Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.De procedure bij de rechtbank
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
terstondopeisbaar was. [geïntimeerde] beroept zich op de tekst van artikel 6 van de geldleningsovereenkomst waarin staat dat, indien sprake is van beëindiging van de relatie tussen partijen, het geldbedrag steeds terstond en ineens tussentijds, na voorafgaande sommatie, opgeëist kan worden. Nu de relatie tussen [geïntimeerde] en [appellante] geëindigd is in 2016, en [geïntimeerde] [appellante] in 2017 meerdere keren aangemaand heeft om tot betaling van de openstaande schuld over te gaan, dient gekeken te worden naar artikel 6 van de geldleningsovereenkomst, en niet naar artikel 1 van de geldleningsovereenkomst, aldus [geïntimeerde] . Hieruit volgt volgens [geïntimeerde] dat de vordering pas in 2017 opeisbaar was en dus niet verjaard is.
6.De slotsom
€ 1.442,00(1 punt x tarief III á € 1.442,00)