Workx over zijn onvrede, zodat samen gekeken had kunnen worden naar mogelijke oplossingen omdat er genoeg werk was, baat haar niet. Het stond [geïntimeerde] vrij om zijn arbeidsovereenkomst met I-Workx op te zeggen en bij Volta in dienst te treden.
6.6.4.Grief 2 is gericht tegen een overweging van de kantonrechter dat enkel een rechtsgeldig beding kan worden overeengekomen tussen uitlener en inlener, inhoudende dat de inlener een redelijke vergoeding verschuldigd is wanneer de werknemer bij de inlener in dienst treedt. Deze overweging ziet niet op de relatie tussen I-Workx en [geïntimeerde] , maar op de relatie I-Workx en Volta. Die relatie is in deze procedure niet aan de orde. De overweging is niet dragend voor de beslissing van de kantonrechter. Om die reden kan deze grief onbesproken blijven.
Overtreding relatiebeding, grief 3
6.7.1.De kantonrechter heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] het relatiebeding niet heeft overtreden, omdat het niet meer van toepassing was. Dat was een overweging ten overvloede, omdat de kantonrechter het relatiebeding nietig achtte. De kantonrechter had dus niet meer hierop in hoeven te gaan, maar heeft dat toch gedaan.
Ook het hof is van oordeel dat het relatiebeding nietig is, zodat het hof niet meer hoeft in te gaan op grief 3. Het hof zal dat toch doen, omdat het hof van oordeel is dat [geïntimeerde] ook op dit onderdeel gelijk heeft.
6.7.2.Het oordeel van de kantonrechter komt neer op het volgende. Volgens het relatiebeding was het [geïntimeerde] verboden om na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met I-Workx bij een opdrachtgever/klant van I-Workx werkzaam te zijn. Volta was in maart 2019 geen opdrachtgever/klant meer van I-Workx. [geïntimeerde] heeft dus het relatiebeding niet overtreden.
6.7.3.I-Workx heeft met grief 3 aangevoerd dat de kantonrechter een onjuiste maatstaf heeft toegepast, omdat de kantonrechter een zuiver taalkundige uitleg heeft gegeven van het relatiebeding. Het hof is met I-Workx van oordeel dat het relatiebeding niet zuiver taalkundig moet worden uitgelegd. Het gaat niet alleen om de taalkundige bewoordingen van de tekst van de overeenkomst, maar het komt tevens aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, waaronder mede van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 Haviltex). Ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst kunnen van belang zijn voor de aan die overeenkomst te geven uitleg (HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572). 6.7.4.I-Workx heeft echter niets aangevoerd over hetgeen partijen hebben besproken bij de totstandkoming van relatiebeding. Kennelijk bedoelt I-Workx dat het relatiebeding ook betrekking heeft op voormalige opdrachtgevers/ klanten. Waarom dit haar bedoeling is begrijpt het hof niet en valt nergens uit af te leiden. Zij heeft niet duidelijk gemaakt waarom [geïntimeerde] dit zo had moeten opvatten. Zij heeft ook niet duidelijk gemaakt wat haar belang daarbij is, zodat [geïntimeerde] ook niet had kunnen of moeten betwijfelen of het relatiebeding ook oude opdrachtgevers/klanten zou omvatten. Verder is onduidelijk wanneer in zo’n situatie het relatiebeding ‘uitgewerkt’ zou zijn. Gelet op de beperking van het recht op vrije arbeidskeuze, is het hof van oordeel dat duidelijk moet zijn tot wanneer het beding werkte.
6.7.5.Misschien heeft I-Workx bedoeld aan te voeren dat uit de omstandigheden valt af te leiden dat het [geïntimeerde] duidelijk was dat hij toestemming nodig had van I-Workx om bij Volta in dienst te treden, omdat [geïntimeerde] (aanvankelijk) wel toestemming heeft gevraagd aan I-Workx. Als het standpunt van I-Workx zo moet worden opgevat, dan verwerpt het hof dat standpunt. Op het moment dat [geïntimeerde] toestemming vroeg (medio december 2018) was Volta nog opdrachtgever van I-Workx. Op dat moment zou hij dus toestemming nodig gehad hebben om bij Volta in dienst te treden. Daaruit kan dus niet worden afgeleid dat [geïntimeerde] heeft begrepen dat hij die toestemming ook nodig had nadat de overeenkomst tussen I-Workx en Volta was geëindigd.
6.7.6.I-Workx heeft nog aangevoerd dat [geïntimeerde] vrijwel zijn hele carrière bij I-Workx tewerkgesteld is geweest bij Volta en dat [geïntimeerde] slechts 10 dagen na het eindigen van de overeenkomst met Volta zijn arbeidsovereenkomst met I-Workx heeft opgezegd. Het hof ziet niet in waarom deze omstandigheden maken dat het relatiebeding nog zou moeten gelden. Zoals hiervoor al is vermeld valt nergens uit af te leiden dat het relatiebeding ook moet gelden voor oude opdrachtgevers/klanten van I-Workx. I-Workx heeft niet aangevoerd waarom het voor [geïntimeerde] duidelijk moest zijn dat dit ook de bedoeling was van I-Workx.
6.7.7.Kortom, het hof is met de kantonrechter van oordeel dat [geïntimeerde] niet in strijd heeft gehandeld met het relatiebeding en dat hij dus geen boetes verschuldigd is geworden. Het hof ziet ook niet in waarom het [geïntimeerde] verboden zou moeten worden om bij Volta werkzaam te zijn. Het hof ziet niet in wat het belang is van I-Workx om zich te verzetten tegen de indiensttreding van [geïntimeerde] bij Volta. Het is immers niet zo dat zij [geïntimeerde] zelf nog bij Volta te werk kon of kan stellen.
De toegewezen vordering van [geïntimeerde] , grief 5
6.8.1.I-Workx heeft de eindafrekening niet betaald, omdat zij van mening was dat zij recht had op de boetes. Zij wilde de eindafrekening verrekenen met de boetes. De kantonrechter heeft echter de vordering van I-Workx die betrekking had op de boetes afgewezen en het beroep van I-Workx op verrekening van de eindafrekening met de boetes verworpen. Grief 5 heeft betrekking op de toegewezen vorderingen van [geïntimeerde] .
6.8.2.Uitgangspunt van grief 5 is dat I-Workx recht heeft op boetes wegens overtreding van het relatiebeding. Het hof is van oordeel dat dit uitgangspunt onjuist is. Evenals de kantonrechter is het hof dus van oordeel dat het beroep op verrekening faalt en dat I-Workx vakantietoeslag en een vergoeding wegens niet genoten vakantiedagen aan [geïntimeerde] verschuldigd was.
6.8.3.Verder heeft de grief betrekking op de verkeersboete. [geïntimeerde] heeft erkend dat hij nog een verkeersboete verschuldigd was aan I-Workx en dat daarom € 64,30 verrekend kon worden met de eindafrekening van € 1.127,27. In de toelichting op de grief heeft I-Workx aangevoerd dat de verkeersboete eerder opeisbaar was dan de eindafrekening. I-Workx heeft daar echter geen consequentie aan verbonden. Het is het hof niet duidelijk waarom de toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] niet juist was.
Wettelijke verhoging, grief 6
6.9.1.De kantonrechter heeft 50% wettelijke verhoging toegewezen over de vordering van [geïntimeerde] . Met grief 6 verzoekt I-Workx om matiging daarvan. Volgens I-Workx heeft zij niet ernstig verwijtbaar gehandeld en is het niet redelijk en billijk om de volledige wettelijke verhoging toe te wijzen (naast wettelijke rente).
6.9.2.Het hof verwerpt ook deze grief. Het hof ziet om de volgende redenen geen aanleiding om tot matiging over te gaan. Aangezien het tot de bedrijfsactiviteiten van I-Workx hoort om personeel ter beschikking te stellen, had zij kunnen en behoren te weten dat het relatiebeding in strijd is met de wet. Verder ziet het hof niet in wat het belang van I-Workx is om zich te verzetten tegen de indiensttreding van [geïntimeerde] bij Volta. Volta is niet meer haar opdrachtgever. I-Workx heeft (in haar inleidende dagvaarding) aangevoerd dat zij haar investering in [geïntimeerde] (in opleiding en bijscholing) wil beschermen en (in haar memorie van grieven) dat het personeel in de markt van vervanging van slimme meters schaars is. Het doel van het relatiebeding is dus kennelijk om [geïntimeerde] vast te houden. Dat acht het hof geen gerechtvaardigd doel. Het gaat er I-Workx niet om haar bedrijfsdebiet te beschermen, maar om [geïntimeerde] te beletten elders te gaan werken. Los van het oordeel dat het beding in strijd is met artikel 9a Waadi, is het hof dus van oordeel dat I-Workx geen gerechtvaardigd doel heeft nagestreefd met dit beding. Verder is het hof van oordeel dat de omvang van het bedrag waarover de wettelijke verhoging (en wettelijke rente) verschuldigd is, voor I-Workx beperkt is.