Uitspraak
8.Het verdere verloop van het geding
9.De verdere beoordeling
- het bewijs dat de akte vals is;
- het bewijs dat de akte vals is.
a) De reden voor de contacten. Rabobank wilde bepaalde kredieten samenvoegen. Dit komt neer op een administratieve wens die niets te maken heeft met de inhoudelijke afspraken.
“Graag wil ik nog opmerken dat ik er geen enkel belang bij zou hebben gehad om persoonlijk aansprakelijk te zijn voor de leningen. Ik zou voor een dergelijke aansprakelijkheid ook niet hebben getekend. Ik kwam de Rabobank tegemoet door de overeenkomst aan te passen in die zin dat het krediet werd ingeperkt”
“Het zou zo kunnen zijn dat in de oude financiering er geen persoonlijke aansprakelijkheid was van de heer [geïntimeerde] , dat wil zeggen misschien was dat niet expliciet opgenomen”en
“In het geval er wordt geherfinancierd wordt de directeur gevraagd in privé mee te tekenen. Als de directeur er niet mee akkoord gaat, wordt de financiering opgezegd. Of dat in het geval van [geïntimeerde] ook is medegedeeld weet ik niet meer”.
overeenkomst terug. Hierin was zoals al gezegd het rekeningnummer geprint op pagina 1. Ik heb ook gecontroleerd of op pagina 3 de wijzigingen waren doorgevoerd ten aanzien van de aansprakelijkheid van mijn echtgenote, dat was het geval. Vervolgens heb ik alle pagina’s rechts onderin geparafeerd dat wil zeggen pagina 1 tot en met 5 en heb ik op pagina 6 getekend. Het getekend exemplaar heb ik achtergelaten. Ik zou een kopie per post krijgen voor zover ik weet is dat nooit gebeurd. (…) Graag wil ik nog opmerken dat ik er geen enkel belang bij zou hebben gehad om persoonlijk aansprakelijk te zijn voor de leningen. Ik zou voor een dergelijke aansprakelijkheid ook niet hebben getekend. Ik kwam de Rabobank tegemoet door de overeenkomst aan te passen in die zin dat het krediet werd ingeperkt.”
Art. 164 lid 1 Rv laat de partijgetuigen-verklaring als bewijsmiddel toe. Die verklaring heeft in beginsel, zoals andere getuigenverklaringen, vrije bewijskracht zodat de rechter overeenkomstig art. 152 lid 2 Rv in beginsel vrij is in de waardering van die verklaring. Daarop brengt het bepaalde in art. 164 lid 2 Rv in zoverre een beperking aan dat, met betrekking tot de feiten die dienen te worden bewezen door de partij die de verklaring heeft afgelegd, aan die verklaring slechts bewijs ten voordele van die partij kan worden ontleend, indien aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken (HR 13 april 2001, NJ 2002, 391). Dit brengt mee dat de rechter ter beantwoording van de vraag of een partij in het door haar te leveren bewijs geslaagd is, alle voorhanden bewijsmiddelen met inbegrip van de getuigenverklaring van die partij zelf, in zijn bewijswaardering dient te betrekken, doch dat hij zijn oordeel dat het bewijs is geleverd niet uitsluitend op die verklaring mag baseren (HR 31 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7933).