Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 21 september 2020;
- het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 4 november 2020;
3.De beoordeling
€ 492.096,-- toe te kennen.
De onderhavige grief kan op zichzelf niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking en toewijzing van de verzoeken van [de werknemer] . Dat hangt af van de beoordeling van de andere grieven. Aan grief I gaat het hof daarom verder voorbij.
De Ombudsman adviseerde het College van Bestuur om uw re-integratie elders te laten plaatsvinden. Fontys Hogeschool Pedagogiek bood daartoe de gelegenheid. Echter, in plaats van re-integratie bij Fontys Hogeschool Pedagogiek, koos u ervoor zich volledig hersteld te melden. Dat impliceerde een directe terugkeer naar uw oude team, hetgeen ik niet langer mogelijk acht. Naar aanleiding van de bovengenoemde gebeurtenissen in onderlinge samenhang bezien, ben ik tot de conclusie gekomen dat een terugkeer bij Fontys Lerarenopleiding [plaats] onmogelijk is geworden (…). Dienst P&O verwacht u op dinsdag 8 januari (…) voor een gesprek om met u de verdere consequenties te bespreken.”
Het feit dat [de werknemer] volgens hem was aangenomen in de functie van participatie-/implementatiecoach van 0,2 FTE, welke functie later is omgezet in een stageplek, kan, indien juist, niet tot een ander oordeel leiden. Volgens Fontys heeft [de werknemer] naar deze functie gesolliciteerd zonder P&O hiervan op de hoogte te stellen en ging het om een functie uit de interim pool van Fontys.
benadrukt verder in het beroepschrift dat hij wel interesse had in de functie van docent sociologie maar voegt hier zelf ook aan toe dat de vacature ‘geen match’ was. Hij stelt vervolgens dat hij zich voldoende ingespannen heeft en openstond voor verschillende functies. Het is echter niet zijn gedrag, maar een mogelijk ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Fontys dat beslissend is voor de vraag of [de werknemer] een billijke vergoeding toekomt.
heeft zich op 22 juli 2019 ziek gemeld. Op 29 augustus 2019 hebben partijen met elkaar gesproken. [de werknemer] heeft aangegeven dat hij geen enkele ondersteuning bij het zoeken naar ander werk heeft gehad, hetgeen door [consultant van P&O] is bestreden. [de werknemer] heeft daarop te kennen gegeven dat hij 100% arbeidsongeschikt is en graag op zijn eigen tempo wil kijken wanneer hij met Fontys in gesprek kan gaan over een mogelijke vaststellingsovereenkomst. [de werknemer] heeft vervolgens op 9 december 2019 in het kader van de re-integratieverplichting activiteiten verricht bij PULSED, een instituut overstijgend onderdeel van Fontys. Na veel discussie over het opbouwschema heeft het UWV op verzoek van [de werknemer] geoordeeld dat deze werkzaamheden passend waren. [de werknemer] heeft zich op 13 februari 2020 hersteld gemeld. Fontys heeft op 13 maart 2020 een ontbindingsverzoek ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda en de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 juni 2020.
Het hof is net als de kantonrechter van oordeel dat gelet op deze inmiddels ontstane voortdurende moeizame verhouding tussen partijen, Fontys geen ernstig verwijt valt te maken dat zij geen gestand heeft gedaan aan de toezeggingen in de brief van 6 juni 2019 en het plan van aanpak van 2 december 2019. Al hetgeen [de werknemer] overigens nog heeft aangevoerd, waaronder begrepen de omstandigheid dat hij een opbouwschema heeft ontvangen dat over de verkeerde periode is opgesteld, leidt niet tot een ander oordeel.