15.1Indien de op grond van het bepaalde in de artikelen 13 en 14 van deze Overeenkomst tot aanbieding verplichte Aandeelhouder-verkoper kwalificeert als Bad Leaver dan is de koopprijs voor de Aandelen gelijk aan de Good Leaver Prijs doch met een korting van:
- 50 procent als de aanbiedingsplicht ontstaat in het eerste jaar na de Leveringsdatum I;
- 33 een derde procent als de aanbiedingsplicht ontstaat in het tweede jaar na de Leveringsdatum I;
- 16 twee derdeprocent als de aanbiedingsplicht ontstaat in het derde jaar van de Leveringsdatum I;
(…).”
Op 1 november 2016 is de eerste 60% van de aandelen in het kapitaal van [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] aan [geïntimeerde] geleverd. Op dezelfde datum is, zoals in artikel 16.7 van de overeenkomst is afgesproken, [bestuurder en commercieel directeur bij geintimeerde] (hierna: [bestuurder en commercieel directeur bij geintimeerde] ) bestuurder en commercieel directeur bij [geïntimeerde] , namens [geïntimeerde] benoemd als medebestuurder van [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] .
Tussen [de vennootschap 1] en [Beheer B.V.] is op 1 november 2016 een managementovereenkomst gesloten voor de duur van 5 jaar.
Op 1 januari 2017 is [de vennootschap 3] afgetreden als bestuurder van [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] . Vanaf dat moment waren [Beheer B.V.] en [bestuurder en commercieel directeur bij geintimeerde] de enige bestuurders van [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] .
Als medebestuurder van [de vennootschap 1] ontving [bestuurder en commercieel directeur bij geintimeerde] periodieke cijfers over de gang van zaken bij [de vennootschap 1] , waaronder de gemiddelde gewichten, kwaliteitsrapporten en in- en verkoopprijzen.
Op 17 november 2017 heeft een vergadering met het bestuur en aandeelhouders van [de vennootschap 1] plaatsgevonden. Op deze vergadering heeft [bestuurder en commercieel directeur bij geintimeerde] , aan de hand van een presentatie en onderbouwd met cijfers uit de administratie van [de vennootschap 1] , aan de orde gesteld dat [geïntimeerde] over 2017 circa € 300.000,00 minder heeft/zou ontvangen voor haar huiden en vellen in vergelijking met andere leveranciers van [de vennootschap 1] .
Bij e-mail van 22 december 2017 heeft [ naam 2] mede namens [appellant] naar aanleiding van de vergadering op 17 november 2017 het volgende aan [geïntimeerde] meegedeeld:
“Excuus voor de late reactie maar dat heeft te maken [met] mijn lichamelijke ongemakken van de laatste weken.
Op de vergadering kregen wij een document gepresenteerd waar wij het principieel niet mee eens zijn, buiten dat een aantal details niet juist of niet juist geïnterpreteerd is.
Het document is uitsluitend gebaseerd op cijfers uit de administratie van [de vennootschap 1] , die voor 1-11-2016 niet bij U bekend waren, noch bij U bekend hebben kunnen zijn.
De personen die bij [de vennootschap 1] van [medewerker van geintimeerde] komen hebben het recht om alle ins en outs van het bedrijf te zien maar horen, ons inziens, deze te zien met een [de vennootschap 1] pet op m.a.w. bekijken binnen [de vennootschap 1] en zodra men de deur bij [de vennootschap 1] uit gaat weer te vergeten. Het kan niet zo zijn dat [de vennootschap 1] -cijfers gebruikt worden tegen de eigen onderneming van [de vennootschap 1] en ten faveure van een andere onderneming, zijnde [medewerker van geintimeerde] . Helemaal niet nadat ons in de vergadering duidelijk gemaakt is dat ieder zijn eigen broek moet op houden.
Wij hebben met het kopen van de vellen van [medewerker van geintimeerde] te allen tijde de trend gevolgd zoals blijkt uit de grafiek prijs evolutie uit datzelfde document. Wij zijn van onze kant dus business as usual blijven voeren met [medewerker van geintimeerde] , zoals nota bene ook is vastgelegd in de koopovereenkomst.
Aan de hand van het document stelt u zich echter op het standpunt dat de in 2017 tussen [de vennootschap 1] en [medewerker van geintimeerde] overeengekomen prijzen te laag zouden zijn en achteraf zouden moeten worden aangepast ten faveure van [medewerker van geintimeerde] . Dat standpunt is volledig in strijd met het overeengekomen principe van “Business as usual”. Dat is nog kwalijker nu dat document dus uitsluitend is gebaseerd op cijfers van [de vennootschap 1] .
Wij delen uw visie op dit punt dus duidelijk niet. Wij zullen blijven vasthouden aan het voeren van business as usual.”
Bij e-mail van 29 december 2017 heeft [bestuurder en commercieel directeur bij geintimeerde] via zijn emailadres van [geïntimeerde] als volgt gereageerd:
“Eerst en vooral van harte beterschap gewenst met je gezondheid.
Hopelijk ben je er snel weer bovenop.
Wat betreft de onderaan geschetste situatie: ons lijkt het zinvol om, eens je er fysiek toe in staat bent, rond de tafel te zitten om dit te bespreken.
(…).”
Op 19 januari 2018 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [Beheer B.V.] , [appellant] , [bestuurder en commercieel directeur bij geintimeerde] en [medewerker van geintimeerde] .
Op 31 januari 2018 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [Beheer B.V.] , [appellant] , en [accountant van geintimeerde] (hierna: [accountant van geintimeerde] ), accountant van [geïntimeerde] .
Op 26 februari 2018 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [Beheer B.V.] , [appellant] , [medewerker van geintimeerde] , [bestuurder en commercieel directeur bij geintimeerde] en [accountant van geintimeerde] .
Bij e-mail van 26 februari 2018 heeft [geïntimeerde] bij monde van [accountant van geintimeerde] het volgende aan [Beheer B.V.] en [appellant] meegedeeld:
“Met deze email zou ik jullie toch nog eens willen vragen om het voorstel van [medewerker van geintimeerde] , zoals vandaag voorgesteld, in overweging te nemen. Dit houdt in dat:
1.
De afspraken die door jullie en de familie [medewerker van geintimeerde] werden gemaakt op 01 november 2016 behouden blijven;
2.
De aandelen zullen in de volgende 4 jaar verder overgaan naar [medewerker van geintimeerde] in tranches van 10%;
3.
Jullie beiden blijven betrokken bij het management van de vennootschappen [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] ;
4.
Om tegemoet te komen aan jullie opmerkingen i.v.m. de samenwerking, stellen wij voor om op geregelde tijdstippen een bestuursvergadering te beleggen (bv maandelijks) met o.a. op de agenda:
a.
de commerciële aspecten (zowel aankoop als verkoop)
b.
de financiële toestand van de vennootschappen
c.
de stand van zaken i.v.m. overdracht van kennis naar opvolgers
d.
…
Wij zijn ervan overtuigd dat dit een constructief voorstel is om de samenwerking te verbeteren. Ook zijn wij overtuigd dat beide partijen voordeel hebben in een goede samenwerking en in een correcte afhandeling van de overeenkomsten.
Mochten jullie op dit voorstel van [medewerker van geintimeerde] niet willen ingaan, verzoeken wij u op korte termijn ons hierover formeel in te lichten, zodat [medewerker van geintimeerde] in het belang van de vennootschappen [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] , op gepaste wijze kan handelen.
Vertrouwend op een positieve reactie.”
Bij brieven van 20 maart 2018 aan [geïntimeerde] hebben [Beheer B.V.] en [appellant] de managementovereenkomst respectievelijk de arbeidsovereenkomst met [de vennootschap 1] opgezegd tegen 1 juli 2018. In de brief van [Beheer B.V.] staat onder andere:
“(…). Conform artikel 5 van de managementovereenkomst zeg ik hierbij de managementovereenkomst op met inachtneming van een termijn van drie maanden tegen het einde van een kalendermaand, derhalve tegen 1 juli 2017.
Zoals hierboven is vermeld is deze opzegging gelegen in het zich voordoen van zodanige feiten en omstandigheden dat redelijkerwijs niet van [Beheer B.V.] respectievelijk ondergetekende(hof: [Beheer B.V.] )
verwacht kan worden dat de managementovereenkomst wordt voortgezet en het zich voordoen van die feiten en omstandigheden hoofdzakelijk is toe te rekenen aan [medewerker van geintimeerde] , zodat dit kwalificeert als Good Leaver.
Dat betekent dat [medewerker van geintimeerde] de overige door [Beheer B.V.] en [de vennootschap 4] gehouden aandelen ineens dient over te nemen.”
De brief van [appellant] is nagenoeg gelijkluidend, met dien verstande dat deze zich toespitst op de arbeidsrelatie van [appellant] met [de vennootschap 1] .
Bij brief van 16 april 2018 aan [Beheer B.V.] en [appellant] bericht [geïntimeerde] onder meer:
“U meent uw managementovereenkomst ( [ naam 2] ), dan wel de arbeidsovereenkomst ( [appellant] ) op te zeggen. Wij betreuren dat, maar dienen er uitvoering aan te geven, zeker nu u dit (zonder ons daarin te kennen!) uit eigen beweging heeft medegedeeld ten overstaan van alle bedienden en de verantwoordelijken van [de vennootschap 1] . (…).
Wij willen allereerst laten weten dat wij ons niet herkennen in het door u opgeworpen standpunt dat heeft moeten leiden tot de opzeggingen. (…).”
Verder verzoekt [geïntimeerde] [Beheer B.V.] en [appellant] , kort gezegd, uitvoering te blijven geven aan hun taken tot 1 juli 2018 en mee te werken aan gezamenlijke afscheidsbezoeken aan klanten van [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] .
Daarna hebben partijen nog verder gecorrespondeerd, onder andere bij brief van [Beheer B.V.] en [appellant] aan [geïntimeerde] van 18 april 2018 en bij brief van [geïntimeerde] aan [Beheer B.V.] en [appellant] van 23 april 2018. Daarin twistten zij over, kort samengevat, de gronden voor de opzegging, de gevolgen daarvan en het hiervoor genoemde verzoek van [geïntimeerde] tot medewerking aan afscheidsbezoeken.
Vervolgens zijn [Beheer B.V.] en [appellant] een procedure tegen [geïntimeerde] begonnen.
De vorderingen van [appellanten] in de procedure bij de rechtbank, het verweer en de tegenvordering daarin van [geïntimeerde] en het oordeel van de rechtbank
3.2.1.Verkort weergegeven, hebben [appellanten] in de procedure bij de rechtbank gevorderd:
I. te verklaren voor recht dat de opzegging door [Beheer B.V.] van haar managementovereenkomst met [de vennootschap 1] bij brief van 20 maart 2018 tegen 1 juli 2018 kwalificeert als Good Leaver als bepaald in de overeenkomst;
II. te verklaren voor recht dat de opzegging door [appellant] van zijn arbeidsovereenkomst met [de vennootschap 1] bij brief van 20 maart 2018 tegen 1 juli 2018 kwalificeert als Good Leaver als bepaald in de overeenkomst;
III. te verklaren voor recht dat de koopprijzen voor alle door [Beheer B.V.] respectievelijk [appellant] respectievelijk [de vennootschap 4] gehouden aandelen in [de vennootschap 1] respectievelijk [de vennootschap 2] , moeten worden bepaald conform artikel 3.1.3 van de overeenkomst, waarbij het eigen vermogen van [de vennootschap 1] respectievelijk [de vennootschap 2] wordt vastgesteld op basis van de vastgestelde jaarrekeningen over 2017;
IV. [geïntimeerde] te veroordelen tot afname van alle resterende door [Beheer B.V.] respectievelijk [appellant] respectievelijk [de vennootschap 4] gehouden aandelen in het kapitaal van [de vennootschap 1] respectievelijk [de vennootschap 2] , conform het gevorderde sub I., II. en III.;
V. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan [appellanten] van buitengerechtelijke kosten;
VI. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.2.Kort samengevat, hebben [appellanten] aan hun vordering ten grondslag gelegd dat zij dienen te worden beschouwd als Good Leaver als bedoeld in het Bad Leaver-beding. Zij wijzen daartoe op diverse feiten en omstandigheden waarover zij betogen dat deze hoofdzakelijk zijn toe te rekenen aan [geïntimeerde] en dat zij meebrengen dat van hen niet langer gevraagd kan worden de managementovereenkomst respectievelijk de arbeidsovereenkomst met [de vennootschap 1] voort te zetten. Omdat zij moeten worden beschouwd als Good Leavers, is [geïntimeerde] gehouden alle resterende door [Beheer B.V.] , [appellant] en [de vennootschap 4] gehouden aandelen in het kapitaal van [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] ineens over te nemen. Dat dient te gebeuren, kort gezegd, tegen koopprijzen die moeten worden bepaald op grond van de jaarrekeningen van [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] over 2017, zo betogen [appellanten] verder.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en een tegenvordering ingesteld. Verkort weergegeven, heeft [geïntimeerde] in het kader daarvan gevorderd:
I. voor recht te verklaren dat [Beheer B.V.] een Bad Leaver is in de zin van de overeenkomst ten aanzien van [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] ;
II. voor recht te verklaren dat [appellant] een Bad Leaver is in de zin van de overeenkomst ten aanzien van [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] ;
III. [Beheer B.V.] en [appellant] te gebieden om de resterende door hen gehouden aandelen in het kapitaal van [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] aan [geïntimeerde] te leveren, op het moment dat [geïntimeerde] dat schriftelijk aan hen verzoekt dan wel uiterlijk op de in de overeenkomst bepaalde data;
IV. te bepalen dat [Beheer B.V.] en [appellant] een dwangsom verbeuren bij niet-nakoming van het gevorderde onder III;
V. [Beheer B.V.] en [appellant] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.4.Samengevat, komen het verweer van [geïntimeerde] en de onderbouwing van haar tegenvordering erop neer dat [geïntimeerde] bestrijdt dat [Beheer B.V.] en [appellant] als Good Leavers zijn aan te merken. Zij zijn Bad Leavers. Daarbij geldt voor wat betreft [de vennootschap 2] dat [Beheer B.V.] en [appellant] ter onderbouwing van hun stelling dat zij Good Leavers zijn, geen feiten en omstandigheden aanvoeren die betrekking hebben op de gang van zaken bij [de vennootschap 2] . De feiten en omstandigheden waarop [Beheer B.V.] en [appellant] zich beroepen hebben uitsluitend betrekking op wat zich volgens hen heeft afgespeeld bij [de vennootschap 1] . Het beroep van [Beheer B.V.] en [appellant] op het zijn van Good Leaver bij [de vennootschap 2] dient echter te steunen op feiten en omstandigheden die betrekking hebben op [de vennootschap 2] . Voor zover de vorderingen van [Beheer B.V.] en [appellant] zien op [de vennootschap 4] kunnen deze niet worden toegewezen, omdat [de vennootschap 4] geen partij in deze procedure is. Ook bestrijdt [geïntimeerde] dat als [Beheer B.V.] en [appellant] wel als een Good Leaver zijn aan te merken, zij gehouden is de resterende aandelen ineens over te nemen op basis van de eigen vermogens per ultimo 2017. De resterende aandelen moeten conform de overeenkomst worden geleverd in 4 tranches. Aangezien [Beheer B.V.] en [appellant] als Bad Leavers dienen te worden beschouwd, dient op de koopprijs van de resterende aandelen in het kapitaal van [de vennootschap 1] en [de vennootschap 2] een korting van 33,33 % te worden toegepast. Dat volgt uit de koopprijsregeling in artikel 3 van de overeenkomst, aldus nog steeds [geïntimeerde] .
3.2.5.In het bestreden tussenvonnis heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Die comparitie heeft op 12 februari 2019 plaatsgevonden.
3.2.6.In het bestreden eindvonnis is de rechtbank partijen gevolgd in hun standpunt dat zij ingevolge het forumkeuzebeding in artikel 29.1 van de overeenkomst bevoegd is van de vorderingen van [appellanten] en [geïntimeerde] kennis te nemen. Ook is de rechtbank partijen gevolgd in hun standpunt dat op grond van artikel 28.1 van de overeenkomst Nederlands recht op het geschil van toepassing is. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen, de vorderingen van [geïntimeerde] voor het grootste deel toegewezen, de gevorderde dwangsom afgewezen en [appellanten] in de proceskosten veroordeeld.
Het door [appellanten] ingestelde hoger beroep
3.3.1.[appellanten] hebben in hoger beroep negen grieven aangevoerd, elk vergezeld van een nadere toelichting. Zij hebben geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden vonnissen, het alsnog toewijzen van hun vorderingen, het geheel afwijzen van de tegenvorderingen van [geïntimeerde] , veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan [Beheer B.V.] en [appellant] van een restantkoopprijs van de tweede tranche van door [geïntimeerde] van [Beheer B.V.] en [appellant] gekochte aandelen, het (terug)betalen aan [appellanten] van alles wat op grond van het bestreden eindvonnis door [appellanten] aan [geïntimeerde] is betaald te vermeerderen met rente en veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding.
3.3.2.[geïntimeerde] heeft de grieven van [appellanten] bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden eindvonnis, voor zover nodig met verbetering van gronden, en [appellanten] niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen althans hen deze te ontzeggen dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van de procedure.
3.3.3.Het hoger beroep van [appellanten] slaagt niet. Het bestreden eindvonnis zal worden bekrachtigd, waarbij [appellanten] in aanvulling daarop zullen worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep. Verderop in dit arrest zal het hof uiteenzetten waarom dat zo is.
Rechtsmacht Nederlandse rechter; toepasselijkheid Nederlands recht
3.4.1.Het geschil dat in deze zaak ter beoordeling voorligt, heeft internationale aspecten. Eén van de procespartijen, [geïntimeerde] , is buiten de Nederlandse jurisdictie gevestigd, namelijk in België. Verder gaat het geschil over de gevolgen van de overeenkomst die een internationaal karakter heeft. Daarom komt de vraag op of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Geen van partijen heeft in hoger beroep de rechtsmacht van de Nederlandse rechter aan de orde gesteld. De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht ten aanzien van dit geschil. Dat volgt uit het hiervoor in rechtsoverweging 3.2.6. al genoemde forumkeuzebeding in artikel 29.1 van de overeenkomst in combinatie met het bepaalde in artikel 25 lid 1 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
3.4.2.Geen grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat op grond van artikel 28.1 van de overeenkomst Nederlands recht op het geschil van toepassing is, zodat het hof bij de beoordeling van dit hoger beroep uitgaat van de toepasselijkheid daarvan (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE0632). De positie van [de vennootschap 4] in dit hoger beroep
3.5.1.Door [appellanten] is in dit hoger beroep een memorie van grieven ingediend die op het voorblad als partijen niet alleen [appellanten] noemt, maar ook [de vennootschap 4] . Naar aanleiding daarvan is door [geïntimeerde] in haar memorie van antwoord betoogd, kort samengevat, dat [de vennootschap 4] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat (i) in de procedure bij de rechtbank alleen [Beheer B.V.] en [appellant] procespartij waren en dat [de vennootschap 4] dat niet was, (ii) de hoger beroep-dagvaarding alleen [Beheer B.V.] en [appellant] noemt als de partijen die opkomen tegen de bestreden vonnissen, (iii) het in strijd is met het (proces)recht om pas bij de memorie van grieven voor het eerst [de vennootschap 4] als procespartij op te voeren, en (iv) het voorgaande niet anders wordt door de overeenkomst van lastgeving waarop [appellanten] zich in de procedure bij de rechtbank hebben beroepen.
3.5.2.Het hof volgt [geïntimeerde] in haar standpunt dat [de vennootschap 4] geen formele procespartij is in dit hoger beroep. Daaraan staat alleen al in de weg de omstandigheid dat de dagvaarding waarmee de procedure bij de rechtbank is ingeleid, [de vennootschap 4] niet vermeldt als één van de partijen namens welke die dagvaarding is uitgebracht. Verder blijkt uit het verloop van de procedure bij de rechtbank dat [de vennootschap 4] daarin niet nadien alsnog, op een wijze die procesrechtelijk toelaatbaar is, een formele procespartij is geworden. [de vennootschap 4] is in die procedure dus geen formele procespartij geweest. Zij kan dat dan in hoger beroep niet alsnog worden. Dat wordt niet anders door het beroep dat door [appellanten] tijdens het pleidooi in hoger beroep is gedaan op de in de procedure bij de rechtbank overgelegde overeenkomst van lastgeving tussen [de vennootschap 4] en [Beheer B.V.] , gehecht aan het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 12 februari 2019. Zonder nadere toelichting, die door [appellanten] niet is gegeven, bewerkstelligt enkel het sluiten en in rechte overleggen van een overeenkomst van lastgeving niet dat een partij in een procedure formele procespartij wordt.
3.5.3.Met een beroep op diezelfde overeenkomst van lastgeving is door [appellanten] verder met zoveel woorden aangevoerd dat [de vennootschap 4] op grond daarvan moet worden aangemerkt als de door [Beheer B.V.] gerepresenteerde materiële procespartij, niet alleen voor wat betreft de procedure bij de rechtbank, maar ook waar het gaat om dit hoger beroep. [geïntimeerde] bestrijdt dat standpunt en voert in dat verband ten eerste aan, kort gezegd, dat de last pas is gegeven op 12 februari 2019, terwijl de dagvaarding waarmee de procedure bij de rechtbank is ingeleid, is uitgebracht op 13 juli 2018. De lastgeving door [de vennootschap 4] aan [Beheer B.V.] dateert dus van na de aanvang van de procedure bij de rechtbank, zodat [Beheer B.V.] bij de start van de procedure nog geen vorderingen op last van [de vennootschap 4] aanhangig kon maken, aldus [geïntimeerde] . Het hof volgt [geïntimeerde] hierin niet. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat [Beheer B.V.] , die een vordering op eigen naam had ingesteld, mede een vordering pretendeert namens een derde partij op basis van een nadien in een overeenkomst opgenomen last, zoals in deze zaak is gebeurd door de totstandkoming op 12 februari 2019 van de hiervoor genoemde overeenkomst van lastgeving (HR 16 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2112). 3.5.4.Ter verdere bestrijding dat [Beheer B.V.] in dit hoger beroep mede optreedt als lasthebber voor [de vennootschap 4] voert [geïntimeerde] aan dat de overeenkomst van lastgeving is uitgewerkt, omdat de daarin opgenomen last is beperkt tot de procedure bij de rechtbank, en zij niet mede de procedure in hoger beroep omvat. Ook hierin volgt het hof [geïntimeerde] niet. De bewoordingen van de overeenkomst van lastgeving dwingen niet tot de beperkte uitleg die [geïntimeerde] daaraan geeft. Weliswaar lijken de bewoordingen van artikel 1 na het eerste blokje, geïsoleerd beschouwd, te duiden op de door [geïntimeerde] bepleite beperkte uitleg, maar zij worden gevolgd door wat in artikel 1 achter het tweede blokje staat. Dat verlangt van [Beheer B.V.] , kort gezegd, dat zij verder al datgene doet wat zij in het belang van [de vennootschap 4] gewenst, nuttig of noodzakelijk zal achten. De door [de vennootschap 4] aan [Beheer B.V.] gegeven last is, gelet op deze bewoordingen, dus een ruime en omvat naar het oordeel van hof redelijkerwijs ook het als lasthebber namens [de vennootschap 4] instellen van hoger beroep, zoals [appellanten] stellen. Daarbij acht het hof mede van belang dat de overeenkomst van lastgeving is aangegaan tussen [de vennootschap 4] en [Beheer B.V.] . [geïntimeerde] is bij de overeenkomst van lastgeving geen partij, terwijl verder niet is gesteld of gebleken dat zij anderszins kennis draagt van wat [de vennootschap 4] en [Beheer B.V.] hebben bedoeld door middel van de overeenkomst van lastgeving overeen te komen. Ook om die reden gaat het hof aan de door [geïntimeerde] bepleite uitleg voorbij.
3.5.5.De conclusie uit het voorgaande is dat [Beheer B.V.] in dit hoger beroep mede optreedt als lasthebber voor [de vennootschap 4] .
[appellanten] zijn niet ontvankelijk in hun hoger beroep tegen het bestreden tussenvonnis